ECLI:NL:RBMNE:2023:316

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
C/16/549621 / KG ZA 22-617
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid en dwangsommen in kort geding tussen buren

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, hebben de eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], een procedure aangespannen tegen de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], met betrekking tot een erfdienstbaarheid van weg. Deze erfdienstbaarheid is in een eerdere procedure vastgesteld, waarbij de rechtbank op 7 mei 2019 heeft bepaald dat de eisers gebruik moeten maken van de erfdienstbaarheid op de minst bezwarende wijze. Aan deze bepaling zijn dwangsommen van € 100,- per overtreding verbonden. De gedaagden stellen dat de eisers deze bepaling in totaal vijfentwintig keer hebben overtreden, wat hen een totaal van € 2.500,- aan dwangsommen zou opleveren.

De voorzieningenrechter heeft op 5 januari 2023 een mondelinge behandeling gehouden, waarbij de gedaagden camerabeelden hebben overgelegd ter onderbouwing van hun stellingen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden in hun stellingen zijn geslaagd en dat de meeste van de gestelde overtredingen zijn aangetoond. Van de 25 gestelde overtredingen zijn er 23 voldoende aangetoond, wat resulteert in een totaal van € 2.300,- aan verbeurde dwangsommen. De eisers hebben verzocht om een executieverbod, maar dit verzoek is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 mei 2019 geschorst voor zover het bedrag van € 2.300,- te boven gaat.

Daarnaast zijn de proceskosten aan de kant van de gedaagden begroot op € 1.330,-, die door de eisers moeten worden vergoed. De voorzieningenrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken op 2 februari 2023 door mr. R.J. Verschoof, voorzieningenrechter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/549621 / KG ZA 22-617
Vonnis in kort geding van 2 februari 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. B.E. Gerards te Zoetermeer,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te Baarn,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2]
  • de pleitnota van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
1.2.
Op 5 januari 2023 heeft mr. R.J. Verschoof, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G. Delissen, griffier, een mondelinge behandeling gehouden. Daarbij was namens [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] de heer [eiser sub 1] aanwezig, bijgestaan door advocaat mr. B.E. Gerards. Verder waren aanwezig de heer [gedaagde sub 1] en mevrouw [gedaagde sub 2] .
1.3.
Hierna is bepaald dat vandaag een vonnis zou worden uitgesproken.

2.Waar gaat de zaak over

Op het erf van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] rust een erfdienstbaarheid van weg ten gunste van het perceel van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] . In een eerdere procedure tussen partijen heeft de rechter bij vonnis van 7 mei 2019 bepaald dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] op de minst bezwarende wijze gebruik moeten maken van die erfdienstbaarheid, waarbij een dwangsom van € 100,- is gesteld op iedere overtreding. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] die bepaling vijfentwintig keer overtreden en hebben zij daardoor € 2.500,- aan dwangsommen verbeurd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben op 6 mei 2022 een exploot laten betekenen waarin bevel is gedaan om dit bedrag aan verbeurde dwangsommen en € 105,06 aan kosten binnen twee dagen te betalen. Daarbij hebben zij aangekondigd dat zij beslag zullen laten leggen als [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] niet aan dit bevel voldoen. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] willen dat voorkomen en zijn daarom dit kort geding gestart.

