ECLI:NL:RBMNE:2023:3223

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
10387760
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over loonbetaling en re-integratieverplichtingen binnen een kerkgenootschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, heeft eiseres, werkzaam bij een protestants kerkgenootschap, een kort geding aangespannen tegen haar werkgever. De eiseres vordert onder andere betaling van haar volledige salaris van € 4.676,00 bruto per maand, dat zij sinds februari 2023 niet volledig heeft ontvangen. De eiseres stelt dat haar werkgever niet voldoet aan de re-integratieverplichtingen en dat zij onterecht op non-actief is gesteld na een incident tijdens een tienerkamp. De werkgever betwist de vorderingen van eiseres en stelt dat de functie van eiseres een kerkelijke functie is, waarop het kerkelijk recht van toepassing zou zijn. De voorzieningenrechter oordeelt dat het gewone arbeidsrecht van toepassing is, omdat eiseres niet als predikant fungeert en haar functie niet geestelijk van aard is. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van eiseres grotendeels toe, inclusief de betaling van het achterstallige loon, de afgifte van correcte loonstroken, en de nakoming van re-integratieverplichtingen. Tevens wordt het kerkgenootschap verboden om negatieve berichten over eiseres te verspreiden. De proceskosten worden toegewezen aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10387760 UV EXPL 23-67 MRv/48356
Kort geding vonnis van 25 april 2023
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. H.G. van Andel,
tegen:
het kerkgenootschap
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigden: mr. B.J.L. Baas en mr. J.Th. Schravenmade.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 34 van 21 maart 2023;
- de e-mail met producties 35 tot en met 37 van [eiseres] van 4 april 2023;
- de e-mail met producties 1 tot en met 18 van het [gedaagde] van 6 april 2023;
- de e-mail met productie 19 van het [gedaagde] van 6 april 2023;
- de e-mail met producties 38 tot en met 44 van [eiseres] van 6 april 2023;
- de e-mail met producties 20 en 21 van het [gedaagde] van 7 april 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2023. [eiseres] is verschenen vergezeld van haar gemachtigde, haar partner, haar broer en een vriendin. Namens het [gedaagde] zijn verschenen de heer [A] (voorzitter van het dagelijks bestuur) en de heer [B] (algemeen secretaris van het dagelijks bestuur), vergezeld van haar gemachtigden en twee belangstellenden. De gemachtigden van [eiseres] en het [gedaagde] hebben elk een pleitnota overgelegd en deze voorgedragen. De gemachtigde van [eiseres] heeft bij haar pleitnota een aanvullende productie 45 overgelegd. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en antwoord gegeven op de vragen van de kantonrechter. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling.
1.3.
Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter meegedeeld dat op 25 april 2023 vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat deze zaak over

2.1.
Het [gedaagde] is een protestants kerkgenootschap [.] .
2.2.
Op 1 februari 2011 is [eiseres] bij het [gedaagde] in dienst getreden in de functie van [functie 1] . Per 1 juli 2017 is [eiseres] aangesteld als [functie 2] (hierna: [functie 2] ). Zij ontving laatstelijk een salaris van € 4.676,00 bruto per maand.
2.3.
In juni 2022 heeft het jaarlijkse tienerkamp plaatsgevonden. Op 12 juni 2022, de laatste dag van dit tienerkamp, ging de groep tieners onder verantwoordelijkheid van de tienerleiding (waarvan [eiseres] deel uitmaakte) naar de [attractiepark] . Zes tieners zijn aan het einde van de dag niet op het afgesproken tijdstip bij de bus verschenen. De bus is op enig moment vertrokken en de zes tieners zijn in de [attractiepark] achtergebleven (hierna: het [attractiepark] incident).
2.4.
Op 4 juli 2022 heeft het [gedaagde] [eiseres] vanwege het [attractiepark] incident op non-actief gesteld.
2.5.
Op 14 juli 2022 heeft het Landelijk Bestuur van het [gedaagde] besloten het vertrouwen in [eiseres] als [functie 2] op te zeggen. Op 15 juli 2022 heeft het [gedaagde] [eiseres] hiervan op de hoogte gesteld.
2.6.
