ECLI:NL:RBMNE:2023:3125

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
22/4819
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bestuursrechtelijke beslissing

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 mei 2023 uitspraak gedaan op het verzet van de opposante tegen een eerdere uitspraak van 10 februari 2023, waarin haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Het beroep was ingediend tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 26 augustus 2022. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het beroep te laat was ingediend, en daarom geen zitting nodig was om de zaak te behandelen. Opposante ging in verzet en voerde aan dat zij het beroepschrift op 5 oktober 2022 per post had verzonden, maar dat de rechtbank dit pas op 13 oktober 2022 had ontvangen. Ze verwees naar de ontvangsttheorie en de verzendtheorie uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en stelde dat de vertraging in de postbezorging tijdens de coronaperiode een rol speelde.

De rechtbank overwoog dat de ontvangsttheorie alleen van toepassing is op verzending per fax of e-mail, terwijl voor post de verzendtheorie geldt. De rechtbank bevestigde dat het beroepschrift niet aangetekend was verzonden en dat het poststempel op de envelop dateerde van 12 oktober 2022, wat betekent dat het beroepschrift na de termijn was verzonden. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding en dat het verzet ongegrond was. De eerdere uitspraak van 10 februari 2023 bleef daarmee in stand. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de rechter was verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4819- V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2023 op het verzet van

[opposante] , te [vestigingsplaats] , opposante,

(gemachtigde: J.R. Mooring RB).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposante heeft ingediend tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (geopposeerde) van 26 augustus 2022.
In de uitspraak van 10 februari 2023 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Opposante is tegen deze uitspraak in verzet gegaan en heeft niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 10 februari 2023 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat opposante te laat is met het indienen van beroep. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposante gelijk heeft met haar beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 10 februari 2023 niet juist was.
3. Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank van 10 februari 2023 niet juist omdat zij het beroep op 5 oktober 2022 per post heeft verzonden. Ze begrijpt niet waarom de rechtbank deze brief pas op 13 oktober 2022 heeft ontvangen. Opposante voert aan dat er tijdens de coronatijd post opvallend veel later werd bezorgd en dat er minder postbezorgers beschikbaar zijn om de post binnen de vroegere tijd te bezorgen. Daarbij geldt dat er een weekend tussen zit en inmiddels wordt er ook op maandag geen post meer bezorgd. Ook de aangetekende brief van de rechtbank aan opposante is niet aangekomen. Het Nederlandse bestuursrecht hanteert als uitgangspunt de ontvangsttheorie. Opposante verwijst hierbij naar artikel 6:9, lid 1 van de Awb. De ontvangsttheorie is relevant voor het verzenden van stukken op een andere manier dan per post met PostNL. Voor de verzending per post geldt namelijk aanvullend de verzendtheorie. Opposante verwijst hierbij naar artikel 6:9, lid 2 van de Awb. Voorwaarde is wel dat voor verzending van PostNL wordt gekozen. Op grond van vaste jurisprudentie geldt dat de terpostbezorging plaatsvindt op het moment dat een poststuk in een brievenbus van PostNL wordt gedeponeerd dan wel het moment waarop het een postvestiging van PostNL wordt aangeboden. [1] De datumstempel van PostNL moet als uitgangspunt worden genomen voor de datum waarop het stuk ter post is bezorgd. Verder verwijst opposante naar een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Opposante stelt tot slot dat in de overwegingen van de uitspraak van 10 februari 2023 niets is vermeld over een poststempel en dat dit nu niet controleerbaar is.
4. Opposante heeft gewezen op artikel 6:9, eerst lid, van de Awb waarin is bepaald dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. De ontvangsttheorie van artikel 6:9, eerst lid, vindt slechts toepassing op verzending per fax of e-mail. Voor de beoordeling van de tijdigheid van een per post ingediend beroepsschrift geldt de verzendtheorie.
5. In artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 10 februari 2023, onder rechtsoverweging 5, vastgesteld dat het beroepsschrift niet aangetekend is verzonden en dat de poststempel op de envelop waarin het beroepschrift is verzonden dateert van 12 oktober 2022. Het beroepsschrift is ontvangen op 13 oktober 2022. Dit betekent dat opposante het beroepsschrift ná het einde van de beroepstermijn ter post heeft laten bezorgen.
6. De verwijzing naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie doet aan het voorgaande niets af, omdat die uitspraak ziet op een andere rechtsvraag dan hier aan de orde is.
7. Hieruit volgt dat het verzetschrift buiten de wettelijke termijn is ingediend. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar moet worden geacht. Dat betekent dat het beroep van opposante niet inhoudelijk zal worden behandeld en dat de uitspraak van de rechtbank van 10 februari 2023 in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2023.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.