ECLI:NL:RBMNE:2023:3119

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
21/1173
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering na medische herbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over het recht op een WIA-uitkering. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde J.R. Beukema, had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin werd vastgesteld dat zij per 5 oktober 2020 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij eiseres 64,72% arbeidsongeschikt werd geacht, heeft eiseres beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het Uwv.

De rechtbank heeft het beroep op 28 april 2022 behandeld, maar het onderzoek geschorst. In een tussenuitspraak van 22 februari 2023 heeft de rechtbank het Uwv de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen. Na een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts op 2 mei 2023, heeft de rechtbank op 19 juni 2023 het onderzoek gesloten. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van eiseres adequaat had beoordeeld.

De rechtbank concludeerde dat eiseres per 5 oktober 2020 recht had op een WIA-uitkering, omdat zij 73,44% arbeidsongeschikt was. Het bestreden besluit van het Uwv werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit bleven in stand. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten en het betaalde griffierecht. De totale proceskosten werden vastgesteld op € 4.788,15. De uitspraak werd gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, in aanwezigheid van griffier mr. J.M.T. Bouwman.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1173

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: J.R. Beukema),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

1. Met het besluit van 29 september 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat eiseres per 5 oktober 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.1.
Met het besluit van 5 februari 2021 (het bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij beslist dat eiseres per 5 oktober 2020 recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij 64,72% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 april 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigde van het Uwv. Op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaak geschorst.
1.4.
Met het gewijzigd besluit van 1 juni 2022 (het bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres opnieuw gegrond verklaard en haar per 5 oktober 2020 voor 73,44% arbeidsongeschikt geacht.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.6.
In de tussenuitspraak van 22 februari 2023 [1] (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het Uwv in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
1.7.
In de tweede tussenuitspraak van 6 april 2023 [2] (de verlengingsuitspraak) heeft de rechtbank de termijn die zij het Uwv heeft gegeven om het gebrek te herstellen, verlengd tot zes weken na verzending van de verlengingsuitspraak.
1.8.
Het Uwv heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende rapportage van 2 mei 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend. Eiseres heeft hierop op 7 juni 2023 schriftelijk gereageerd.
1.9.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft op 19 juni 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Tussenuitspraak
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
2.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat er geen fysiek spreekuurcontact is geweest met de verzekeringsarts.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak eiseres gehoord en daarna lichamelijk en psychisch onderzocht op een spreekuur. In haar rapport van 2 mei 2023 heeft zij de klachten die eiseres ervaart beschreven. Ook heeft zij de tijdens de hoorzitting overgelegde informatie van de niet praktiserend neuroloog van 26 april 2023 in haar beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens gemotiveerd dat zij geen reden ziet om verdergaande beperkingen aan te nemen dan zijn opgenomen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 1 december 2020.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met het door haar verrichte aanvullend medisch onderzoek zoals beschreven in haar rapport van 2 mei 2023 het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek heeft hersteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een lichamelijk en psychisch onderzoek verricht om de medische feiten vast te stellen. Verder heeft zij de klachten van eiseres beschreven en deze, als ook de door haar overgelegde medische informatie, betrokken in haar beoordeling. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aspecten van de gezondheidstoestand van eiseres heeft gemist.
2.4.
Eiseres stelt verder dat het Uwv geen onderzoek heeft gedaan naar de logische en consistente samenhang tussen stoornissen, beperkingen en handicaps, omdat een medisch substraat ontbreekt. Er is daarom door het Uwv een strikter criterium gehanteerd en in strijd gehandeld met de in het artikel 4 van het Schattingsbesluit gecodificeerde richtlijn medisch arbeidsongeschiktheidscriterium (MAOC). In die richtlijn is nadrukkelijk aansluiting gezocht bij de jurisprudentie inzake het wettelijk arbeidsongeschiktheidsbegrip.
2.5.
Voor zover eiseres betoogt dat onder de werking van de richtlijn MAOC niet langer de eis geldt dat beperkingen, willen die tot uitkering leiden, aantoonbaar dienen te berusten op ziekte of gebrek, berust dat betoog op een onjuist uitgangspunt. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste rechtspraak. [3] De conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv zijn inzichtelijk en consistent onderbouwd, waarbij tevens rekening is gehouden met de door eiseres ingebrachte medische informatie. Niet valt in te zien dat de verzekeringsartsen bij hun verslaglegging de richtlijn MAOC, zoals in 2000 neergelegd in de artikelen 3 en 4 van het Schattingsbesluit, hebben miskend. Gelet op de aanvullende onderzoeksactiviteiten naar aanleiding van de tussenuitspraak is de rechtbank van oordeel dat het medische rapport zorgvuldig tot stand is gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling
3. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of het medisch onderzoek inhoudelijk aan de vereisten voldoet. De rechtbank zal hierna de beroepsgronden die hierover gaan bespreken.
Vermoeidheidsklachten
4. Eiseres stelt dat zij meer vermoeidheidsklachten heeft waardoor zij verminderde alertheid heeft. Er had daarom ook een beperking moeten worden opgenomen op item 1.1. ‘vasthouden van aandacht’. Eiseres verwijst hiervoor naar de rapporten van 19 januari 2022 en 11 mei 2022 van GZ-psycholoog/neuropsycholoog [psycholoog] en de rapportage van 26 april 2023 van niet praktiserend neuroloog [neuroloog] .
4.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 23 mei 2022 beschreven waarom er niet een beperking wordt aangenomen op item 1.1 ‘vasthouden van aandacht’. Dit kan alleen als er een ernstige medische ziekte/stoornis is. Bij eiseres is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiervan geen sprake. In het rapport van 2 mei 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit medisch beeld van eiseres bevestigd. Zij geeft aan dat bij het lichamelijk en psychisch onderzoek geen afwijkingen zijn geconstateerd die niet bekend en niet meegewogen waren bij de eerdere beoordelingen in bezwaar en beroep. Ook komen haar bevindingen overeen met het rapport van 26 april 2023 van neuroloog [neuroloog] die eiseres heeft overgelegd, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangeeft dat causaliteit bij een WIA-beoordeling geen rol speelt. De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsartsen volgen. De verzekeringsartsen hebben naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat er geen reden is voor het aannemen van meer of andere beperkingen. De rechtbank heeft bij haar oordeelsvorming niet alleen bovengenoemde rapporten betrokken, maar ook de eerder in bezwaar en beroep uitgebrachte rapporten van 31 augustus 2020, 1 december 2020, 25 januari 2021 en 24 maart 2022. De beperkingen van eiseres zijn vastgelegd in de FML van 1 december 2020. In die FML zijn beperkingen vastgesteld voor zwaardere mentale belasting. Ook voor de klachten aan de armen zijn beperkingen vastgesteld, namelijk voor de items dominantie, localisatie, schroefbewegingen met hand en arm, frequent reiken, duwen en trekken, tillen en dragen. De verzekeringsartsen vinden dat hiermee afdoende rekening is gehouden met de klachten van eiseres. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsartsen te twijfelen. Dat eiseres aangeeft dat het rapport van [neuroloog] in het kader van letselschade is opgemaakt, maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor het neuropsychologisch onderzoek (NPO), waarbij volgens vaste rechtspraak de uitkomsten van een NPO niet zonder meer kunnen worden vertaald naar beperkingen in een FML. [4] De beroepsgrond slaagt niet.
Beperkingen aan armen, hand- en vingergebruik, tillen, dragen, duwen en trekken
5. Eiseres acht haar belastbaarheid verdergaand beperkt aan haar armen, hand- en vingergebruik, tillen, dragen, duwen en trekken.
5.1.
Uit het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 december 2020 komt naar voren dat eiser persisterende, wisselende pijnklachten in beide armen van schouder naar vingertoppen. Op basis van zijn bevindingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen ten aanzien van dynamische handelingen opgenomen in de FML. Volgens de verzekeringsarts kunnen niet meer beperkingen opgenomen worden nu hiervoor geen objectiveerbare pathologie is die dit kan onderbouwen. De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot verdergaande beperkingen had moeten concluderen. De beroepsgrond slaagt niet.
Urenbeperking