Op 3 augustus 2022 heeft [eiseres] zich ziekgemeld bij het [gedaagde] vanwege bij haar geconstateerde darmkanker.
2.7.
Volgens [eiseres] ontvangt zij vanaf februari 2023 te weinig loon van het [gedaagde] . Verder voldoet het [gedaagde] volgens [eiseres] niet aan haar re-integratieverplichtingen tegenover [eiseres] , dwingt het [gedaagde] [eiseres] ertoe onnodig hoge (advocaat)kosten te maken en laat het [gedaagde] zich tegenover de geloofsgemeenschap (in negatieve zin) uit over [eiseres] en haar rechtspositie. [eiseres] vordert daarom in deze procedure - kort gezegd - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. veroordeling van het [gedaagde] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis:
i. tot (na)betaling van het volledige salaris van € 4.676,00 bruto per maand (alsmede vakantiegeld en overige emolumenten) vanaf februari 2023 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
ii. tot afgifte van een correcte loonstrook over februari 2023 en vanaf maart 2023 voor elke maand dat de arbeidsovereenkomst met [eiseres] voortduurt, op straffe van een dwangsom van € 1.500,00 per dag;
veroordeling van het [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan haar (administratieve verplichtingen in het kader van haar) re-integratieverplichtingen tegenover [eiseres] te voldoen en [eiseres] toegang te (blijven) verschaffen tot de bedrijfsarts zolang de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] en het dienstverband voortduren, op straffe van een dwangsom van € 1.500,00 per dag;
veroordeling van het [gedaagde] tot betaling binnen twee dagen na betekening van dit vonnis van € 17.500,00 aan (een voorschot op de) juridische kosten van [eiseres] ;
Het [gedaagde] te verbieden publiekelijke berichten te verspreiden over [eiseres] als individu of over haar rechtspositie dan wel arbeidsovereenkomst met het [gedaagde] , tenzij de inhoud hiervan uitdrukkelijk en vooraf met [eiseres] is overeengekomen, op straffe van een dwangsom van € 1.500,00 per dag;
met veroordeling van het [gedaagde] in de proces- en de nakosten.
2.8.
Het [gedaagde] is het niet eens met de vorderingen van [eiseres] en concludeert tot afwijzing hiervan met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Spoedeisend belang
3.2.
In de eerste plaats moet worden bepaald of [eiseres] een voldoende spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorzieningen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval.
3.3.
[eiseres] heeft er belang bij zo snel mogelijk zekerheid te krijgen over de vraag of haar (volledige) loon vanaf februari 2023 (na)betaald zal worden en of het [gedaagde] aan haar re-integratie zal meewerken. Dit spoedeisend belang is naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven met de aard van de vorderingen. Daarnaast stelt [eiseres] dat zij zich door het handelen van het [gedaagde] genoodzaakt ziet om zich hiertegen te verweren, waardoor de juridische kosten flink zijn opgelopen. Het is voor [eiseres] daarom van belang dat zo spoedig mogelijk duidelijk wordt of zij in dit verband aanspraak kan maken op (gedeeltelijke) vergoeding hiervan door het [gedaagde] . [eiseres] heeft daarnaast aannemelijk gemaakt dat zij er belang bij heeft dat zo snel mogelijk wordt bepaald of het [gedaagde] wordt verboden om berichten over haar of haar rechtspositie te verspreiden binnen de geloofsgemeenschap.
3.4.
De voorzieningenrechter volgt het [gedaagde] dan ook niet in haar stelling dat geen sprake zou zijn van een spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vorderingen.
Het verdere beoordelingskader
3.5.
Vervolgens moet worden beoordeeld of corresponderende vorderingen van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat het gerechtvaardigd is om hierop vooruit te lopen door het treffen van voorzieningen als gevorderd. De voorzieningenrechter zal hierna per vordering beoordelen of hiervan sprake is.
3.6.
