Op 7 juni 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van KAV Holding B.V. Het verzoek betreft een eerdere uitspraak van 13 september 2021, waarin het verzet tegen een eerdere niet-ontvankelijkverklaring van 7 juli 2020 ongegrond werd verklaard. De rechtbank had in 2020 het beroep van KAV Holding B.V. niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet op tijd was betaald. KAV Holding B.V. heeft op 17 februari 2022 een verzoek tot herziening ingediend, dat op 11 mei 2023 is behandeld. Tijdens deze zitting heeft de gemachtigde van verzoekster verzocht om uitstel, omdat hij zich niet goed had kunnen voorbereiden. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat de gemachtigde voldoende op de hoogte had kunnen zijn van de zaak. De rechtbank oordeelt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven tot herziening van de eerdere uitspraak. Ook het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is afgewezen, omdat de rechtbank binnen de gestelde termijn heeft geoordeeld. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze beslissing.