ECLI:NL:RBMNE:2023:3247

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
16.116829.20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met overschrijding van de redelijke termijn

Op 4 juli 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van 1200 hennepplantjes, in strijd met artikel 3 onder B van de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1988 in Duitsland en woonachtig in België, werd op 7 april 2020 betrapt op het vervoeren van deze hennepstekken. Tijdens de zitting op 20 juni 2023 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, die vrijspraak vroeg voor twee van de drie tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging ook vrijspraak voor deze feiten bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de feiten 2 en 3 had gepleegd, en sprak hem daarvan vrij. Echter, feit 1 werd bewezen verklaard, waarbij de verdachte had bekend dat hij samen met zijn broer hennepstekken had vervoerd.

De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn, die meer dan een jaar was overschreden, en besloot tot een taakstraf van 140 uren met aftrek van het voorarrest en een gevangenisstraf van 2 maanden, geheel voorwaardelijk. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de maatschappelijke gevolgen van de handel in verdovende middelen, maar nam ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.116829.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats] (Duitsland),
wonende aan [adres] [woonplaats] te België,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.S. Martherus-Meijers en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. B.J. de Pree, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
Op 7 april 2020 te Mijdrecht en/of Amsterdam in vereniging ongeveer 1200 hennepstekken opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd of opzettelijk aanwezig heeft gehad;
Feit 2:
Primair: In de periode van 28 januari 2020 tot en met 7 april 2020 te [plaats] in vereniging ongeveer 2334 hennepplanten opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt of aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de [adres] );
Subsidiair: In de periode van 28 januari 2020 tot en met 7 april 2020 te Amsterdam opzettelijk medeplichtig is geweest aan het primaire delict;
Feit 3:
In de periode van 28 januari 2020 tot en met 7 april 2020 te Amsterdam in vereniging diefstal heeft gepleegd van stroom van Liander door middel van verbreking.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie verzoekt om vrijspraak voor het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde. De raadsman heeft geen verweren gevoerd ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 2 en Feit 3:
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Feit 1:
Verdachte heeft bekend dat hij op 7 april 2020 samen met zijn broer hennepstekken heeft vervoerd van Mijdrecht naar Amsterdam. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 juni 2023;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 7 april 2020, genummerd PL0900-2020093266-11, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , doorgenummerde pagina 24 en 25;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 9 april 2020, genummerd PL0900-2020093266-85, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] , doorgenummerd pagina 146 en 147.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 7 april 2020, te Mijdrecht en Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd, een hoeveelheid van 1200 hennepstekken, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft het volgende aangevoerd. Gelet op de richtlijnen van de LOVS, de lange tijd die verstreken is sinds de aanhouding van verdachte, het feit dat verdachte sindsdien niet meer in beeld is geweest bij de politie en het feit dat verdachte ter zitting een verklaring heeft afgelegd is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. De raadsman vraagt de geëiste 2 maanden gevangenisstraf geheel voorwaardelijk op te leggen met uitzondering van de 2 dagen die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van 1200 hennepplantjesHet is een feit van algemene bekendheid dat de handel in en het gebruik van dergelijke verdovende middelen vaak gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit waarvan anderen overlast ondervinden en waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van deze problematiek, zonder acht te slaan op de mogelijke negatieve gevolgen voor anderen en de maatschappij.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 15 mei 2023;
Straf
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor het vervoeren van 500-1000 hennepplanten uit van 180 uur taakstraf en 2 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf.
Daarnaast neemt de rechtbank bij de straftoemeting de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in aanmerking. Als uitgangspunt geldt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis dient te worden gewezen. In deze zaak gaat de rechtbank uit van het moment waarop verdachte in verzekering is gesteld als het moment dat de redelijke termijn is aangevangen, te weten op 8 april 2020. Tussen die datum en de datum van het vonnis – 4 juli 2023 – ligt een periode die de redelijke termijn met ruim 1 jaar overschrijdt. Dit tijdsverloop is niet aan verdachte te wijten, terwijl hij de negatieve consequenties ervan wel heeft moeten ondervinden. De rechtbank zal hiermee in strafverminderende zin rekening houden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 140 uren met aftrek van voorarrest en een gevangenisstraf van 2 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en
  • 3 en 11 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
140 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 70 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Schormans, voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en L.M. Reijnierse, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. M.E. Wolters en D.E. Hooydonk, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 juli 2023.
Mr. L.M. Reijnierse en mr. D.E. Hooydonk zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 7 april 2020, te Mijdrecht en/of Amsterdam, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 1200 hennepstekken, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
2
hij, op één of meer tijdstip(en) in of omstreeks de periode van 28 januari 2020 tot en
met 7 april 2020, te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid
en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een
pand gelegen aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer
2334 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art
47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
één of meer onbekend gebleven personen op één of meer tijdstip(pen) in of
omstreeks de periode van 28 januari 2020 tot en met 7 april 2020, te [plaats] ,
althans in Nederland, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft/hebben gehad (in een pand gelegen aan de [adres] ) een
hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 2334 hennepplanten, althans een groot aantal
hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op één of meer
tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 januari 2020 tot en met 7 april 2020,
te [plaats] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens)
opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of
opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven
persoon/personen (grond)stoffen en/of onderdelen voor een hennepkwekerij te
leveren;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art
48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
3
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks van 28 januari 2020 tot en met 7
april 2020, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed,
(telkens) geheel of ten dele toebehorende aan Liander, in elk geval aan een ander
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn
mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben
verschaft en/of dat/die weg te nemen goeder(en) onder zijn/haar/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )