ECLI:NL:RBMNE:2023:3115

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
UTR 22/1842
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in Wob-zaak met betrekking tot openbaarmaking van milieu-informatie en bedrijfsnamen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een Wob-verzoek. Verzoeksters X, Y en Z hebben bezwaar gemaakt tegen de gedeeltelijke openbaarmaking van documenten door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het Wob-verzoek betrof informatie over een controle bij een bedrijf en de openbaarmaking van documenten die milieu-informatie bevatten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, omdat zonder voorlopige voorziening documenten openbaar gemaakt zouden worden, wat onomkeerbare gevolgen kan hebben.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens de rechtmatigheid van het besluit van verweerder beoordeeld. Hierbij is in aanmerking genomen dat op 1 mei 2022 de Wet open overheid (Woo) in werking is getreden, die de Wob intrekt. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de bedrijfsnamen van verzoeksters milieu-informatie zijn en dat de weigeringsgronden van de Woo niet van toepassing zijn. Echter, de voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de bedrijfsnamen en adresgegevens in de bijlagen bij de rapporten niet openbaar gemaakt mogen worden tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar aan verzoeksters. Dit is gedaan om de belangen van verzoeksters te beschermen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening gedeeltelijk toegewezen en verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeksters. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de openbaarmaking van informatie die betrekking heeft op de persoonlijke levenssfeer en milieu-informatie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1842

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 januari 2023 in de zaak tussen

X, Y en Z, verzoeksters

(gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen),
en

de Minister Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Looijs).
Inleiding
Bij besluit van 11 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder een verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk toegewezen. Verweerder heeft daarbij bepaald dat de feitelijke openbaarmaking van de documenten niet eerder plaatsvindt dan twee weken na 11 april 2022 (de uitgestelde openbaarmaking) [1] , omdat naar verwachting belanghebbenden bezwaar hebben tegen de openbaarmaking van deze documenten.
Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is ingediend bij de rechtbank
Oost-Brabant. De rechtbank Oost-Brabant heeft het verzoek aan deze rechtbank doorgestuurd, omdat bij deze rechtbank een ander verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend dat is gericht tegen hetzelfde bestreden besluit. Dat verzoek is geregistreerd onder zaaknummer UTR 22/1728.
Verweerder heeft de voorzieningenrechter meegedeeld dat het bestreden besluit wordt opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft beperkte kennisname van de persoonsgegevens van de indiener van het Wob-verzoek toegestaan. Ook is toegestaan dat verzoeksters anoniem aan dit proces deelnemen. De bedrijfsnamen van verzoeksters zijn in deze uitspraak daarom opgenomen als X,Y en Z.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 december 2022 op zitting behandeld, gezamenlijk met het verzoek geregistreerd onder zaaknummer UTR 22/1728. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeksters en de gemachtigde van verweerder.
Waar gaat deze zaak over
1. Op 24 augustus 2021 is bij verweerder een Wob-verzoek ingediend. In dat verzoek is verzocht om alle bij de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) beschikbare informatie aangaande een controle bij [bedrijf] te [plaats 1] en gemengde materialen die naar de vergister aan het [adres] te [plaats 2] zijn vervoerd zonder VDM’s. Daarbij is aangegeven dat het verzoek in ruime zin moet worden opgevat en omvat bijvoorbeeld tevens controles, contacten met andere instanties etc.
2. Op 1 oktober 2021 heeft verweerder verzoekster X meegedeeld voornemens te zijn om informatie over haar (deels) openbaar te maken. Verzoekster X is in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het Wob-verzoek gedeeltelijk toegewezen, maar de feitelijke openbaarmaking van de informatie uitgesteld. Verweerder heeft een drietal documenten aangetroffen, waaronder documenten met betrekking tot verzoeksters. Het gaat daarbij om de volgende documenten
1. een rapport van bevindingen van 10 januari 2020 met bijlagen;
2. een rapport van bevindingen van 5 maart 2020 met bijlagen;
3. een inspectieverslag van 20 oktober 2020.
