ECLI:NL:RBMNE:2023:314

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
16/121920-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door 18-jarige jongen op zijn moeder met messteken

Op 31 januari 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 18-jarige jongen, die zijn moeder op 15 mei 2022 in Hilversum heeft doodgestoken. De verdachte heeft bekend dat hij zijn moeder met meerdere messteken om het leven heeft gebracht, maar de directe aanleiding voor deze daad is onduidelijk gebleven. De rechtbank heeft het verweer tot ontslag van alle rechtsvervolging verworpen, omdat niet is gebleken dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft echter wel rekening gehouden met de wens van de nabestaanden, die benadrukten dat de verdachte zo snel mogelijk de nodige hulp moet krijgen en niet langer in detentie hoeft te zitten. Daarom heeft de rechtbank geen jeugddetentie opgelegd, maar een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zijn moeder van het leven heeft beroofd door haar veelvuldig in het lichaam te steken met meerdere messen. De rechtbank heeft de tenlastelegging van moord niet bewezen geacht, omdat er onvoldoende aanwijzingen waren voor voorbedachten rade. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, mede door een vastgestelde autismespectrumstoornis. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen, evenals de noodzaak voor behandeling van de verdachte.

De rechtbank heeft de PIJ-maatregel opgelegd, omdat deze noodzakelijk is voor de veiligheid van anderen en in het belang van de ontwikkeling van de verdachte. De rechtbank heeft ook overwogen dat de PIJ-maatregel de meeste kansen biedt voor een positieve ontwikkeling van de verdachte, en dat het recidiverisico hoog is als er geen behandeling plaatsvindt. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 77a, 77g, 77s en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/121920-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2005] in [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 augustus 2022, 25 oktober 2022 en 17 januari 2023. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op 17 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schapendonk en van hetgeen [verdachte] en zijn raadsman, mr. H.A. Rispens, advocaat te Hilversum, alsmede de nabestaanden van [slachtoffer] en hun advocaat mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
op 15 mei 2022 te Hilversum zijn moeder [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend te bewijzen. De voorbedachten rade (moord) vindt de officier van justitie niet bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partieel vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde moord en daartoe aangevoerd dat er geen bewijs is met betrekking tot de voorbedachten rade. Voor zover er iets duidelijk is geworden, is er waarschijnlijk sprake geweest van een (hevige) gemoedsopwelling die ook voor [verdachte] vooralsnog onverklaarbaar lijkt te zijn. Evenmin blijkt dat er sprake is geweest van enig planmatig handelen aan de kant van [verdachte] .
Ten aanzien van de tenlastegelegde doodslag heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier en hetgeen [verdachte] ter terechtzitting heeft verklaard vast dat op 15 mei 2022 het volgende is gebeurd.
Omstreeks 19:35 uur bevonden [verdachte] en zijn moeder [slachtoffer] zich in hun woning aan de [adres] te [woonplaats] . [slachtoffer] zat op de bank in de woonkamer televisie te kijken en [verdachte] bewoog wisselend tussen zijn slaapkamer op de eerste etage, de keuken en de woonkamer. [verdachte] pakte op enig moment in ieder geval één mes, liep naar zijn moeder en begon op haar in te steken. [slachtoffer] schreeuwde, waarop [verdachte] broer [A] – die zich in het tuinhuisje bevond – reageerde en de woonkamer in kwam lopen. Daar zag hij [verdachte] op hun moeder insteken. [verdachte] liep met een mes in zijn handen naar zijn slaapkamer. [A] belde 112 en begon zijn moeder te reanimeren. Kort daarna arriveerden de hulpdiensten, die de reanimatie voortzetten. [slachtoffer] overleed korte tijd later. De politie hield [verdachte] aan op zijn slaapkamer en nam het bebloede mes dat daar lag in beslag. Tijdens het onderzoek werd een tweede bebloed mes aangetroffen op een poef in de woonkamer.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zijn moeder [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met meer messen in haar lichaam te steken en te snijden.
Moord of doodslag
Voor een bewezenverklaring van moord moet komen vast te staan dat [verdachte] zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is, net als de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om vast te stellen dat hiervan sprake is geweest.
