ECLI:NL:RBMNE:2023:3070

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
10096095 \\ UC EXPL 22-6092
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging bindend advies Geschillencommissie Energie en toepassing leidingcomponent door Eneco

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Eneco Warmte & Koude Leveringsbedrijf B.V. en een gedaagde partij. Eneco, als warmteleverancier, had een bindend advies van de Geschillencommissie Energie aangevochten, waarin de commissie oordeelde dat de jaarnota van de gedaagde op basis van onjuiste uitgangspunten was vastgesteld. De gedaagde was van mening dat Eneco de kosten voor leidingverliezen onterecht in rekening had gebracht, terwijl Eneco stelde dat haar systematiek voldeed aan de Warmtewet. De kantonrechter oordeelde dat het bindend advies van de geschillencommissie vernietigd moest worden, omdat het naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. De rechter oordeelde dat de leidingcomponent, die door Eneco werd toegepast, als een correctiefactor moest worden beschouwd en dat de gedaagde € 213,00 aan Eneco moest terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van Eneco om te verklaren dat de gedaagde niets meer van hen te vorderen had, werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10096095 \\ UC EXPL 22-6092 RvdH/1037
Vonnis van 28 juni 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENECO WARMTE & KOUDE LEVERINGSBEDRIJF B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: Eneco,
gemachtigde: mr. J.E. Janssen,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 23,
- de conclusie van antwoord,
- de brief van 22 december 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte overlegging producties 24 tot en met 27 van Eneco,
- de mondelinge behandeling van 25 april 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- spreekaantekeningen van Eneco,
- de e-mail van 27 april 2023 met bijlagen van [gedaagde] .
1.2.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij naast zijn conclusie van antwoord nog een aantal bijlagen (digitaal) heeft ingediend. De kantonrechter beschikte daar niet over tijdens de mondelinge behandeling. Na de mondelinge behandeling is gebleken dat [gedaagde] die stukken op 2 maart 2023 per e-mail aan de rechtbank heeft verzonden. Op het verzoek van de rechtbank van 3 maart 2023 om (zoals is bepaald in paragraaf 1.3 van het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton) de stukken schriftelijk (en het MP3-bestand op een USB-stick of andere gegevensdrager) in te dienen, heeft [gedaagde] niet gereageerd. Daarom zijn die bijlagen niet in het dossier opgenomen en ook niet in behandeling genomen. De kantonrechter zal gezien het voorgaande geen acht slaan op deze stukken. De e-mail die [gedaagde] na de mondelinge behandeling aan de rechtbank heeft verstuurd, wordt evenmin in behandeling genomen omdat de mondelinge behandeling toen al was gesloten.

2.Wat is er gebeurd?

2.1.
Eneco is een warmteleverancier (in de zin van artikel 1 lid 1 Warmtewet, hierna: Ww) en heeft een vergunning op basis van artikel 9 Ww. Eneco levert warmte in de vorm van stadsverwarming en bronwarmte aan particuliere en kleinzakelijke verbruikers.
2.2.
[gedaagde] is eigenaar en bewoner van het appartement aan de [adres] in [woonplaats] . Het appartement is gelegen in een complex dat bestaat uit ongeveer 100 koopappartementen. Eneco levert stadsverwarming aan het adres van [gedaagde] . Het appartement van [gedaagde] beschikt over vijf radiatoren die zijn aangesloten op de stijgleidingen in het gebouw. Die stijgleidingen maken onderdeel uit van het inpandige leidingstelsel dat via de collectieve aansluiting van het appartementencomplex is aangesloten op het warmtenet van Eneco. Het inpandige leidingstelstel is eigendom van een vereniging van eigenaren (hierna: VvE). De verbruikers in het complex hebben geen individuele aansluiting op het warmtenet van Eneco. Eneco levert en factureert wel aan de individuele verbruikers.
2.3.
In elk appartement wordt het warmteverbruik gemeten door elektronische warmtekostenverdelers (hierna: EKV’s) die op de radiatoren worden geplaatst. De meting wordt in opdracht van Eneco uitgevoerd door meetbedrijf ista Nederland B.V. (hierna: ista).
De EKV’s meten geen warmte in GigaJoule (hierna: GJ), maar registreren verbruikseenheden zodra er een bepaald temperatuurverschil wordt gemeten tussen de radiator en de omgeving. Samen met de eigenschappen van de radiator waar de EKV op is gemonteerd, wordt het aantal warmte-eenheden van de radiator bepaald.
