ECLI:NL:RBMNE:2023:3216

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
UTR 23/298
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende omgevingsvergunning voor het vernieuwen en vergroten van een bijgebouw met zwembad en uitritverplaatsing

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de verleende omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst voor het vernieuwen en vergroten van een bijgebouw, het aanleggen van een zwembad en het verplaatsen van een uitrit op een perceel in [woonplaats]. De vergunninghouder ontving op 25 april 2022 de omgevingsvergunning, waartegen eisers bezwaar maakten. Het college verklaarde het bezwaar op 27 september 2022 ongegrond, waarna eisers beroep instelden. De rechtbank heeft op 11 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij eisers vergezeld waren door hun architect en de gemachtigde van het college.

De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, ondanks de bezwaren van eisers over de strijdigheid met het bestemmingsplan en de gevolgen voor hun privacy. De rechtbank stelt vast dat de vergunning is verleend met gebruikmaking van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, en dat de voorwaarden voor deze afwijking zijn nageleefd. De rechtbank concludeert dat de uitleg van de planregels door het college juist is en dat de bezwaren van eisers niet opwegen tegen de belangen van de vergunninghouder.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Spee en is openbaar uitgesproken op 19 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/298

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] en [eiser] , uit [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst

(gemachtigde: mr. A.J. IJsseldijk).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit [woonplaats] (vergunninghouder).

Inleiding

Op 25 april 2022 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het vernieuwen en vergroten van een bijgebouw, het aanleggen van een zwembad en het verplaatsen van een uitrit op het perceel [adres 1] in [woonplaats] (het perceel).
Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt. Zij wonen aan de [adres 2] in [woonplaats] , gelegen schuin achter het perceel. Zij hebben hun bezwaren mondeling toegelicht op een hoorzitting van de commissie bezwaarschriften. Deze commissie heeft op 13 september 2022 advies uitgebracht aan het college.
Bij besluit van 27 september 2022 heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en zijn besluit onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Eisers hebben daartegen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 11 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, vergezeld door [architect] , architect, de gemachtigde van het college en vergunninghouder.

