ECLI:NL:RBMNE:2023:3261

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
16.162964.21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak met onvoldoende bewijs

Op 14 april, 27 mei en 21 juni 2021 zijn er brandstichtingen gepleegd waarbij voertuigen van de benadeelden volledig zijn uitgebrand. De rechtbank moest vaststellen of de verdachte betrokken was bij deze branden. Uit het procesdossier blijkt dat er camerabeelden zijn waarop meerdere personen te zien zijn, maar de verdachte is niet herkenbaar. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte als pleger of medepleger van de brandstichtingen aan te merken. De verdachte wordt vrijgesproken van de feiten 1, 2 en 3, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat zijn rol substantieel genoeg was. De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd, maar omdat de verdachte is vrijgesproken, worden zij niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. De rechtbank benadrukt de impact van de brandstichtingen op de benadeelden, maar kan de schade niet toewijzen aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.162964.21
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [2004] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verdachte (voornaam)] .

1.1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren op de terechtzittingen van 20 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. N. Schapendonk, en van hetgeen [verdachte (voornaam)] en zijn raadsvrouw, mr. R.G.M. Rijkhoff, advocaat te Amsterdam, alsmede van hetgeen mr. R. den Riet, advocaat te Amsterdam en de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van wat de deskundige mw. [A] , jeugdreclasseringswerker van [instelling] ( [instelling] ) en wat de ouders van [verdachte (voornaam)] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte (voornaam)] :
1.
samen met (een) ander(en) op 14 april 2021 in [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht in een Volkwagen Crafter;
2.
samen met (een) ander(en) op 27 mei 2021 in [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht in een Audi A6 Allroad Quattro;
3.
samen met (een) ander(en) op 21 juni 2021 in [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht in een Audi A6.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte (voornaam)] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte (voornaam)] vrij te spreken van het onder 1 en onder 3 ten laste gelegde. De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, in zoverre dat als gevolg van de brand gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
De officier van justitie eist ten aanzien van feit 2 de volgende straffen:
  • een jeugddetentie voor de duur van 9 dagen met aftrek van het voorarrest;
  • een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 100 uur subsidiair 50 dagen jeugddetentie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integraal vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Uit de inhoud van het procesdossier stelt de rechtbank vast dat er op 14 april 2021, 27 mei 2021 en 21 juni 2021 brand is gesticht, waarbij voertuigen van [benadeelde partij 1] en van zijn vader [benadeelde partij 2] volledig zijn uitgebrand. Bij alle drie de brandstichtingen is gebruik gemaakt van (onder meer) benzine. Op grond van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat deze branden door meerdere personen zijn gesticht.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of [verdachte (voornaam)] een van de personen is geweest die de branden heeft gesticht, of in ieder geval zo nauw en betrokken is geweest bij de brandstichtingen, dat hij als medepleger van de brandstichtingen moet worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt dat er op basis van de inhoud van het procesdossier vast kan worden gesteld dat [verdachte (voornaam)] betrokken is geweest bij de drie brandstichtingen. Zo bevinden zich in het dossier meerdere verslagen van afgeluisterde en opgenomen tapgesprekken, waarin wordt gesproken over de brandstichtingen. Uit die tapgesprekken komt naar voren dat meerdere mensen [verdachte (voornaam)] in verband brengen met de brandstichtingen. Degenen die dat hebben verklaard zouden dat van iemand anders hebben gehoord. Uit het procesdossier blijkt echter niet van wie zij dit hebben gehoord en zij verklaren zelf ook niet van wie zij dit hebben vernomen. Dat neemt niet weg dat deze verklaringen als bewijs kunnen dienen, maar dan zal het dossier – naast deze verklaringen – voldoende ander concreet belastend materiaal moeten bevatten. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake. Hieronder legt de rechtbank dat uit.
Ten aanzien van de onder 1 en 3 ten laste gelegde brandstichtingen
Op de camerabeelden van de brandstichtingen op 14 april 2021 (feit 1) en 21 juni 2021 (feit 3) zijn meerdere personen te zien die de branden hebben gesticht. Op deze beelden wordt [verdachte (voornaam)] niet herkend. Ook uit het forensisch onderzoek is niet gebleken dat [verdachte (voornaam)] bij deze brandstichtingen betrokken is geweest en de telefoongegevens van [verdachte (voornaam)] op 14 april 2021 en 21 juni 2021 wijzen niet op zijn directe betrokkenheid bij de brandstichtingen. Het is wel opvallend dat uit de telefoongegevens van [verdachte (voornaam)] blijkt dat hij in de periode vlak voor en na de eerste brandstichting telefonisch contact heeft gehad met [B] en [C] , waarvan de politie ook vermoedt dat zij betrokken zijn geweest bij een of meerdere brandstichtingen. Dit is echter onvoldoende concreet om tot een bewezenverklaring te komen dat [verdachte (voornaam)] deze branden als (mede)pleger heeft gesticht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [verdachte (voornaam)] , zoals de officier van justitie heeft gevorderd en de verdediging heeft bepleit, moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 3 ten laste gelegde vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde brandstichting
Ook op de camerabeelden van de brandstichting op 27 mei 2021 wordt [verdachte (voornaam)] niet herkend en wijzen de telefoongegevens van [verdachte (voornaam)] niet op zijn directe betrokkenheid bij de brandstichting. Wel wordt er een witte dop aangetroffen op de plaats delict. De politie heeft onderzoek gedaan naar deze dop. Deze dop blijkt zeer grote gelijkenissen te vertonen met de doppen die horen bij de flacons/kannetjes, die [C] op 26 mei 2021 heeft volgetankt bij een tankstation. [C] heeft bij de politie verklaard dat iemand hem heeft gevraagd om de kannetjes te vullen met benzine, en dat diegene hem daarna ook nog heeft geholpen met het overgieten van de benzine. [C] heeft tegen de politie niet gezegd wie deze persoon is geweest, maar de rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat dit [verdachte (voornaam)] moet zijn geweest. Zo heeft getuige [getuige] tegen de politie verklaard dat [C] tegen hem heeft gezegd dat hij kannen met benzine heeft gevuld voor [verdachte (voornaam)] . Dit wordt ook ondersteund door het tapgesprek tussen [C] en [getuige] van 30 juli 2021. Ook is gebleken dat [verdachte (voornaam)] veelvuldig contact heeft gehad met [C] in de periode waarin de brandstichtingen plaatsvonden (zij hebben in een periode van 3,5 maand 185 telefonische contactmomenten gehad).
Dat [verdachte (voornaam)] degene is geweest die aan [C] heeft gevraagd de kannetjes te vullen en hem daarna heeft geholpen met het overgieten van de benzine, wijst op betrokkenheid van [verdachte (voornaam)] bij de brandstichting, ook gelet op de grote gelijkenissen tussen de op de plaats delict aangetroffen witte dop en de doppen van de kannetjes die [C] de dag voorafgaand aan de brandstichting heeft volgetankt. Maar waar die betrokkenheid verder precies uit heeft bestaan, is onduidelijk gebleven. De rechtbank kan op basis van het beschikbare bewijsmateriaal daarom niet vaststellen dat de rol van [verdachte (voornaam)] zodanig substantieel en essentieel was dat hij is aan te merken als medepleger van de brandstichting. De enkele vaststelling dat [verdachte (voornaam)] [C] heeft gevraagd om te tanken en vervolgens hem heeft geholpen met het overgieten van de benzine, is daarvoor onvoldoende. Er is daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om [verdachte (voornaam)] als pleger of als medepleger van deze brandstichting aan te merken. Dat betekent dat de rechtbank ook voor het onder 2 ten laste gelegde onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig acht, zodat [verdachte (voornaam)] ook hiervan moet worden vrijgesproken.