De rechtbank zal [verdachte] partieel vrijspreken van de tenlastegelegde moord en acht de tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
op 15 mei 2022 te Hilversum zijn moeder, [slachtoffer] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door deze [slachtoffer] veelvuldig (ten minste 46 keer) in het lichaam te steken en te snijden met meer messen;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het feit [verdachte] niet kan worden toegerekend. Hij heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat is gebleken dat [verdachte] kan worden overvallen door emoties, zonder deze als zodanig te herkennen of hiermee adequaat om te gaan. Daarnaast beschikt [verdachte] over een hoge mate van sociaal onvermogen, wat een strafrechtelijke toerekening ernstig bemoeilijkt. Ook heeft de medicatie naar de mening van de verdediging een extra aanjagende of juist ontremmende rol gespeeld. De verdediging verzoekt de rechtbank [verdachte] te ontslaan van alle rechtsvervolging.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het ten laste gelegde feit verminderd aan [verdachte] toegerekend dient te worden. De deskundigen hebben echter vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een psychose. Er zijn wel aanwijzingen dat [verdachte] stoornis en de medicatie die hij gebruikte van invloed kunnen zijn geweest op zijn handelen, maar dat maakt niet dat het feit geheel niet aan hem is toe te rekenen, aldus de officier van justitie.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Over [verdachte] is een multidisciplinair onderzoeksrapport Pro Justitia opgemaakt door kinder- en jeugdpsycholoog drs. A. Haas en kinder- en jeugdpsychiater T. den Boer, dat is afgerond op 30 november 2022. Uit dat rapport blijkt dat bij [verdachte] een autismespectrumstoornis is vastgesteld. De ernst hiervan wordt op niveau 2 geschat, wat betekent dat [verdachte] om adequaat te functioneren aanzienlijke ondersteuning op verschillende gebieden nodig heeft. Het gaat om ernstige sociaal-emotionele beperkingen, die leiden tot een gebrek aan voeling met eigen emoties en een gebrek aan mogelijkheden om de beleving van anderen aan te voelen.
De onderzoekers kunnen niet uitsluiten dat oplopende spanning bij [verdachte] , juist omdat hij hiermee geen voeling heeft, een rol heeft gespeeld in zijn functioneren ten tijde van het ten laste gelegde. Het gedrag van [verdachte] zou de laatste dagen voorafgaand aan het ten laste gelegde iets brutaler en verbaal agressiever zijn geweest. [verdachte] moeder heeft dit omschreven als het innemen van meer ruimte thuis, zowel verbaal als fysiek. Zelf geeft [verdachte] aan dat hij zich in de uren voorafgaand aan het ten laste gelegde sloom en gespannen tegelijk voelde. Achteraf is niet vast te stellen of het afwijkende gedrag en het slome en gespannen gevoel bij [verdachte] het gevolg waren van de medicijnen die hij sinds kort gebruikte. Het is niet mogelijk om een eenduidig causaal verband te leggen tussen het gebruik van deze medicatie en de agressieve handelingen van [verdachte] . Dit betekent niet dat de medicijnen geen enkele rol kunnen hebben gespeeld bij wat er is gebeurd. Een aanjagende of ontremmende werking van de medicatie is namelijk niet uit te sluiten. Voor psychotische ontregeling zijn geen aanwijzingen.
De deskundigen overwegen dat zowel op basis van de geconstateerde psychopathologie, als op basis van het gebruik (en het staken) van medicatie en de geschetste gezinsdynamiek geen verklaring wordt gevonden voor de totstandkoming van het ten laste gelegde. Er is sprake geweest van een uiting van extreme agressie bij een verder vooral vlakke jongen. Het is echter moeilijk voorstelbaar dat de gebrekkige sociaal-emotionele ontwikkeling van [verdachte] en de moeite die hij heeft om te komen tot coherente betekenisverlening geen rol hebben gespeeld tijdens het ten laste gelegde. Tevens wordt een aanjagende (of ontremmende) werking van de destijds gebruikte medicatie niet uitgesloten. Het voorgaande maakt dat onderzoekers een advies voor vermindering van toerekeningsvatbaarheid passend achten, terwijl een advies om [verdachte] het ten laste gelegde niet toe te rekenen op basis van het beschikbare onderzoek niet onderbouwd kan worden.
De rechtbank komt op basis van het multidisciplinair onderzoeksrapport tot het oordeel dat ten tijde van het plegen van het feit bij [verdachte] sprake is geweest van een autismespectrumstoornis en dat deze stoornis tenminste gedeeltelijk zijn handelen bepaalde. Niet alleen is het waarschijnlijk dat de problematiek van [verdachte] een rol heeft gespeeld bij het tot stand komen van het ten laste gelegde, ook kunnen de medicijnen die hij gebruikte door een aanjagende of ontremmende werking hebben bijgedragen aan wat er is gebeurd. De rechtbank is van mening dat de conclusies van de rapporteurs zorgvuldig tot stand zijn gekomen en neemt de conclusies van deze deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van [verdachte] dan ook over.