Overwegingen

Het bestreden besluit
1. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, het wijzigen van een monument, veranderen van een uitweg en het gebruiken van gronden in strijd met het geldende planologische regime. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan ‘Stedelijk gebied [woonplaats] ’ omdat de te vernieuwen schuur gedeeltelijk buiten het bouwvlak met aanduiding ‘bijgebouwen’ wordt gerealiseerd. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan (de zogeheten binnenplanse afwijking) [1] , omdat voldaan wordt aan de voorwaarden voor het gebruik maken daarvan. Ook heeft de geïntegreerde commissie Welstand en Monumenten uiteindelijk op 19 april 2022 positief geadviseerd over de gevraagde omgevingsvergunning.
Het geschil
2. Eisers zijn het niet eens met de verlening van deze omgevingsvergunning. Het bouwplan is strijdig met het bestemmingsplan en zij zijn van mening dat er geen gebruik kon worden gemaakt van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, omdat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Het college legt de planregel over de maximale oppervlakte voor het bijgebouw verkeerd uit. Daarnaast past de nieuw te realiseren schuur niet binnen de historische karakteristiek van het stadsgezicht. Bovendien leidt het bouwplan tot een inbreuk op hun privacy.
Beoordelingskader
3. Het college kan een omgevingsvergunning om van het bestemmingsplan af te wijken verlenen als de gevraagde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bij de beslissing om wel of niet toepassing te geven aan deze afwijkingsbevoegdheid heeft het college beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter stelt niet zelf vast of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht.
Beoordeling beroepsgronden
Uitleg planregels
4. Eisers voeren aan dat de omgevingsvergunning op onjuiste gronden is verleend, omdat het college artikel 29.3 van de planregels onjuist uitlegt. Eisers stellen dat het college ten onrechte ervan uitgaat dat wordt voldaan aan voorwaarde (4) dat
“Het bebouwingspercentage mag maximaal 40% bedragen, met een maximum van 35 m²”.Eisers stellen dat nu buiten het bouwvlak voor bijgebouwen wordt gebouwd, het bijgebouw in totaal niet groter mag zijn dan 35 m². Eisers zien voor deze uitleg steun in de andere voorwaarden uit deze planregel die alle betrekking hebben op het gehele bijgebouw en niet uitsluitend op het deel van het gebouw dat buiten het bouwvlak wordt gebouwd. Ook strookt de uitleg van het college niet met de letterlijke lezing van die planregel. Eisers wijzen in dat verband op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). [2] Ter ondersteuning van hun standpunt wijzen eisers ook op een email van
20 februari 2023 van een gemeenteambtenaar aan de bewoners van [adres 3] .
5. In artikel 29.3 van de planregels staat dat het college door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning kan afwijken van de regel dat bijbehorende bouwwerken uitsluitend zijn toegelaten ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ (bouwvlak).
Het bouwen van bijbehorende bouwwerken buiten de aanduiding 'bijgebouwen' mag, mits wordt voldaan aan het volgende:
de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen;
de dakhelling moet ten minste 30° bedragen;
het bebouwingspercentage mag maximaal 40% bedragen met een maximum oppervlak van 35 m²;
de bouwwerken moeten passen in de historische karakteristiek van het stadsgezicht;
er wordt een visueel goede overgang van deze bebouwing naar de omliggende bebouwing verkregen.
6. De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eisers niet slaagt. De uitleg van de planregels die eisers voorstaan, is niet juist.
6.1
Uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat in beginsel doorslaggevende betekenis toekomt aan de letterlijke tekst van de planregels. [3]
Niet in geschil is dat het vergunde bijgebouw grotendeels binnen het bouwvlak met de aanduiding ‘bijgebouwen’ valt en voor een klein gedeelte buiten dat bouwvlak. De rechtbank leest de planregels zo dat voor het deel van het bijgebouw dat
binnenhet bouwvlak valt, de voorwaarden uit artikel 29.2.2 gelden, namelijk de goot- en bouwhoogte bedragen maximaal 3 meter respectievelijk 6 meter en de dakhelling bedraagt minimaal 30º. De oppervlakte van het bijgebouw wordt begrensd door de oppervlakte van het bouwvlak op de plankaart. Wil men buiten dat bouwvlak bouwen, dan gelden de voorwaarden uit artikel 29.3 van de planregels. Dit artikel bevat naast voornoemde voorwaarden uit artikel 29.2.2, drie aanvullende voorwaarden (4, 5 en 6). De tekst van dit artikel luidt dat afwijken van het bepaalde in artikel 29.2.2 onder a kan ten behoeve van bouwen van bijbehorende bouwwerken
buitende aanduiding ‘bijgebouwen’ mits voldaan wordt aan zes voorwaarden. Uit de letterlijke lezing van artikel 29.3 in samenhang met artikel 29.2.2 volgt dus niet dat
het totalebijbehorend bouwwerk maximaal 35 m² mag bedragen, zoals eisers stellen.
Bovendien is de uitleg van eisers niet logisch. Op het perceel is een fors bouwvlak voor bijgebouwen opgenomen. Bij overschrijding van de grenzen van het bouwvlak zou de oppervlakte volgens de lezing van eisers moeten worden teruggebracht tot maximaal 35 m², wat een zeer forse inperking van de bouwmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken op het perceel zou betekenen.
6.2