Het in document 3 neergelegde inspectieverslag heeft geen betrekking op verzoeksters, bevat ook niet haar bedrijfsnamen en valt daarom buiten de omvang van dit geding.
4. Verweerder heeft openbaarmaking van gegevens betreffende de persoonlijke levenssfeer, herleidbaar naar personen, zoals namen en handtekeningen, geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Verder heeft verweerder informatie die herleidbaar is tot de in de documenten genoemde transportbedrijven niet openbaar gemaakt op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. De gegevens van deze bedrijven hebben volgens verweerder geen betrekking op milieu-informatie. In de bijlage bij het besluit zijn de overwegingen vermeld die een reactie vormen op de ingediende zienswijze. Omdat de informatie opgenomen in documenten 1 en 2 milieu-informatie betreft die betrekking heeft op emissies in het milieu ziet verweerder in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob (thans: artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo) en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g van de Wob (thans: artikel 5.1, vijfde lid, van de Woo) geen aanleiding om openbaarmaking op die gronden te weigeren.
5. Verzoeksters hebben op zitting duidelijk gemaakt dat zij geen bezwaar hebben tegen openbaarmaking van de documenten als hun bedrijfsnamen en adresgegevens worden weggelakt.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
6. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
7. De eerste vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden is of er sprake is van een spoedeisend belang. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Zonder voorlopige voorziening worden documenten openbaar gemaakt, wat onomkeerbaar is. Verzoeksters zijn het niet eens met deze openbaarmaking zoals verweerder die voorstaat.
8. De volgende vraag die voorligt is of het besluit van verweerder rechtmatig is. Als de voorzieningenrechter geen twijfel heeft over de rechtmatigheid van het besluit, zal het algemene belang, namelijk dat verweerder volgens zijn besluit de stukken openbaar kan maken zonder nodeloze vertraging, de doorslag geven. Dit geldt ook wanneer de uitvoering van het besluit, zoals in dit geval, onomkeerbare gevolgen heeft. Als de voorzieningenrechter het besluit tot openbaarmaking van de documenten onrechtmatig vindt of als zij twijfel heeft bij de rechtmatigheid van het besluit terwijl de uitvoering daarvan onomkeerbare gevolgen heeft, kan er aanleiding zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening.
9. Bij de beoordeling door de voorzieningenrechter van de vraag of het besluit rechtmatig is en in bezwaar kan worden gehandhaafd, is het volgende van belang. In het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek getoetst aan de Wob. Op 1 mei 2022 is evenwel de Wet open overheid (Woo) [2] in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat het verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar dient te worden getoetst aan de Woo.
10. De Woo gaat ervan uit dat het recht op openbaarmaking het publieke belang van een goede en democratische besluitvorming dient. Uitgangspunt is dat informatie openbaar wordt gemaakt, tenzij er sprake is van een weigeringsgrond. In artikel 5.1 van de Woo zijn weigeringsgronden opgenomen. Voor de toepassing van dit artikel is relevant de vraag of sprake is van milieu-informatie (die betrekking heeft op emissies). Op emissiegegevens zijn de weigeringsgronden van artikel 5.1 van de Woo niet van toepassing [3] .
11. De voorzieningenrechter zal hieronder eerst de gronden van bezwaar bespreken en daarna ingaan op de omstandigheid dat verzoeksters niet alle in de documenten neergelegde informatie hebben verkregen om daarop hun zienswijze te geven.
Het doel en interpretatie (reikwijdte) van het verzoek
12. Verzoeksters voeren aan dat het op grond van de Wob gedane verzoek tot het openbaar maken van documenten niet als doel heeft om de namen van de bedrijven openbaar te maken. Het verzoek ziet op documenten die betrekking hebben op de aanvoer van materialen naar de vergister aan het [adres]. Om bedrijfsnamen is niet verzocht. De bedrijfsnamen Y en Z moeten voorts worden weggelakt omdat deze bedrijven geen voornemen en besluit over openbaarmaking hebben ontvangen, terwijl deze bedrijven wel in de documenten worden genoemd en in dat verband belanghebbend zijn. Dit standpunt is in het kader van de interpretatie van het verzoek naar voren gebracht en heeft volgens verzoeksters betrekking op het verhoor, het e-mailbericht van 27 augustus 2018, de facturen van 31 januari 2019 en 18 februari 2019 en de adviesaanvraag en de daarbij behorende mailwisseling.