2.4.
Het totale warmteverbruik van het complex (gemeten op de centrale aansluiting) wordt gedeeld door het totaal via de EKV’s geregistreerde warmte-eenheden van alle appartementen. Daaruit volgt een warmteverbruik in GJ per warmte-eenheid. Het individuele warmtegebruik (ook: het variabele verbruik) dat is geregistreerd via de EKV’s in elk appartement, wordt vermenigvuldigd met de prijs per verbruikseenheid en bij de verbruiker in rekening gebracht. Daarbij wordt een correctie toegepast voor de ligging van het betreffende appartement.
2.5.
EKV’s zijn niet in staat de warmte te registreren die verbruikers in appartementen genieten van leidingverliezen in transportleidingen en de verwarming van collectieve ruimtes. Om rekening te houden met dit ongeregistreerde verbruik van warmte die afkomstig is van leidingen, past Eneco een verdeelsleutel toe. Bij die verdeelsleutel worden de kosten van de verbruiker gesplitst in 1) het variabele verbruik, zoals hierboven omschreven, en 2) een vast deel, toegerekend als vaste kosten voor de warmteafgifte van de hiervoor genoemde leidingen, dat hierna wordt omschreven als de leidingcomponent.
2.6.
Vanaf 1 januari 2020 corrigeert Eneco op die wijze de leidingverliezen door 65% van het totale warmteverbruik van het complex toe te rekenen op basis van het gemeten individuele warmteverbruik van de verbruiker en 35% van het totale warmteverbruik van het complex evenredig te verdelen over alle verbruikers. Eneco noemt dit de leidingcomponent. In overleg met de VvE kan van deze verdeelsleutel worden afgeweken.
2.7.
Met toepassing van de leidingcomponent heeft Eneco het totale warmteverbruik van [gedaagde] over de periode 1 maart 2020 tot 1 maart 2021 vastgesteld op 9,65 GJ. [gedaagde] heeft bij e-mail van 5 mei 2021 laten weten dat hij het niet eens is met de wijze waarop Eneco de jaarnota heeft vastgesteld. Partijen zijn zonder resultaat met elkaar in overleg getreden.
2.8.
[gedaagde] heeft zich gewend tot de Geschillencommissie Energie (hierna: de geschillencommissie) met een klacht. De klacht van [gedaagde] komt er kort gezegd op neer dat de jaarnota op basis van verkeerde uitgangspunten is vastgesteld, omdat Eneco vanaf 1 januari 2020, anders dan daarvoor, ook het verbruik van [gedaagde] in de vorm van leidingafgifte in rekening heeft gebracht. Volgens [gedaagde] is de door Eneco gehanteerde systematiek in strijd met de Ww. Eneco heeft hierop mogen reageren. Er heeft een zitting plaatsgevonden en op 7 juli 2022 heeft de geschillencommissie een bindend advies (met zaaknummer 146617/153527) vastgesteld.
2.9.
De geschillencommissie overweegt in het bindend advies onder andere:
‘[...] Uit de Warmtewet (artikel 8 en 8a) volgt dat er drie methodes zijn om geleverde warmte te berekenen. De eerste optie is een individuele warmtemeter, de tweede (indien de eerste optie wegens technische haalbaarheid of kostenefficiëntie niet mogelijk is) een individuele warmtekostenverdeler en de derde (indien de eerste en tweede optie wegens kostenefficiëntie niet mogelijk is) een kostenverdeelsystematiek. Op alle drie de opties is voor het complex waarin consument woont, een correctiefactor toe te passen (artikel 8a lid 5 Warmtewet). De correctiefactor ziet op de ligging van woonruimten en op leidingverliezen voor transportleidingen.
[...]
De commissie overweegt dat verdeling van verbruik over de appartementen op basis van een evenredige verdeling een kostenverdeelsystematiek is. Volgens de Warmtewet kan een kostenverdeelsystematiek eerst aan de orde komen als de eerste en tweede optie niet mogelijk zijn. Consument heeft een EKV en op basis daarvan wordt (een deel van) het verbruik bepaald. Daarmee verdraagt zich niet dat ook nog de derde optie toegepast wordt. Bovendien is de 65/35%-regeling geen correctiefactor, maar een geldelijke omslag van 35% van het totale verbruik van het complex. Een correctiefactor is immers een breuk of getal waarmee het gemeten verbruik aangepast wordt.