3.De beoordeling

3.1.
Dit is de vierde procedure tussen partijen over de erfdienstbaarheid. In 2018 heeft een kortgedingprocedure plaatsgevonden die heeft geleid tot het vonnis van 14 december 2018. In dat vonnis is voor het eerst overwogen dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hun recht om over het erf van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van en naar de [straat] te gaan niet altijd op de minst belastende wijze hebben uitgeoefend.
3.2.
In de daaropvolgende bodemprocedure, waarin op 7 mei 2019 vonnis is gewezen, is vast komen te staan dat de erfdienstbaarheid is gevestigd met als doel “
het komen en gaan van en naar de [straat] ”.[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] mogen de erfdienstbaarheid alleen voor dat doel gebruiken en daarbij mogen zij niet meer overlast veroorzaken voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dan voor een behoorlijke uitoefening van dat recht noodzakelijk kan worden geacht, zo heeft de rechtbank in 5.1 van dat vonnis bepaald. Aan deze bepaling heeft de rechtbank een dwangsom verbonden. De achtergrond van deze bepaling heeft de rechtbank geschetst in de overwegingen 4.17 en 4.18 van het vonnis. Kort samengevat is daarin overwogen dat uit beeldmateriaal is gebleken dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] niet altijd op de minst belastende manier gebruik maken van de erfdienstbaarheid. Als voorbeeld is onder andere genoemd het onnodig open doen van het hek dat door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is aangebracht op de strook waarop de erfdienstbaarheid rust (verder: het pad) en vervolgens naar binnen gaan zonder het hek te sluiten. Verder is overwogen dat ook bezoekers van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] gebruik mogen maken van de erfdienstbaarheid, maar dat ook voor hen geldt dat zij dat alleen mogen met als doel te komen en te gaan van en naar de [straat] . Zij moeten zoveel mogelijk gebruik maken van de voor-en achterdeur van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] en mogen niet parkeren op het pad.
3.3.
Hierna heeft er weer een kortgedingprocedure plaatsgevonden. Aanleiding voor die procedure waren de dwangsommen die [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hadden verbeurd door zich niet te houden aan de veroordeling onder 5.1 van het vonnis van 7 mei 2019. Een aantal van de gestelde overtredingen had, net als in deze procedure, te maken met het gebruik van het toegangshek, te weten het niet sluiten van het hek en het hek met onnodig veel lawaai hard open en dicht doen. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 19 februari 2020 geoordeeld dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in verband daarmee een dwangsom van € 100,- hebben verbeurd, als onderdeel van een totaal verbeurde dwangsom van € 300,-.
3.4.
In deze zaak gaat het weer om dwangsommen die [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben verbeurd omdat zij zich niet gehouden zouden hebben aan het vonnis van 7 mei 2019. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] betwisten dat er sprake is van overtredingen en betwisten dat dwangsommen zijn verbeurd. Zij vragen de voorzieningenrechter om een executieverbod.
Strijd met de goede procesorde
3.5.
Volgens hen moet dat executieverbod alleen al worden toegewezen omdat er sprake is van strijd met de goede procesorde. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben namelijk pas twee dagen voor de zitting de usb-stick met camerabeelden en geluidsfragmenten overgelegd. Van strijd met de goede procesorde is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. In een kortgedingprocedure mogen partijen tot 24 uur voor de zitting processtukken indienen, zie artikel 6.2 van het Procesreglement kort geding handel. Dat hoeft niet al bij het betekenen van de dagvaarding te gebeuren. De usb-stick is op 3 januari 2023 om 8:47 uur door de rechtbank ontvangen. Ook de advocaat van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] heeft de stick op 3 januari 2023 ontvangen. Samen met het verweerschrift en de producties is de usb-stick die dag omstreeks 9:38 uur persoonlijk overhandigd op het adres van de advocaat en om 12:10 uur is het filmbestand ook nog digitaal toegestuurd, zo blijkt uit de pleitnota. De usb-stick is dus tijdig ingediend en ook door (de advocaat van) [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ontvangen.
De overtredingen
3.6.
De gestelde overtredingen zijn onder te verdelen in drie categorieën en zullen hierna per categorie behandeld worden.
Niet sluiten van het hek
Aantal gestelde overtredingen: 10
Data: 7-6-2022, 8-6-2022, 9-6-2022 (3x), 11-6-2022, 16-6-2022, 29-6-2022, 2-7-2022, 20-7-2022
3.7.
Op de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] overgelegde camerabeelden is op acht van de tien genoemde data te zien dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] het hek open doen en niet onmiddellijk dicht doen dan wel niet op slot doen, waarna het hek wat later uit zichzelf opengaat. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben hiertegen aangevoerd dat uit de beelden niet blijkt dat het open staan op latere momenten te wijten is aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] . Volgens hen hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] opzettelijk beelden weggelaten. De voorzieningenrechter gaat hier niet in mee. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben op sommige momenten de camerabeelden versneld, maar er lijken geen stukken uitgeknipt te zijn. Zo blijkt uit de beelden van 7, 8 en 9 juni 2022 dat het hek gedurende tien minuten open staat en dat het op 2 juli 2022 enkele uren open staat. Op de beelden van 11 juni en 20 juli 2022 is te zien dat [eiser sub 1] het hek open doet en niet onmiddellijk afsluit. Anders dan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] stellen is alleen dicht doen van het hek, zonder het op slot te doen, niet voldoende. Het hek dient immers ter bescherming van de eigendommen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en als het hek niet op slot wordt gedaan, is hun terrein achter het hek voor iedereen vrij toegankelijk. Voor de gestelde overtredingen op 9 en 29 juni 2022 geldt dat daar geen beelden van zijn. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zou hun dochter op deze dagen de overtreding hebben geconstateerd. Alleen deze stelling is echter niet voldoende om te kunnen beoordelen of er inderdaad een overtreding heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat acht van de tien overtredingen zijn aangetoond en dat acht keer een dwangsom van € 100,- is verbeurd.