De verwijzing van eisers naar de uitspraak van de ABRvS van 11 mei 2022 gaat hier niet op, omdat in die procedure sprake was van een andere situatie; namelijk het plaatsen van een sleufsilo gedeeltelijk buiten het bouwperceel. Bovendien golden in die zaak andersluidende planregels. De situatie is daardoor reeds niet vergelijkbaar.
6.3
Op de zitting is namens het college toegelicht dat wat in de email staat van 20 februari 2023 van een gemeenteambtenaar over het bouwplan van de bewoners aan de [adres 3] niet de uitleg is die het college voorstaat. Wat in de email staat is geen juiste weergave en uitleg van de planregels. Hoewel de rechtbank eisers begrijpt dat zij in deze mail een aanknopingspunt zien voor de uitleg van de planregels die zij voorstaan, kan deze mail niet worden gezien als een uitleg van de planregels van het college.
6.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepsgrond van eisers over de onjuiste uitleg van de planregels niet slaagt. Nu de oppervlakte van het deel dat buiten het vlak met de aanduiding ‘bijgebouwen’ 23 m² bedraagt, is voldaan aan de vierde voorwaarde van de afwijkingsbevoegdheid van het college.
Rechtsgeldigheid van het advies van de Welstand- en Monumentencommissie
7. Eisers voeren aan dat de geïntegreerde commissie Welstand- en Monumenten (de commissie) het college niet rechtsgeldig heeft geadviseerd, omdat de leden van de commissie ten tijde van het bestreden besluit formeel niet waren benoemd. Pas nadat het college het bestreden besluit heeft genomen, zijn de leden met terugwerkende kracht (her)benoemd. Eisers vinden daarom dat het bestreden besluit vanwege een gebrek vernietigd moet worden.
8. Het college heeft bevestigd dat na het bestreden besluit de leden van de commissie met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2022 zijn (her-)benoemd. Dat is ook op te maken uit het collegebesluit van 11 oktober 2022 en het raadsbesluit 24 november 2022.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het bestreden besluit op grond hiervan te vernietigen. De rechtbank is van oordeel dat, voorzover sprake is van een gebrek, uit de nadere reactie van 2 mei 2023 blijkt dat de commissie ook na de herbenoeming blijft bij haar eerder uitgebrachte positieve advies.
Karakteristieke en monumentale waarden
9. Eisers voeren aan dat bij de vergunningverlening onvoldoende rekening is gehouden met de karakteristieke en monumentale waarden. Zo past de vergunde kapschuur niet in de historische karakteristiek van het stadsgezicht. Zij wijzen in dat verband op de planregels en op het rapport van architect [architect] van 24 april 2023. Eisers vinden dat mede gezien de historie van het hoofdgebouw de commissie onvoldoende heeft onderbouwd waarom zij met dit bouwplan akkoord is gegaan. Vooral ook omdat het bouwplan niet recht doet aan de fijnmazige, karakteristieke bebouwing met zichtlijnen en openheid, zoals dit in [woonplaats] gebruikelijk is. Verder vinden eisers dat een zwembad niet passend is in de historische karakteristiek van het beschermd stadsgezicht. Het zwembad is bovendien een verstoring van een beschermd monument, omdat het wordt geplaatst direct naast een monumentale boerderij die is aangewezen als Rijksmonument.
10. De rechtbank vat deze beroepsgrond zo op dat eisers hiermee willen aanvoeren dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag hij op dat advies afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
10.1
Uit de stukken blijkt dat het college de commissie om advies heeft gevraagd over het gehele bouwplan van vergunninghouder.
Op 14 december 2021 heeft de commissie negatief geadviseerd. Vervolgens is het bouwplan op verschillende punten aangepast naar aanleiding van tussentijdse adviezen en opmerkingen van de commissie, juist ook vanwege de voor het perceel geldende medebestemming ‘waarde-beschermd stadsgezicht’.
Op 19 april 2022 en 25 april 2022 hebben de commissie en de adviseur Erfgoed geadviseerd de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Uit het advies volgt dat de aanpassingen in het bouwplan geleid hebben tot rust en eenvoud in het ontwerp dat aansluit op de karakteristiek van het beschermd gezicht en het rijksmonument. Door de gekozen hoofdvorm en donkere kleurstelling ontstaat een voldoende ondergeschikt bijgebouw bij het rijksmonument. De overschrijding van de grenzen van het bouwvlak is acceptabel en zorgt ervoor dat het bijgebouw verder van het monument af komt te staan.
Op basis hiervan heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
10.2
De commissie heeft op 2 mei 2023 nog gereageerd op wat architect [architect] naar voren heeft gebracht. Uit die nadere reactie volgt dat de commissie vindt dat op het perceel geen sprake is van waardevolle of herkenbare zichtlijnen op het omliggende landschap.
10.3
Wat betreft de bezwaren van eisers tegen de forse toename in afmetingen en hoogte merkt de rechtbank op dat de commissie het bouwplan toetst aan de hand van de criteria uit het Welstandsbeleid historische stads- en dorpsgebieden. De commissie heeft zich daarbij in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. De bouwhoogte en omvang is mogelijk vanuit het bestemmingsplan. In dit geval biedt het geldende bestemmingsplan de mogelijkheid dat een bijgebouw met een hoogte van 6 meter gebouwd wordt. Ook de adviseur Erfgoed heeft dit vermeld in zijn advies van 25 april 2022. Dat betekent dat de omvang van het bouwplan bij de welstandstoets moest worden gerespecteerd en dat daarin geen grond kan zijn gelegen voor een negatief welstandsoordeel. [4]