12. De rapporten van bevindingen die zijn opgenomen in documenten 1 en 2 bevatten de resultaten van een controle waarvan de indiener van het Wob-verzoek openbaarmaking heeft verzocht. Documenten 1 en 2 vallen daarom binnen de reikwijdte van het verzoek tot openbaarmaking. Het verzoek is door verweerder niet te ruim geïnterpreteerd. Deze rapporten met de daarin opgenomen bedrijfsnamen zijn openbaar, tenzij in de Woo een weigeringsgrond valt aan te wijzen op grond waarvan openbaarmaking van deze bedrijfsnamen achterwege moet blijven. Dat laatste moet worden beoordeeld. Dat het de indiener van het verzoek niet om de openbaarmaking van de bedrijfsnamen te doen was, is
- wat hier verder ook van zij - in dit verband niet relevant.
14. Dat de bedrijven Y en Z anders dan bedrijf X geen voornemen en besluit over openbaarmaking hebben ontvangen, valt als een formeel gebrek aan te merken dat nu niet meer in de weg staat aan openbaarmaking, omdat deze bedrijven bezwaar hebben ingediend en op de hoogte zijn van de openbaarmaking van documenten 1 en 2.
Zijn bedrijfsnamen milieu-informatie (met betrekking tot emissie)
15. Verzoeksters voeren aan dat de bedrijfsnamen van verzoeksters geen milieu-informatie zijn, zodat niet valt in te zien dat dit openbaar moet worden gemaakt. Verzoeksters trekken daarbij de vergelijking met de namen van de transportbedrijven waarvan verweerder ook heeft gevonden dat het niet gaat om milieu-informatie.
15. Wat betreft de bedrijfsnamen kan de voorzieningenrechter ten aanzien van de rapporten van 10 januari 2020 en 5 maart 2020 verzoeksters niet volgen in hun standpunt dat het hier niet gaat om milieu-informatie. De rapporten waarin de namen zijn opgenomen bevatten milieu-informatie met betrekking tot emissies. Dit wordt behoudens voor zover het de bedrijfsnaam en adresgegevens betreft ook niet betwist. De rapporten hebben beide betrekking op meststoffen (ongeboren mest gemengd met andere materialen) en de daaraan gekoppelde verplichtingen voor de bedrijven die hiermee werken. Van deze meststoffen is voorzienbaar dat deze in het milieu terecht komen. Verzoeksters zijn bedrijven die met deze meststoffen werken en die ter zake van de daaruit voorvloeiende milieuverplichtingen ook worden genoemd. De namen van de bedrijven zijn daarom milieu-informatie met betrekking tot emissie. De situatie van verzoeksters is in die zin niet gelijk aan die van de transportbedrijven. Dit betekent dat de bedrijfsnamen openbaar zijn en dat de weigeringsgronden niet van toepassing zijn. Dit betekent dat de bezwaargronden die verzoeksters naar voren hebben gebracht onder de kopjes privacy en strafrechtelijk onderzoek waarmee verzoeksters willen aantonen dat zij door openbaarmaking onevenredig worden benadeeld wat betreft de rapporten van 10 januari 2020 en 5 maart 2020, niet slagen.