De voorzieningenrechter stelt hierbij het volgende voorop. Het [gedaagde] voert aan dat het gewone arbeidsrecht niet van toepassing is op de rechtsbetrekking tussen partijen, omdat de functie van [functie 2] een kerkelijke functie is die gewoonlijk door predikanten wordt bekleed en daarop (uitsluitend) het kerkelijk recht van toepassing is. [eiseres] heeft dit gemotiveerd betwist en aangevoerd dat zij een ‘gewone’ werknemer is. De functie van [functie 2] is in haar geval een organisatorische (kantoor)functie en niet geestelijk van aard. Zij is immers geen predikant, gaat niet voor in de kerk en staat onder rechtstreeks gezag van het dagelijks bestuur van het [gedaagde] . Zij is bovendien werkzaam op basis van een gewone civielrechtelijke arbeidsovereenkomst, zodat het gewone arbeidsrecht de rechtsbetrekking tussen partijen beheerst, aldus [eiseres] .
3.7.
De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt. Artikel 2:2 lid 2 BW bepaalt dat kerkgenootschappen worden geregeerd door hun eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet. De in dit artikel neergelegde inrichtingsvrijheid van een kerkgenootschap brengt mee dat zij de rechtsverhouding tot een geestelijk ambtsdrager in haar statuut in beginsel naar eigen inzicht en in afwijking van het dwingend recht kan vormgeven. Het is mogelijk dat een verhouding tegelijk religieus en civiel van aard is. De vraag of een functie geestelijk of kerkelijk van aard is, is – zo begrijpt de voorzieningenrechter – niet afhankelijk van de functie als zodanig, maar van de persoon die de functie bekleed. In dit verband is van belang dat vaststaat dat [eiseres] als niet-predikant de functie [functie 2] bekleedde en dat zij, anders dan predikanten, niet voorgaat in de kerk. Dit is een indicatie dat haar functie van [functie 2] moet worden geacht niet kerkelijk van aard te zijn. Hierbij is ook van belang dat [eiseres] bij het [gedaagde] werkzaam is op grond van een civielrechtelijke arbeidsovereenkomst.. Bovendien is voorshands niet vast te stellen of partijen al dan niet expliciet een keuze hebben gemaakt voor het wereldlijk of het kerkelijk recht, zodat ook op grond daarvan niet kan worden vastgesteld dat de rechtsverhouding tussen partijen (uitsluitend) door het kerkelijk recht wordt beheerst. Gelet op al het voorgaande acht de voorzieningenrechter het gewone arbeidsrecht daarom voorshands (ook) van toepassing op de tussen partijen bestaande rechtsverhouding.
Loon
3.8.
De voorzieningenrechter gaat om te beginnen in op de vraag of voldoende aannemelijk is dat het [gedaagde] het door [eiseres] gevorderde loon van € 4.676,00 bruto per maand aan [eiseres] verschuldigd is.
3.9.
[eiseres] heeft een loonstrook van januari 2023 overgelegd, waarop de functie ‘Leidinggeven beroep’ staat en waaruit blijkt dat het [gedaagde] € 4.676,00 bruto aan loon heeft betaald aan [eiseres] . Het [gedaagde] heeft de juistheid van deze loonstrook en de hoogte van dit loon niet betwist, zodat de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat deze klopt. [eiseres] heeft daarnaast haar loonstroken van februari en maart 2023 overgelegd, waarop de functie ‘ [functie 3] ’ staat en waaruit blijkt dat het [gedaagde] vanaf februari 2023 maandelijks € 4.058,00 bruto aan loon betaalt aan [eiseres] .
3.10.
[eiseres] heeft gemotiveerd gesteld dat het [gedaagde] vanaf februari 2023 ten onrechte haar functiebenaming en loon eenzijdig heeft gewijzigd. Het [gedaagde] betwist dat zij deze wijziging ten onrechte eenzijdig heeft doorgevoerd en voert in dit verband aan dat de functie van [functie 2] een gekozen functie is en dat [eiseres] hiervoor vanaf haar benoeming tot [functie 2] per 1 juli 2017 een toeslag op het loon heeft ontvangen. [eiseres] is op 14 juli 2022 als gevolg van een besluit van het Landelijk Bestuur uit de functie van [functie 2] gezet, althans in oktober 2022 niet voor deze functie herkozen tijdens het Unie Congres, zodat [eiseres] vanaf februari 2023 ‘terugvalt’ in de functie die zij bekleedde vóór 1 juli 2017, te weten volgens het [gedaagde] ‘ [functie 3] ’, met het bijbehorende loon. Zij heeft dus geen recht meer op de toeslag behorend bij de functie van [functie 2] , aldus het [gedaagde] . Het [gedaagde] voert verder aan dat zij rekening heeft gehouden met een periode van 6 maanden nadat [eiseres] uit de functie van [functie 2] is gezet, gedurende welke periode zij nog recht had op de toeslag behorend bij deze functie. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft het [gedaagde] de ‘Working Policy 2021-2022’, een document van 73 pagina’s aangaande het reilen en zeilen van het [gedaagde] (hierna: de Working Policy) overgelegd. Daarin staat, zo voert het [gedaagde] aan, dat bij een eventuele functieverandering de medewerker een eerder verkregen toeslag na een periode van zes maanden verliest.