[...]
De commissie komt dan ook tot het oordeel dat de jaarnota 2020/2021 van consument op basis van onjuiste uitgangspunten is vastgesteld. De ondernemer dient die jaarnota te herzien langs de lijnen die hij voor 1 januari 2020 hanteerde. Het verschil tussen beide jaarnota’s dient met de consument verrekend te worden. [...]’

3.Wat vordert Eneco en wat vindt [gedaagde] daarvan?

3.1.
Eneco kan zich niet verenigen met het bindend advies en stelt zich op het standpunt dat het zowel vanwege de inhoud als de wijze van totstandkoming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de zin van artikel 7:904 lid 1 BW.
3.2.
Eneco vordert - samengevat - vernietiging van het bindend advies en veroordeling van [gedaagde] tot (terug)betaling aan Eneco van € 213,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van twee weken na het vonnis. Eneco vordert ook een verklaring voor recht dat [gedaagde] uit hoofde van het onderhavige geschil, dan wel anderszins in verband met de feiten die ten grondslag liggen aan het onderhavige geschil, niets meer van Eneco te vorderen heeft.
3.3.
Eneco stelt zich daarbij inhoudelijk primair op het standpunt dat de door haar toegepaste systematiek kan worden aangemerkt als kostenverdeelsystematiek (hierna: KVS) als bedoeld in artikel 8 lid 13 en 8a lid 2 Ww. Subsidiair stelt Eneco dat haar systematiek kan worden aangemerkt als een warmtekostenverdeling met toepassing van een correctiefactor in de zin van artikel 8a lid 5 Ww. De correctiefactor heeft daarbij de vorm van de leidingcomponent.
3.4.
Het verweer van [gedaagde] komt er in de kern op neer dat de systematiek van Eneco in strijd is met de Ww. [gedaagde] stelt dat de verbruikskosten pas volgens een KVS mogen worden berekend als het niet mogelijk is om die met EKV’s vast te stellen. De systematiek van Eneco combineert een KVS met EKV’s en dat mag niet, aldus [gedaagde] .
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter zal het bindend advies van de geschillencommissie vernietigen op grond van artikel 7:904 lid 1 BW. Het is in de gegeven omstandigheden vanwege de inhoud van het advies naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat partijen daaraan worden gehouden. [gedaagde] moet € 213,00 aan Eneco terugbetalen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
De systematiek van Eneco beschouwd als kostenverdeelsystematiek
4.2.
De geschillencommissie overweegt dat verdeling van een vast deel van het verbruik over de appartementen op basis van een evenredige verdeling (de leidingcomponent) een kostenverdeelsystematiek is en dat die niet kan worden toegepast, omdat de variabele verbruikskosten worden vastgesteld met EKV’s. De kantonrechter is van oordeel dat de geschillencommissie ten onrechte niet is ingegaan op de mogelijkheid dat voor de verschillende delen van het warmteverbruik (afkomstig van de radiatoren dan wel van de gemeenschappelijke leidingen) naast elkaar het getrapte systeem kan worden gevolgd.
4.3.
De wet noemt drie methodes om de geleverde warmte te meten:
via een individuele warmtemeter (artikel 8 lid 11 Ww),
via een individuele warmtekostenverdeler, (artikel 8 lid 12 Ww), en
via een andere kostenefficiënte methode (artikel 8 lid 13 Ww).
Als het technisch niet haalbaar is of niet kostenefficiënt is om een individuele warmtemeter te installeren, kan worden gekozen voor de EKV en als die niet kostenefficiënt is dan staat de optie voor een andere methode open. Dit is een getrapt systeem.
4.4.
Het variabele verbruik door [gedaagde] van warmte die in zijn appartement geleverd wordt door de radiatoren wordt gemeten door de EKV’s. De warmte die wordt verbruikt via de leidingen dan wel het effect daarvan op het verbruik via de radiatoren is niet direct meetbaar via de EKV’s. Dat verbruik – dat Eneco aanduidt als het vaste deel – kan niet in rekening worden gebracht op basis van de door de EKV’s gemeten gegevens (als bedoeld in artikel 8a lid 1 Ww) over het variabele verbruik. In dat geval is het niet ondenkbaar dat voor dat deel van het warmteverbruik op grond van artikel 8a lid 2 Ww een kostenverdeelsystematiek wordt toegepast.
4.5.
