ECLI:NL:RBMNE:2023:3126

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
22/2518
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van bestuursrechtelijke uitspraak met betrekking tot griffierecht en immateriële schadevergoeding

Op 7 juni 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van verzoekster, die eerder nietontvankelijk was verklaard in haar beroep wegens het niet tijdig betalen van griffierecht. De rechtbank had eerder op 13 februari 2020 en 13 september 2021 uitspraken gedaan die de basis vormden voor het herzieningsverzoek. Verzoekster vroeg om herziening op basis van nieuwe feiten, maar de rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. De gemachtigde van verzoekster had verzocht om uitstel van de zitting, maar de rechtbank vond dat hij voldoende op de hoogte was van de zaak en dat er geen reden was om het verzoek opnieuw te behandelen. De rechtbank wees ook het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat de termijn voor de uitspraak niet was overschreden. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en wees het herzieningsverzoek af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/2518, 22/2519, 22/2520, 22/2521 en 22/2522

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2023 op het verzoek van

[verzoekster] , te [vestigingsplaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels).

Procesverloop

Bij uitspraak van 13 februari 2020 heeft deze rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep van verzoekster gericht tegen het besluit van 26 augustus 2019 nietontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet (op tijd) is betaald.
Bij uitspraak van 13 september 2021 is het tegen de uitspraak van 13 februari 2020 ingestelde verzet ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft de rechtbank schriftelijk gevraagd om een herziening van de uitspraak van 13 september 2021. Dit verzoek heeft de rechtbank op 30 december 2021 ontvangen.
Het verzoek is via een beeldbelverbinding op de zitting van 11 mei 2023 behandeld. De gemachtigde van verzoekster is daarbij aanwezig geweest.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
ij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
waren zij bij de rechtbank eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zou hebben kunnen leiden.
2. De gemachtigde van verzoekster heeft op de zitting verzocht om het verzoek op een latere datum te behandelen. Als reden hiervoor noemt hij dat hij niet in staat was om het zaaknummer in de uitnodiging voor de zitting te koppelen aan de beroepszaak waarin eerder uitspraak is gedaan. Hij werkt zelf namelijk met namen van cliënten en daarbinnen weer met adressen van WOZ-objecten. Hij heeft zich daardoor niet kunnen voorbereiden op deze zitting.
3. De rechtbank ziet geen reden om het verzoek op een latere datum opnieuw te behandelen. Zij is van oordeel dat de gemachtigde ervan op de hoogte kon zijn om welk herzieningsverzoek het ging. De rechtbank heeft hem namelijk op 13 juni 2022 een brief gestuurd waarin de naam van cliënt staat vermeld. Daarnaast heeft de rechtbank de gemachtigde op 8 maart 2023 een brief gestuurd met als bijlagen de verzetuitspraak, het herzieningsverzoek
,de splitsingsbrief en de ontvangstbevestiging. De gemachtigde heeft op de zitting ontkend dat hij die brief heeft ontvangen. De rechtbank overweegt hierover het volgende. In alle op de zitting van 11 mei 2023 behandelde herzieningsverzoeken van de gemachtigde is een dergelijke brief verzonden. Naar eigen zeggen heeft de gemachtigde in een groot deel van die zaken de brief ontvangen. De gemachtigde heeft zich niet tot de rechtbank gewend met een verzoek om verduidelijking waarom hij in deze zaak niet zo’n brief heeft ontvangen. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat de gemachtigde de brief niet heeft ontvangen.
4. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de behandeling van het verzoek op een nadere zitting voort te zetten.
5. Uit wat verzoekster aanvoert blijkt niet van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Het verzoek om herziening wordt daarom afgewezen.
6. Met betrekking tot het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn overweegt de rechtbank het volgende. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de berechting niet binnen een redelijke termijn is geschied indien de rechtbank niet binnen anderhalf jaar nadat het herzieningsverzoek is ingediend, uitspraak doet. Omdat sinds de indiening van het herzieningsverzoek en het tijdstip dat de rechtbank uitspraak doet geen anderhalf jaar is verstreken, wijst de rechtbank het verzoek af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het herzieningsverzoek af;
  • wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de verzenddatum ervan beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De datum van verzending ziet u op de stempel die hierboven staat.