In deze zaak heeft de kinderrechter op 12 januari 2023 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming Midden Nederland tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige (voornaam)]. De Raad verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, met als argument dat de ontwikkeling van het kind ernstig bedreigd zou zijn. De ouders van [minderjarige (voornaam)] hebben echter cultuursensitieve hulpverlening geaccepteerd, wat volgens de kinderrechter voldoende waarborg biedt voor de veiligheid en ontwikkeling van het kind.
De kinderrechter heeft in de beoordeling gekeken naar de onrustige periode die de ouders en [minderjarige (voornaam)] hebben doorgemaakt, inclusief een eerdere uitplaatsing van het kind. De ouders hebben nu hulp van een organisatie die hen beter begrijpt, wat heeft geleid tot een verbeterde situatie binnen het gezin. De kinderrechter concludeert dat er op dit moment onvoldoende bewijs is dat [minderjarige (voornaam)] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat een ondertoezichtstelling niet doelmatig zou zijn.
De kinderrechter heeft de ouders gehoord en is van mening dat het opleggen van een gedwongen ondertoezichtstelling schadelijk zou zijn voor [minderjarige (voornaam)]. De ouders zijn in staat om afspraken te maken en er zijn geen recente incidenten meer geweest. De kinderrechter heeft er vertrouwen in dat de hulpverlening die de ouders accepteren, passend is en dat de veiligheid van [minderjarige (voornaam)] voldoende gewaarborgd is. Het verzoek van de Raad is dan ook afgewezen.