3.11.
De Working Policy is volgens het [gedaagde] op de arbeidsovereenkomst van [eiseres] van toepassing omdat [eiseres] in de functie van [functie 2] aan het Landelijk Bestuur deelnam en deze Working Policy daar geregeld aan de orde is geweest.
De voorzieningenrechter volgt het [gedaagde] niet in dit betoog. Uit niets blijkt dat de Working Policy door partijen op de arbeidsovereenkomst van [eiseres] van toepassing is verklaard. Ook als [eiseres] moet worden geacht bekend te zijn met de inhoud daarvan, wat door [eiseres] niet is betwist, is deze daarmee nog niet geïncorporeerd in de individuele arbeidsovereenkomst. In de arbeidsovereenkomst van [eiseres] wordt wel een ‘Arbeidsvoorwaardenregeling werknemers in dienst van het [gedaagde] [..] ’ genoemd. Deze arbeidsvoorwaardenregeling is door partijen niet overgelegd en evenmin hebben zij zich op de inhoud daarvan beroepen. Duidelijk is wel dat deze regeling niet hetzelfde is als de Working Policy, nu de heer [B] ter zitting heeft verklaard dat Het [gedaagde] in 2011 nog niet over de Working Policy beschikte.
De voorzieningenrechter constateert op basis van hetgeen is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het [gedaagde] [eiseres] een al dan niet tijdelijke toeslag heeft toegekend en dat deze toeslag op enig moment zou komen te vervallen. Op de loonstroken staat geen toeslag vermeld, maar alleen een bruto salaris. Evenmin is enig document overgelegd aangaande de toekenning van een (tijdelijke) toeslag. Weliswaar erkent [eiseres] dat de functie van [functie 2] een gekozen functie is, maar zij betwist, naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht, de consequenties die het [gedaagde] daar nu aan wenst te verbinden. Ook als sprake is van een gekozen functie en [eiseres] in deze functie niet langer gekozen wordt, betekent dat nog niet dat het [gedaagde] het loon eenzijdig kan wijzigen als dit niet tussen partijen is overeengekomen of uitdrukkelijk is vastgelegd dat sprake is van een tijdelijke toeslag. Hiervan is, zoals overwogen, niet gebleken.
3.12.
In aanvulling op het voorgaande overweegt de voorzieningenrechter nog dat de vermindering van het bruto maandloon met € 618,00 per maand (€ 4.676,00 - € 4.058,00) niet is onderbouwd. Allereerst heeft [eiseres] aangevoerd – en met loonstroken onderbouwd – dat haar bruto salaris in 2017, het jaar van haar benoeming tot [functie 2] , met (niet meer dan) € 128,36 is gestegen. Nog afgezien van de vraag of dat dan de bedoelde toeslag zou zijn – dat blijkt nergens uit – wordt het thans uitbetaalde bedrag daar niet mee verklaard. Voor zover het [gedaagde] heeft willen aanvoeren dat het verschil in uitbetaald loon het gevolg is van het ‘terugvallen’ van [eiseres] in de functie van [functie 3] , zoals zij sinds februari 2023 op de loonstroken heeft vermeld, volgt de voorzieningenrechter het [gedaagde] daarin niet. [eiseres] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voordat zij [functie 2] werd in de functie van [....] werkzaam was en dat zij nooit in de functie van [functie 3] werkzaam is geweest. [eiseres] heeft onweersproken toegelicht dat zij in de functie van [....] zelfstandig deelnam aan vergaderingen, leiding gaf aan verschillende afdelingen en dat zij bij de uitvoering van haar werkzaamheden werd ondersteund door een assistent. Bovendien blijkt uit de arbeidsovereenkomst van [eiseres] dat zij in 2011 als ‘ [........] ’ bij het [gedaagde] in dienst is getreden. In de door partijen overgelegde Statuten en het Algemeen Reglement (2018 en 2022) van het [gedaagde] staat dat een ‘ [........] ’ een ‘naaste medewerker van een hoofd van een afdeling is’, waarmee – zo begrijpt de voorzieningenrechter – geen assistent wordt bedoeld, die in overzichten ook apart wordt genoemd. Ook dit vormt dus geen rechtsgeldige reden voor de terugval in salaris.