Op basis van deze conclusies komt de rechtbank tot het oordeel dat [verdachte] ten minste verminderd toerekeningsvatbaar is geweest, op het moment dat hij het feit pleegde.
Het is op zichzelf mogelijk dat [verdachte] volledig ontoerekeningsvatbaar was. Het onderzoek heeft die mogelijkheid ook niet uitgesloten. Die enkele mogelijkheid is echter niet genoeg voor het oordeel dat het feit hem niet kan worden toegerekend. Daarvoor is nodig dat op basis van wat nu bekend is over [verdachte] en over wat er is gebeurd met een voldoende mate van zekerheid vastgesteld kan worden dat [verdachte] volledig ontoerekeningsvatbaar was toen hij het feit pleegde. Er zijn echter geen concrete aanwijzingen voor een psychose. [verdachte] autismespectrumstoornis kan wat er gebeurd is bovendien niet geheel verklaren en er kan ook geen duidelijk verband worden gelegd tussen de medicatie en [verdachte] plotselinge agressie. [verdachte] heeft ten slotte zelf ook niet kunnen of willen verklaren waarom hij het feit pleegde.
Kortom: De rechtbank vindt dat [verdachte] wel verminderd toerekeningsvatbaar is, maar niet volledig ontoerekeningsvatbaar. Dat betekent dat de rechtbank hem niet zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
Er is overigens ook geen andere omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 261 dagen, met aftrek van het voorarrest;
- de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel).
8.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging, heeft de verdediging de rechtbank verzocht om alleen de PIJ-maatregel op te leggen. Subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht naast de PIJ-maatregel een jeugddetentie op te leggen, gelijk aan het voorarrest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
[verdachte] heeft zijn moeder [slachtoffer] op een afschuwelijke wijze om het leven gebracht. Terwijl zij nietsvermoedend op de bank in haar eigen woonkamer zat en zich veilig waande, heeft [verdachte] – vermoedelijk uit het niets – twee messen gepakt en op haar ingestoken. De hoeveelheid steek- en snijwonden wijst erop dat [verdachte] ongekend geweld heeft toegepast met deze messen en deze laatste momenten van [slachtoffer] leven moeten voor haar extreem pijnlijk en angstig zijn geweest. Daarnaast heeft [verdachte] met zijn daden de rest van [slachtoffer] familie en vrienden en zijn eigen broer onherstelbaar leed toegebracht en verdriet aangedaan. Het moet ontzettend zwaar zijn voor de nabestaanden dat niet duidelijk is – en mogelijk nooit duidelijk zal worden – wat nu de precieze oorzaak is geweest van [verdachte] handelingen. De rechtbank vindt het bewonderenswaardig dat zij desondanks geen wrok koesteren tegen [verdachte] , maar als één blok achter hem staan en niets liever willen dan dat [verdachte] zo snel mogelijk behandeld wordt voor de stoornis die hem mede hiertoe lijkt te hebben gebracht.
Persoon van [verdachte]
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 juli 2022 blijkt dat [verdachte] niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. De rechtbank weegt dit niet in strafverzwarende of strafmatigende zin mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het multidisciplinair onderzoeksrapport Pro Justitia, zoals hiervoor onder 7 is weergegeven.
Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 10 januari 2023, opgemaakt door K. Jansen, raadsonderzoeker. Hieruit blijkt dat de Raad de conclusies van het Pro Justitia onderzoek onderschrijft en geen andere mogelijkheid ziet dan de oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Gelet op de ernst van het feit adviseert de Raad ook de oplegging van een jeugddetentie, gelijk aan het reeds ondergane voorarrest. Verder is het cruciaal dat een zorgvuldige afweging plaatsvindt bij het besluit waar [verdachte] geplaatst zal worden. De behandelvraag en motivatie van [verdachte] voor de bijzondere zorgafdeling dient meegewogen te worden in dit besluit. Ten slotte zou de Raad wensen dat [verdachte] na de PIJ-maatregel een verplichte maatregel Toezicht & Begeleiding krijgt opgelegd, nu hij na zijn achttiende verjaardag ( [verdachte] is op het moment dat dit vonnis wordt uitgesproken inmiddels 18 jaar) geen voogdij vanuit De Jeugd- & Gezinsbeschermers meer heeft, terwijl hij ook geen ouders meer heeft en de relatie met zijn familie belast is. De Raad vraagt de rechtbank daarom om deze maatregel naast de PIJ-maatregel op te leggen.