6. De beroepsgrond van eiseres dat het Uwv ten onrechte geen verdergaande urenbeperking heeft aangenomen treft evenmin doel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 1 december 2020 op heldere wijze uiteengezet dat er aanleiding is om een urenbeperking van tien uur per week op te nemen vanwege behandeling. De medische informatie die eiseres in beroep heeft ingestuurd, leidt niet tot een andere conclusie. Daarbij betrekt de rechtbank het nadere rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 mei 2023 waarin zij op de bedoelde medische informatie is ingegaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin afdoende uiteengezet dat er in de beschikbare informatie geen nieuwe feiten naar voren zijn gekomen die betrekking hebben op de medische situatie van eiseres per 5 oktober 2020. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Gelet op voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Eiseres moet op 5 oktober 2020 daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 1 december 2020.
Arbeidsdeskundige beoordeling
8. Eiseres voert aan dat zij voor de functie schoonmaker niet geschikt is. Verder stelt zij dat zij de functies gordijnstikker en assemblagemedewerker niet kan uitoefenen omdat dit seriematig productiewerk is. Ook geeft zij aan dat bij de functie gordijnstikker geen rekening is gehouden met het tillen van een gordijn en dat haar beide armen nodig zijn door de omvang of het formaat daarvan.
8.1.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in beroep de functie schoonmaker laten vallen. Vervolgens heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep aan de hand van de FML van 1 december 2020 functies geselecteerd, die eiseres met haar beperkingen nog uit zou kunnen voeren. Het gaat om:
- (271130) samensteller kunststof producten en rubberproducten;
- (272043) productiemedewerker textiel, geen kleding;
- (315100) administratief ondersteunend medewerker.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat de functie schoonmaker niet meer aan het bestreden besluit 2 ten grondslag ligt, zodat de beroepsgrond hierover geen nadere bespreking hoeft. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de resultaat functiebeoordeling en haar rapporten van 22 april 2022 en 23 mei 2022 voldoende uitgelegd waarom deze functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van eiseres. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. De rechtbank vindt dan ook dat het Uwv voldoende duidelijk heeft onderbouwd, dat eiseres in staat is de functies te vervullen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het Uwv heeft terecht besloten dat eiseres per 5 oktober 2020 recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij 73,44% arbeidsongeschikt is.
10. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit 2. Omdat het Uwv het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 2 in stand.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Ook krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het Uwv moet die vergoeding betalen. De vergoeding voor deze kosten wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend.
Kosten voor rechtsbijstand
12. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1,5 punten voor het verschijnen bij de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
Kosten voor deskundige
13. Eiseres verzoekt de rechtbank om vergoeding van de kosten van inschakeling van haar medisch adviseur voor een bedrag van € 3.049,20 inclusief btw (14 uur x € 180,- exclusief btw). De kosten van een deskundige komen voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Bij de beoordeling hiervan kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van de inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor haar gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Aan dit criterium is naar het oordeel van de rechtbank voldaan.
13.1.
De rechtbank stelt de te vergoeden kosten van de deskundige vast aan de hand van artikel 1, aanhef en onder b, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Bpb, gelezen in verband met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, en met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de Wet tarieven in strafzaken en het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Op grond van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 geldt een maximumtarief voor opdrachten verstrekt in 2021 van € 134,04 per uur en voor opdrachten verstrekt in 2022 geldt een maximumtarief van € 136,19 per uur. Eiseres heeft twee facturen voor in totaal 14 uur overgelegd waarbij het uurtarief van de deskundige € 180,- is exclusief btw. De rechtbank stelt de kosten voor de deskundige vast op € 1881,94 (11,5 x € 134,04 en 2,5 x € 136,19). Inclusief 21% btw is dit € 2.277,15.
Totale vergoeding proceskosten
14. De rechtbank stelt het totaal aan proceskosten vast op € 4.788,15
(€ 2.511,- + € 2.277,15).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
-verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 2;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 2 in stand blijven;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 4.788,15.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2023.
griffier
rechter
De griffier is niet in staat om de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 oktober 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BF6777.
4.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3979.