ECLI:NL:RBMNE:2023:3138
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de hoogte van de WOZ-waarde van een onroerende zaak
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente heeft de WOZ-waarde vastgesteld op € 261.000,- per waardepeildatum 1 januari 2021, wat geldt voor het belastingjaar 2022. Eiser, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix de WOZ-waarde heeft onderbouwd door de woning van eiser te vergelijken met drie referentiewoningen in dezelfde straat. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De referentiewoningen zijn recent verkocht en zijn goed vergelijkbaar met de woning van eiser. De rechtbank volgt de argumentatie van de heffingsambtenaar en concludeert dat de waarde in het economische verkeer correct is vastgesteld.
Eiser heeft ook aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met de gedateerde staat van de voorzieningen in zijn woning. De rechtbank oordeelt echter dat eiser zijn standpunt niet met controleerbare gegevens heeft onderbouwd, waardoor de rechtbank de beoordeling van de heffingsambtenaar volgt. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.