3.13.
Gelet op al het voorgaande acht de voorzieningenrechter het voorshands aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat het [gedaagde] gehouden is aan [eiseres] het bruto maandloon van € 4.676,00 te (blijven) voldoen tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, zodat [eiseres] in het verlengde hiervan recht heeft op (na)betaling van het loon over de maanden februari en maart 2023. De gevorderde (na)betaling hiervan zal daarom worden toegewezen. De termijn in het dictum om aan deze – en de navolgende - veroordelingen te voldoen wordt gesteld op vijf dagen na betekening van dit vonnis.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
3.14.
[eiseres] maakt aanspraak op de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW over het te laat betaalde loon van februari en maart 2023. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het [gedaagde] in februari en maart 2023 het loon niet volledig heeft betaald. Het [gedaagde] is tot de datum van dit vonnis ruim anderhalve maand te laat met de voldoening van het volledige loon over februari 2023, nu deze uiterlijk eind februari 2023 betaald had moeten zijn. Het [gedaagde] is met de betaling van het volledige loon over maart 2023 tot de datum van dit vonnis 25 dagen te laat. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de wettelijke verhoging te matigen en kent de gevorderde wettelijke verhoging daarom op basis van artikel 7:625 BW toe.
3.15.
De verzochte wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is ook toewijsbaar vanaf de data van opeisbaarheid.
Correcte loonstroken en dwangsom
3.16.
[eiseres] vordert daarnaast afgifte van een correcte loonstrook over februari 2023 en van correcte loonstroken vanaf maart 2023 zolang het dienstverband voortduurt met daarop de vermelding van het loon van € 4.676,00 bruto en de functiebenaming ‘Leidinggeven beroep’. Gelet op wat hiervoor onder 3.9. tot en met 3.13. is overwogen acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat de bodemrechter een corresponderende vordering van [eiseres] in een bodemprocedure zal toewijzen, zodat deze vordering vooruitlopend hierop zal worden toegewezen.
3.17.
De voorzieningenrechter zal de gevorderde dwangsom toewijzen maar ambtshalve matigen tot een bedrag van € 100,00 per dag dat het [gedaagde] nalaat om aan [eiseres] correcte loonstroken te verstrekken tot zolang het dienstverband voortduurt. De voorzieningenrechter verbindt tevens aan de te verbeuren dwangsommen een maximum van € 15.000,00.
Re-integratie
3.18.
Vervolgens komt de door [eiseres] gevorderde medewerking van het [gedaagde] aan haar re-integratie aan de orde. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt.
3.19.
Vast is komen te staan dat de arbeidsovereenkomst voortduurt en dat [eiseres] nog steeds (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is. [eiseres] heeft gemotiveerd gesteld dat het [gedaagde] niet aan haar re-integratieverplichtingen voldoet. Het [gedaagde] heeft dit erkend en voert in dit verband aan dat van haar niet kan worden verwacht dat zij meewerkt aan de re-integratie van [eiseres] , omdat het [gedaagde] de arbeidsovereenkomst met [eiseres] (op korte termijn) wenst te ontbinden in een bodemprocedure en gelet hierop de inspanningen en de kosten die met re-integratie gemoeid gaan niet proportioneel zouden zijn. Dit verweer slaagt niet. Het [gedaagde] is op grond van artikel 7:658a BW verplicht om aan de re-integratie van [eiseres] mee te werken, al dan niet in het tweede spoor, zolang de arbeidsongeschiktheid en het dienstverband voortduren. [eiseres] heeft dan ook evident recht op nakoming van de re-integratieverplichtingen door het [gedaagde] .