5.DE BENADEELDE PARTIJEN

[benadeelde partij 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een schadevergoeding van € 85.969,28. Dit bedrag bestaat uit € 79.969,28 aan materiële schade voor de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en € 6.000,00 aan immateriële schade voor de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Ook vordert hij € 1.794,- aan proceskosten (3,5 punt volgens het liquidatietarief).
[benadeelde partij 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een schadevergoeding van € 10.200,- . Dit bedrag bestaat uit € 8.200,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade voor het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit. Ook vordert hij € 1.794,- aan proceskostenvergoeding (3,5 punt volgens het liquidatietarief).
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1] , voor zover deze ziet op schade als gevolg van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de gevorderde vrijspraak voor deze feiten. Wat betreft de schadevergoeding als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit, heeft de officier van justitie gevorderd € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding toe te wijzen, de gevorderde materiële schadevergoeding als onvoldoende onderbouwd niet-ontvankelijk te verklaren en de proceskostenvergoeding te matigen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft de officier van justitie gevorderd hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, gelet op de gevorderde vrijspraak.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, gelet op de bepleite vrijspraak.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de drie brandstichtingen in [plaats] zijn voertuigen van de benadeelde partijen, die op dat moment dicht bij hun woningen geparkeerd stonden, doelbewust in brand gestoken en uitgebrand. Duidelijk is dat de brandstichtingen een grote impact hebben gehad op benadeelde partijen en dat zij schade hebben geleden als gevolg van de brandstichtingen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte degene is die aansprakelijk is voor de schade. Omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van de feiten waaruit de schade is ontstaan, kan de rechtbank dat niet in deze strafrechtelijke procedure vaststellen. Dat neemt niet weg dat het voor benadeelde partijen wrang is dat zij het slachtoffer zijn van brandstichtingen met alle gevolgen van dien en dat hun schade nu niet wordt vergoed.
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
Omdat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, zal de rechtbank hen veroordelen in de kosten van verdachte voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vorderingen. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.C. Kool, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. R.A. Hebly en mr. drs. I. Helmich, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 juli 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 14 april 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door benzine, althans een brandbare stof, over een personenauto (te weten een Volkswagen Crafter 35 Best met kenteken [kenteken 1] ) te gieten en/of (vervolgens) die benzine, althans een brandbare stof, in aanraking te brengen met open vuur, ten gevolge waarvan deze personenauto (te weten een Volkswagen Crafter 35 Best met kenteken [kenteken 1] ), die geparkeerd stond naast een woning en/of in een woonwijk, geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een of meer belendend(e) motorrijtuig(en) en/of belendend(e) woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor (een) zich in die woning(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) zich in die woning(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 27 mei 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door benzine, althans een brandbare stof, over een personenauto (te weten een Audi A6 Allroad Quat met kenteken [kenteken 2] ) te gieten en/of (vervolgens) die benzine, althans een brandbare stof, in aanraking te brengen met open vuur, ten gevolge waarvan voornoemde personenauto, die geparkeerd stond naast een woning en/of in een woonwijk, geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een of meer belendend(e) motorrijtuig(en) en/of belendend(e) woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor (een) zich in die woning(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) zich in die woning(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten is;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 21 juni 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door benzine, althans een brandbare stof, over een personenauto (te weten een Audi A6 met kenteken [kenteken 3] ) te gieten en/of (vervolgens) die benzine, althans een brandbare stof, in aanraking te brengen met open vuur, ten gevolge waarvan voornoemde personenauto, die geparkeerd stond in een woonwijk, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een of meer belendend(e) motorrijtuig(en)(te weten: een Peugeot 107 met kenteken [kenteken 4] en/of een Peugeot Panter met kenteken [kenteken 5] ) en/of belendend(e) woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )