ECLI:NL:RBMNE:2023:3142
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de proceskostenvergoeding
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 613.000,- per waardepeildatum 1 januari 2021, maar eiser betwist deze waarde en stelt dat deze te hoog is en niet hoger dan € 601.000,- kan zijn. De rechtbank behandelt het beroep na een digitale zitting op 12 mei 2023, waar de gemachtigde van eiser en de heffingsambtenaar aanwezig zijn.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Eiser wijst op de onderhoudstoestand van de woning en de kwaliteit van de voorzieningen, waar volgens hem onvoldoende rekening mee is gehouden. De rechtbank constateert dat de taxatiematrix van de heffingsambtenaar niet overtuigend is en dat er onduidelijkheid bestaat over de waardering van de woning. Eiser heeft ook een taxatierapport ingediend, maar de rechtbank vindt de onderbouwing daarvan onvoldoende.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat geen van beide partijen in de bewijslast is geslaagd en stelt de WOZ-waarde schattenderwijs vast op € 606.000,-. Het beroep van eiser wordt gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd, en de heffingsambtenaar wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.394,26. Tevens moet de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.