3.20.
Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat het [gedaagde] gehouden is haar re-integratieverplichtingen tegenover [eiseres] na te komen, zodat de vorderingen die hiermee verband houden als vermeld onder 2.7. onder B. worden toegewezen.
Dwangsom
3.21.
De voorzieningenrechter zal de gevorderde dwangsom toewijzen maar ambtshalve matigen tot € 100,00 per dag dat het [gedaagde] nalaat om aan deze veroordeling te voldoen zolang de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] en het dienstverband voortduren. [eiseres] heeft er een groot belang bij dat zij zo snel mogelijk kan re-integreren. Gelet op het gegeven dat het [gedaagde] ondubbelzinnig heeft verklaard dat zij daaraan niet wenst mee te werken, vindt de voorzieningenrechter het nodig dat het [gedaagde] een financiële prikkel opgelegd krijgt om nakoming hiervan te bewerkstelligen. De voorzieningenrechter verbindt aan de te verbeuren dwangsommen een maximum van
€ 30.000,00.
Voorschot juridische kosten
3.22.
[eiseres] vordert verder veroordeling van het [gedaagde] om aan haar een voorschot voor de werkelijk gemaakte juridische kosten te voldoen. [eiseres] baseert deze vordering primair op de vrijwaringsregeling zoals bedoeld in artikel 11 van de Statuten en het Algemeen Reglement van het [gedaagde] en subsidiair op artikel 7:611 BW jo. artikel 6:96 BW.
3.23.
Artikel 11 van de Statuten en het Algemeen Reglement van het [gedaagde] luidt als volgt:

Artikel 11 – Vrijwaring
A. Voor zover de wet dat toestaat, dient de Unie eenieder te vrijwaren - die geconfronteerd werd of wordt, of dreigt te gaan worden, met een dreigende, komende of voltooide actie, een proces of procedure hetzij van civiele, strafrechtelijke, administratieve of onderzoekende aard - van de kosten (met inbegrip van de juridische kosten) van vonnissen, boetes en bedragen die betaald zijn om tot een regeling te komen. Dergelijke acties, processen of procedures kunnen komen vanwege het feit dat hij/zij een lid is of was van het Landelijk Bestuur, het Dagelijks Bestuur, of een employee is, of een persoon die namens de Unie handelt. Dat geldt echter alleen als hij/zij te goeder trouw handelde, en op een wijze waarvan hij/zij redelijkerwijs kon aannemen dat deze niet tegengesteld was aan de belangen van de Unie van Gemeenten, en als hij/zij ten aanzien van enige criminele daad of procedure, redelijkerwijs niet kon aannemen dat zijn/haar gedrag onwettig was.
B. Dit recht op vrijwaring geldt voor een lid van het Landelijk Bestuur, een lid van het Dagelijks Bestuuren een departementshoofd. Het is een aanvulling op andere rechten en die andere rechten worden daardoor ook niet ingeperkt.’ (onderstreping voorzieningenrechter)
3.24.
[eiseres] heeft gemotiveerd gesteld dat zij zich vanwege het handelen en de gedragingen van het [gedaagde] genoodzaakt ziet om zich met behulp van haar gemachtigde hiertegen te verweren. Het [gedaagde] heeft dit betwist en voert in dit verband aan dat de vrijwaringsregeling zoals bedoeld in artikel 11 van de Statuten en het Algemeen Reglement van het [gedaagde] niet op haar van toepassing is, omdat dit artikel niet is bedoeld voor interne aanspraken en omdat [eiseres] niet te goeder trouw heeft gehandeld toen zij op 12 juni 2022 zes tieners in de [attractiepark] achterliet. Het [gedaagde] voert voorts aan dat geen sprake is van slecht werkgeverschap op grond waarvan de vordering van [eiseres] zou kunnen worden toegewezen.
3.25.