10.4
Wat betreft de bezwaren van eisers tegen de locatie van het zwembad blijkt uit de stukken dat een tuinontwerp is opgesteld om het zwembad in te laten passen in de omgeving. Dat tuinontwerp is na meerdere aanpassingen akkoord bevonden door de commissie, waarna het college ook voor het aanleggen van het zwembad de omgevingsvergunning heeft verleend. De commissie heeft in haar nadere reactie van 2 mei 2023 opgemerkt dat de positionering van het zwembad naast het rijksmonument in het Rijksbeschermde gezicht wel in zekere mate de aanwezige waarden aantast. De aanleg van het zwembad zorgt volgens de commissie echter niet voor een onevenredige aantasting van deze waarden.
10.5
Vanwege de medebestemming ‘waarde-beschermd stadsgezicht’ is voor het uitgraven van het zwembad een vergunning nodig voor de activiteit uitvoeren van een werk. Op de zitting is namens het college naar voren gebracht dat de vergunning ziet op de aanleg van een zwembad. Voor de bouw van het zwembad als bouwwerk is mogelijk nog een aanvraag voor een omgevingsvergunning nodig, maar dat zal mede afhankelijk zijn van het ontwerp van het zwembad.
10.6
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in wat eisers naar voren hebben gebracht geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de adviezen van de commissie onvoldoende onderbouwd zijn dat het college het positieve advies naar inhoud niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Inkijk en privacy
11. Eisers voeren aan dat door de realisatie van een veranda met een loggia op de verdieping van het bijgebouw zorgt voor inkijk in hun tuin en dat gesprekken kunnen worden opgevangen. Dit is een aantasting van hun privacy. Eisers vinden dat het college daar onvoldoende rekening mee heeft gehouden in het kader van de belangenafweging.
12. Het college heeft bij de beoordeling van de ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning beleidsruimte om te beslissen of hij gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Daarvoor geldt dat het bouwplan niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening en dat een belangenafweging moet worden gemaakt. Bij deze beoordeling is van belang dat de planwetgever bij het vaststellen van de afwijkingsbevoegdheden al heeft afgewogen dat de situatie die kan ontstaan door het toepassen van deze bevoegdheden ruimtelijk aanvaardbaar is. Voor de omvang van de door het college te maken belangenafweging betekent dit dat alleen de gevolgen van de afwijkingen van het bestemmingsplan daarin hoeven te worden betrokken. Dit betekent voor de rechtbank dat de argumenten van eisers beoordeeld moeten worden in het licht van de vraag of het college in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat de afwijkingen van het bestemmingsplan geen onevenredige nadelige gevolgen voor eisers zullen hebben. Uitgangspunt daarbij is - zoals ook meermaals op de zitting is benadrukt - dat een bijgebouw van 6 meter hoog en een afstand van 2 meter vanaf de erfgrens door de planwetgever is toegestaan. Het realiseren van een loggia (een ‘buitenterrasje’) op de verdieping van een bijgebouw is eveneens niet in strijd met de planregels. De belangenafweging is daarom in dit geval beperkt.
13. Het college heeft toegelicht dat er in beginsel van uitgegaan wordt dat de afwijkingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet ruimtelijk onaanvaardbaar zullen zijn, omdat het bestemmingsplan deze mogelijkheden al biedt. Beoordeeld is of het bouwplan tot onevenredige benadeling van belangen van eisers zal leiden. Dit is volgens het college niet het geval. Ter zitting heeft de vergunninghouder toegelicht dat de loggia aan de achterzijde is geprojecteerd, omdat projectie aan de voorkant niet door de commissie werd toegestaan. Naar aanleiding van het welstandsadvies zullen voor de loggia verticale latten worden geplaatst om het zicht naar rechts en het buurperceel gedeeltelijk af te schermen. Zoals vergunninghouder zelf ook heeft toegelicht, is voorstelbaar dat - gelet op het gebruik van de loggia - vergunninghouder zelf ook geen directe inkijk wenst.
Verder heeft vergunninghouder toegelicht dat het gebruik van de loggia beperkt is. Het dient om na het gebruik van de sauna kort af te koelen en niet om langere tijd te verblijven. Bovendien zal naar verwachting slechts in de periode september-maart van de loggia gebruik worden gemaakt.
14. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat het bouwplan geen onevenredige nadelige gevolgen voor eisers heeft. Het college heeft de gevolgen van de afwijkingen van het bestemmingsplan in ogenschouw genomen. Gelet op het gebruiksdoel van de loggia ligt een grote aantasting van de privacybelangen van eisers bovendien niet voor de hand.
De beroepsgrond van eisers slaagt niet.

Conclusie

15. De conclusie van het voorgaande is dat dat het college naar het oordeel van de rechtbank de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
Het beroep is ongegrond.
16. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Spee, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten eerste, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2.ABRvS van 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1356
3.ABRvS van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:607.