17. Documenten 1 en 2 bevatten naast de rapporten van 10 januari 2020 en 5 maart 2020 ook diverse bijlagen. Dit zijn onder meer facturen, handelsbrieven, e-mailberichten en adviezen. Verweerder heeft ten aanzien van deze bijlagen niet apart beoordeeld of ook ten aanzien van deze informatie sprake is van milieu-informatie (met betrekking tot emissies). In (enkele van) deze bijlagen zijn bedrijfsnamen van verzoeksters genoemd. Om te beoordelen of ook ten aanzien van deze bedrijfsnamen sprake is van milieu-informatie (met betrekking tot emissies) heeft de voorzieningenrechter nog een standpunt nodig van verweerder. De rechtmatigheid van het besluit kan wat betreft dit onderdeel niet worden vastgesteld voordat verweerder de bijlagen in boven vermelde zin heeft beoordeeld. Omdat een openbaarmaking onomkeerbaar is, hebben verzoeksters een zwaarwegend belang bij de beoordeling van hun bedrijfsnamen en adresgegevens die in de bijlagen bij de rapporten zijn opgenomen alvorens tot openbaarmaking van deze gegevens wordt overgegaan. Dit belang weegt zwaarder dan het algemeen belang van openbaarmaking. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat de openbaarmaking van de bijlagen behoudens de bedrijfsnamen en adresgegevens niet langer hoeft te worden opgeschort.
18. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe voor zover het betreft de openbaarmaking van de bedrijfsnamen met adresgegevens opgenomen in de bijlagen bij de rapporten. Deze mogen niet openbaar gemaakt worden tot zes weken nadat het besluit op bezwaar aan verzoeksters bekend is gemaakt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorzieningen voor het overige af.
Niet verstrekken van alle informatie die in de documenten 1 en 2 zijn neergelegd
19. De voorzieningenrechter heeft ter zitting nog aan de orde gesteld dat niet alle in de documenten neergelegde informatie aan verzoeksters is verstrekt om daarover een zienswijze uit te brengen, terwijl in een deel van deze voor verzoeksters ontbrekende informatie wel hun bedrijfsnamen worden genoemd. Deze omstandigheid kan in dit geval evenwel zonder gevolg blijven. De bedrijfsnamen zijn namelijk opgenomen in milieu-informatie die betrekking heeft op emissies. Op die informatie zijn de weigeringsgronden niet van toepassing. Een nadere reactie op de ontbrekende gegevens, zal daarom niet leiden tot een andere beoordeling dan die nu door verweerder in het bestreden besluit is uitgevoerd. Het kan verzoeksters uit het wel verstrekte deel van de documenten voorts duidelijk zijn met wat voor een reden zij als belanghebbenden zijn aangemerkt bij de openbaarmaking van de documenten. Omdat er een voorziening wordt getroffen ten aanzien van de bedrijfsnamen opgenomen in de bijlagen bij de rapporten, zullen verzoeksters in bezwaar nog de kans krijgen hierop een reactie te geven. Verzoeksters zijn gelet op het vorenstaande niet in hun belangen geschaad.
Eindconclusie
20. De voorzieningenrechter ziet aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Deze houdt in dat bij de openbaarmaking van de bijlagen bij de documenten
1. en 2 de bedrijfsnamen met adresgegevens van verzoeksters moeten worden weggelakt tot zes weken nadat besluit op bezwaar is bekendgemaakt.
21. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek gedeeltelijk toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeksters het door hun betaalde griffierecht vergoedt.
22. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeksters gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening gedeeltelijk toe;
  • treft een voorlopige voorziening dat de openbaarmaking van de bedrijfsnamen van verzoeksters met adresgegevens in de bijlagen bij de rapporten van 10 januari 2020 en 5 maart 2020 zoals opgenomen in documenten 1 en 2 wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar aan verzoeksters;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening voor het overige af;
  • bepaalt dat verweerder aan verzoeksters het betaalde griffierecht van € 837,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeksters tot een bedrag van
€ 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
10 januari 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 6, vijfde lid, van de Wob
2.Staatsblad 2021, 499, gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo (Staatsblad 2021, 500)
3.Dit staat in artikel 5.1, zevende lid, van de Woo en kan worden opgemaakt uit artikel 5.1, vijfde lid, van de Woo. Voor het buiten toepassing blijven van de weigeringsgrond ‘de onevenredige benadeling’ is voldoende dat sprake is van milieu-informatie. In dat geval hoeft dus geen sprake te zijn van emissiegegevens.