De voorzieningenrechter volgt het [gedaagde] voorshands in haar standpunt dat de vordering van [eiseres] niet kan worden toegewezen op grond van artikel 11 van de Statuten en het Algemeen Reglement van het [gedaagde] . De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat dit artikel zo dient te worden uitgelegd dat deze (ook) van toepassing is op interne geschillen. Dit nog daargelaten de vraag of het artikel thans op [eiseres] van toepassing is, nu deze vrijwaringsregeling geldt voor een [functie 2] .
3.26.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de vordering van [eiseres] wél op grond van artikel 7:611 BW jo. artikel 6:96 BW kan worden toegewezen. Het is vaste jurisprudentie dat een vordering tot vergoeding van de werkelijke kosten van juridische bijstand alleen toewijsbaar is onder bijzondere omstandigheden. Daarvan is in dit geval sprake. Het [gedaagde] heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de norm van goed werkgeverschap ernstig geschonden (artikel 7:611 BW). [eiseres] heeft in dit verband voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich heeft moeten verweren tegen het handelen van het [gedaagde] . Als onbetwist gesteld staat immers vast dat het [gedaagde] (i) de bedrijfsarts heeft meegedeeld dat [eiseres] loog over haar arbeidsongeschiktheid door darmkanker (“mevrouw heeft volgens haar wg vaker zulke leugens verkocht”), (ii) een consult bij de bedrijfsarts heeft gecanceld, (iii) op 31 oktober 2022 [eiseres] ten onrechte heeft beter gemeld, (iv) weigert aan haar re-integratieverplichtingen te voldoen, (v) op 7 november 2022 aan [eiseres] een brief heeft gestuurd waarin zij haar heeft meegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst (met terugwerkende kracht) van rechtswege op 31 oktober 2022 was geëindigd en (vi) aan [eiseres] plotseling het loon niet (tijdig), althans slechts gedeeltelijk uitbetaalt. Daarnaast is onweersproken gesteld dat eerst het [gedaagde] en later haar gemachtigden herhaaldelijk niet dan wel onvoldoende reageren op (de gemachtigde van) [eiseres] . Het [gedaagde] heeft [eiseres] hierdoor op hoge kosten gejaagd omdat zij zich wel moest verdedigen tegen dit handelen en de evident onjuiste standpunten van het [gedaagde] .
3.27.
Deze omstandigheden vormen geen vrijbrief om onbeperkt juridische kosten te maken, maar het voorgaande maakt dat aannemelijk kan worden geacht dat de bodemrechter zal oordelen dat de kosten die [eiseres] heeft moeten maken in redelijkheid voor een deel voor rekening van het [gedaagde] moeten komen. [eiseres] heeft een voorschot op deze kosten gevorderd van een bedrag van € 17.500,00. De voorzieningenrechter zal het bedrag dat het [gedaagde] in redelijkheid bij wijze van voorschot voor haar rekening moet nemen begroten op € 10.000,00. Tot dit bedrag wordt de vordering van [eiseres] toegewezen.
Verbod communicatie het [gedaagde] over [eiseres]
3.28.
Ten slotte vordert [eiseres] het [gedaagde] verbieden om berichten binnen de geloofsgemeenschap of anderszins te verspreiden over [eiseres] als individu of haar rechtspositie.
3.29.
[eiseres] stelt dat zij hierbij belang heeft, gelet op de reputatieschade die haar met de berichtgeving wordt toegebracht. Het [gedaagde] betwist dat haar berichtgeving [eiseres] reputatieschade heeft toegebracht. De vermeende reputatieschade is volgens het [gedaagde] te wijten aan het [attractiepark] incident dat op 12 juni 2022 plaatsvond.
3.30.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het [gedaagde] verschillende brieven c.q. ‘herderlijke berichten’ binnen de geloofsgemeenschap heeft verspreid waarin het [gedaagde] communiceert over [eiseres] . De gemachtigde van [eiseres] heeft voorts bij haar pleitnota productie 45 overgelegd waaruit blijkt dat het [gedaagde] daags voor de mondelinge behandeling in dit kort geding wederom een bericht aan de geloofsgemeenschap heeft doen uitgaan waarin wordt uitgeweid over [eiseres] en haar (rechts)positie in de onderhavige en de bodemprocedure. De voorzieningenrechter is gelet hierop van oordeel dat [eiseres] belang heeft bij toewijzing van haar vordering. Voor zover het [gedaagde] aanvoert dat zij slechts communiceert met de geloofsgemeenschap in reactie op de verhalen die [eiseres] daarbinnen zou verspreiden, is dit ontoereikend om over het voorgaande anders te oordelen. Dit doet niet immers niet af aan het belang dat [eiseres] heeft bij toewijzing van haar vordering.