Geen jeugddetentie
De rechtbank stelt voorop dat de ernst van het feit in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie van lange duur aan [verdachte] rechtvaardigt. De rechtbank ziet echter ook het belang dat [verdachte] zo snel mogelijk aan zijn behandeling in het kader van de PIJ-maatregel begint. Hier hebben niet alleen de deskundigen op gewezen, maar ook de officier van justitie en de nabestaanden van [slachtoffer] hebben hier om gevraagd. De nabestaanden hebben het belang van hulpverlening voor [verdachte] benadrukt en willen niet dat [verdachte] langer dan noodzakelijk in detentie zit. Ook de rechtbank acht het van cruciaal belang dat [verdachte] zo snel mogelijk aan zijn behandeling kan beginnen.
De rechtbank heeft zich afgevraagd of aan [verdachte] een jeugddetentie zou moeten worden opgelegd die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Ook in dat geval zou [verdachte] immers gelijk aan de PIJ-maatregel kunnen beginnen. De rechtbank ziet daar geen aanleiding toe. Daarbij speelt mee dat weliswaar niet vastgesteld kan worden dat [verdachte] volledig ontoerekeningsvatbaar was, maar dat die mogelijkheid ook niet kan worden uitgesloten. De rechtbank weegt dat mee in het voordeel van [verdachte] . De rechtbank houdt daarnaast rekening met de wens van de nabestaanden en met het feit dat aan [verdachte] een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal worden opgelegd, die mogelijke vele jaren zal gaan duren. Al met al vindt de rechtbank de oplegging van een jeugddetentie daarom niet passend.
Geen Toezicht & Begeleiding
Ten aanzien van de verzochte maatregel Toezicht & Begeleiding stelt de rechtbank vast dat er geen juridische titel bestaat op basis waarvan die maatregel naast het opleggen van een onvoorwaardelijke maatregel kan worden toegevoegd, nu de maatregel Toezicht & Begeleiding alleen als bijzondere voorwaarde aan een voorwaardelijke straf of maatregel kan worden gekoppeld. Dit verzoek zal dus worden afgewezen. Gelet op de tekst van artikel 6:1:25 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is het wellicht mogelijk dat de Raad (zo nodig) in combinatie met het eigen Protocol Strafzaken, naar analogie van de Regeling Vrijwillige Begeleiding Jeugdreclassering, zelf een opdracht geeft voor vrijwillige jeugdreclassering nadat [verdachte] 18 jaar is geworden.
Oplegging PIJ-maatregel
Om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen, moet zijn voldaan aan de verschillende voorwaarden die in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht zijn vermeld. Er was bij [verdachte] ten tijde van het feit sprake van een ziekelijke stoornis, te weten een autismespectrumstoornis. Voorts is het bewezen verklaarde feit een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dat gericht is tegen, dan wel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam. De derde voorwaarde houdt in dat de PIJ-maatregel noodzakelijk is voor de veiligheid van andere personen of goederen. Uit het multidisciplinaire onderzoek blijkt dat als [verdachte] niet behandeld wordt en er geen zicht komt op de oorzaak van zijn daden, het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. Ten slotte moet de PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van [verdachte] zijn. De deskundigen hebben gerapporteerd dat de PIJ-maatregel [verdachte] de meeste kansen biedt om zich positief te ontwikkelen en de rechtbank sluit zich daarbij aan.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
In het geval dat [verdachte] na afloop van die maximale termijn van zeven jaar en na terugplaatsing niet uitbehandeld is, en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de omzetting van de PIJ-maatregel in TBS eist, voorziet het bepaalde in artikel 6:6:32 en 6:6:33 van het Wetboek van Strafvordering in die mogelijkheid.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77s en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging maatregel
- legt aan verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mrs. L.M.G. de Weerd en S. Ourahma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 januari 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 mei 2022 te Hilversum zijn moeder, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door deze [slachtoffer] veelvuldig (ten minste 46 keer) in het lichaam te steken en/of te snijden met een of meer mes(sen);
( art 287 Wetboek van Strafrecht )
( art 289 Wetboek van Strafrecht )