Niet toegestaan gebruik
Aantal gestelde overtredingen: 7
Op: 7-6-2022, 8-6-2022, 9-6-2022, 11-6-2022, 16-6-2022, 29-6-2022, 2-7-2022
3.8.
De beelden van de eerste vier genoemde data in juni 2022 en die van 2 juli 2022 laten zien dat er busjes over het pad rijden, dat er bouwmaterialen worden neergelegd en dat er werklui bezig zijn op de erfdienstbaarheid. Deze werkzaamheden hebben te maken met de bouw van een carport achter het huis van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] . De carport is op eigen terrein gebouwd en om dat deel van het terrein te bereiken was gebruik van de erfdienstbaarheid nodig, aldus [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] . Uiteraard mogen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] een carport bouwen op hun eigen terrein en als het voor het komen en gaan van de werklui van en naar de [straat] nodig is om het pad te gebruiken dan mag dat. Daar is het echter niet bij gebleven. De erfdienstbaarheid is ook gebruikt voor een ander doel. Er zijn werkzaamheden op het pad uitgevoerd en de busjes van de werklui hebben langere tijd op het pad geparkeerd gestaan. Daarvoor is de erfdienstbaarheid niet bedoeld en dat levert dan ook niet toegestaan gebruik op. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben een beroep gedaan op het ladderrecht van artikel 5:56 BW. Op grond daarvan moeten [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dulden dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] tijdelijk gebruik maken van hun erf als dat noodzakelijk is voor het verrichten van werkzaamheden aan hun huis. Maar daarvoor gelden wel regels. Zo moet er sprake zijn van een behoorlijke kennisgeving vooraf en eventueel ook schadeloosstelling. Wat betreft de bouw van de carport hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] niet voldoende duidelijk gemaakt dat het hiervoor nodig was om op het pad te parkeren en daar werkzaamheden uit te voeren. Dat is anders voor de overige twee genoemde data. Op die dagen heeft [eiser sub 1] werkzaamheden uitgevoerd aan de zijgevel van zijn huis en dat kan niet anders dan door gebruik te maken van het erf van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . In dit geval gaat het om het plaatsen van een ladder. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben dit echter niet van tevoren aangekondigd en dat had wel gemoeten. Dat geldt ook voor de andere vier situaties, als daar al sprake zou zijn van noodzakelijk gebruik. Op alle zeven genoemde data is dus sprake van een overtreding, waarvoor [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] steeds een dwangsom van € 100,- verbeurd hebben.
Onnodig hard open en dichtdoen van het hek
Aantal gestelde overtredingen: 8
Op: 21-06-2022, 28-06-2022, 30-06-2022 (2x), 15-08-2022, 17-08-2022, 19-08-2022, 21-08-2022
3.9.
Uit het beeld- en geluidsmateriaal blijkt dat [eiser sub 1] het hek op de genoemde data met een grote zwaai opengooit en/of met veel lawaai hard dicht trekt. Doordat [eiser sub 1] het hek hard openduwt slaat het aan de ene kant tegen de houten schutting en aan de andere kant tegen de begroeide constructie dicht bij het huis van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Zowel de houten schutting als de begroeide constructie zijn van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en lopen risico op beschadiging door de manier waarop [eiser sub 1] het hek opengooit. Ook is te zien dat het hek na het opengooien trilt en heen en weer beweegt. Volgens [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] komt dat niet door de manier waarop zij het hek opendoen, maar ligt dat aan de kwaliteit van het hek. Dat is niet stevig genoeg en dat zou ook gelden voor de houten stoppers die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ooit hebben geplaatst, maar die er nu niet meer zijn. Dat het hek ook zonder krachtige zwaai en natrillen open gedaan kan worden, laat het beeld van 8 juni 2022 zien. Daarop doet één van de door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ingehuurde werklui het hek open en blijft het vasthouden terwijl hij loopt en het hek volledig opent. Daarbij trilt het hek niet en komt het ook niet in aanraking met de schutting. Het trillen en tegen de schutting bonzen ligt dus niet aan de kwaliteit van het hek, maar aan de manier waarop [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] het hek open doen. Verder is, vooral bij het dichtdoen van het hek, veel lawaai te horen. Ook dat ligt aan de manier waarop [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] het hek gebruiken. Te zien is dat [eiser sub 1] hard aan het hek trekt in plaats van het hek dicht te doen door de klink naar beneden te bewegen. De opmerking van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat het geluid bij het filmpje is bewerkt, is niet uitgelegd en wordt door de voorzieningenrechter gepasseerd. De gestelde overtredingen zijn dus voldoende aangetoond en. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben hiermee acht keer een dwangsom van € 100,- verbeurd.
Conclusie
3.10.
Van de 25 gestelde overtredingen zijn er 23 voldoende aangetoond. Dat betekent dat er in totaal een bedrag van € 2.300,- (23 x € 100,-) aan dwangsommen is verbeurd en dat het gevraagde executieverbod voor dat deel van de dwangsommen niet toegewezen wordt. Wel zal de tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 mei 2019 worden geschorst voor zover dat het bedrag van € 2.300,- te boven gaat.
De proceskosten
3.11.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] worden grotendeels in het ongelijk gesteld. Daarom moeten zij de proceskosten betalen aan de kant van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Die kosten worden tot op heden begroot op:
griffierecht € 314,00
salaris advocaat
€ 1.016,00
totaal € 1.330,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 mei 2019 voor zover dat het bedrag van € 2.300,- te boven gaat,
4.2.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in de kosten aan de kant van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , tot op heden begroot op € 1.330,-,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2023.