3.31.
Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat de bodemrechter het [gedaagde] zal verbieden om over [eiseres] als individu of haar rechtspositie te berichten. De vordering wordt daarom vooruitlopend hierop toegewezen.
Dwangsom
3.32.
De voorzieningenrechter zal de gevorderde dwangsom toewijzen tot € 100,00 per dag dat het [gedaagde] dit verbod overtreedt. De voorzieningenrechter verbindt aan de te verbeuren dwangsommen een maximum van € 15.000,00.
Proceskosten
3.33.
Het [gedaagde] heeft ongelijk gekregen. Zij wordt daarom in de kosten van deze procedure veroordeeld. Dat betekent dat zij haar eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van [eiseres] aan haar moet betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 132,29
- griffierecht € 693,00
- salaris gemachtigde €
793,00
Totaal € 1.618,29
3.34.
De gevorderde nakosten zijn toewijsbaar zoals hierna bepaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.35.
De door [eiseres] gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordelingen wordt eveneens toegewezen. Het [gedaagde] heeft hiertegen geen verweer gevoerd en [eiseres] heeft, alle belangen afwegende, er voldoende belang bij dat de vorderingen direct gelden ook indien het [gedaagde] hoger beroep tegen dit vonnis zou instellen. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken die deze vordering in de weg staan.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
veroordeelt het [gedaagde] om binnen vijf dagen na de betekening van dit vonnis aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting (na) te betalen het volledige loon van € 4.676,00 bruto (alsmede vakantiegeld en overige emolumenten) vanaf februari 2023 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, voor zover dit niet reeds voldaan is, het achterstallige loon vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW met een maximum van 50% en het geheel (de optelsom) te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
4.2.
veroordeelt het [gedaagde] binnen vijf dagen na de betekening van dit vonnis aan [eiseres] correcte loonstroken over februari 2023 en vanaf maart 2023 tot zolang het dienstverband voortduurt te verstrekken met daarop de vermelding van het loon van € 4.676,00 bruto en van de functie 'Leidinggeven beroep', op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 100,00 per dag dat het [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt;
4.3.
veroordeelt het [gedaagde] zolang de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] en het dienstverband voortduren om binnen vijf dagen na de betekening van dit vonnis:
de wettelijke re-integratieverplichtingen tegenover [eiseres] volledig na te komen;
[eiseres] toegang tot de bedrijfsarts te (blijven) bieden indien een consult in het kader van de re-integratie redelijkerwijs aan de orde is;
de wettelijke administratieve verplichtingen in het kader van de re-integratieverplichtingen tegenover [eiseres] na te komen;
op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 100,00 per dag dat het [gedaagde] nalaat aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 30.000,00 is bereikt;
4.4.
veroordeelt het [gedaagde] om binnen vijf dagen na de betekening van dit vonnis aan [eiseres] te betalen € 10.000,00 aan voorschot voor juridische kosten;
4.5.
verbiedt het [gedaagde] om over [eiseres] als individu of over haar
arbeidsovereenkomst/rechtspositie binnen het [gedaagde] publiekelijke berichten binnen de geloofsgemeenschap van Het [gedaagde] of daarbuiten of anderszins te verspreiden, tenzij de inhoud hiervan uitdrukkelijk en vooraf met [eiseres] is overeengekomen, op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 100,00 per dag dat het [gedaagde] dit verbod overtreedt, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt;
4.6.
veroordeelt het [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.618,29, waarin begrepen € 793,00 aan salaris gemachtigde;
4.7.
veroordeelt het [gedaagde] , wanneer zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen met de explootkosten van betekening van het vonnis, indien een dergelijke betekening heeft plaatsgevonden;
4.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzieningenrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.