Het kan echter in het midden worden gelaten of een mengvorm van de onderdelen van het getrapte systeem door de wet wordt toegestaan, omdat het in dit geval veel logischer en redelijker voorkomt dat de leidingcomponent wordt beschouwd als een correctiefactor, als bedoeld in artikel 8a lid 5 Ww.
De leidingcomponent is een correctiefactor
4.6.
De correctiefactor in artikel 8a lid 5 Ww is bedoeld voor de situatie waarin het variabele verbruik dat is gemeten met een individuele meter, warmtekostenverdeler of een kostenverdeelsystematiek niet altijd accuraat het warmteverbruik van de verbruiker weergeeft, als de verbruiker woont in een appartementengebouw. De ligging van een appartement kan het verbruik beïnvloeden, net als de omstandigheid dat er transportleidingen door het appartement lopen en leidingverlies ervoor kan zorgen dat ruimtes worden verwarmd, zonder dat er radiatoren aanstaan. Dit laatste is in dit geval aan de orde en deze omstandigheid wordt nadrukkelijk in artikel 8a genoemd als reden voor toepassing van een correctiefactor.
4.7.
Het is inherent aan de wijze van bouwen, bewonen en verwarmen dat niemand in een appartementencomplex (met een centrale aansluiting op het warmtenet) exact betaalt voor wat hij of zij heeft gebruikt. Voor de ene bewoner is dat een voordeel en voor de ander een nadeel. Het systeem van de wet moet ertoe leiden dat het warmteverbruik zo eerlijk en nauwkeurig mogelijk wordt verdeeld tussen de bewoners van een appartementencomplex.
4.8.
In bestaande bouw is het niet altijd mogelijk om de leidingen en woningen zodanig te isoleren dat leidingverlies niet meer mogelijk is. Dat was een van de redenen van de wetgever om een correctiefactor (alsnog) toe te staan. [1] Of de correctiefactor kan worden toegepast, staat los van de vraag welke systematiek wordt gehanteerd om het warmteverbruik te meten.
4.9.
De leidingcomponent van Eneco is een correctiefactor als bedoeld in artikel 8a lid 5 Ww. De wet vereist niet, zoals de geschillencommissie heeft overwogen, dat de correctiefactor een breuk of getal is waarmee het gemeten verbruik aangepast wordt, nog daargelaten dat de wijze waarop Eneco de correctie uitvoert rekenkundig wel als zodanig zou zijn te formuleren. Voor zover bedoeld is dat het een vermenigvuldigingsfactor zou moeten zijn, merkt de kantonrechter op dat een strikte toepassing van dat uitgangspunt bovendien kan leiden tot de onwenselijke situatie dat een bewoner met 0 verbruik (mogelijk omdat hij of zij van warmte geniet door leidingverlies) nooit kan worden aangeslagen voor dat warmteverbruik via leidingverlies en dat is niet redelijk en niet in overeenstemming met de doelstelling dat hetgeen in rekening wordt gebracht zo nauwkeurig mogelijk het verbruik moet benaderen. Een correctiefactor mag door de leverancier worden vastgesteld met inachtneming van de daarvoor gangbare technische normen. [2] Eneco heeft toegelicht dat zij de toepasselijke Nen-norm in acht neemt.
Conclusie
4.10.
Gelet op de voorgaande overwegingen is het vanwege de inhoud van het bindend advies in de gegeven omstandigheden naar normen van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat partijen worden gehouden aan het bindend advies. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat de huidige systematiek niet zo nauwkeurig mogelijk is omdat het zeker niet zo is dat iedereen van dezelfde hoeveelheid leidingwarmte profiteert. Een deel van de correctie voor de ligging zou daarom in de 35% moeten worden meegenomen in plaats van bij het variabele deel van 65%. De kantonrechter overweegt dat, wat daar ook van zij, dit niet maakt dat de beslissing van de geschillencommissie in stand kan blijven. Dit geldt ook voor de door [gedaagde] gestelde omstandigheid dat de VvE door Eneco niet vooraf is geïnformeerd over de gewijzigde systematiek en daardoor geen keuze heeft gehad.
4.11.
De kantonrechter zal het bindend advies dan ook vernietigen en als gevolg daarvan moet [gedaagde] het bedrag van € 213,00 aan Eneco terugbetalen. Na vernietiging van het advies ontbreekt immers de rechtsgrond voor die betaling. Als [gedaagde] het bedrag niet binnen twee weken na dit vonnis heeft betaald, is hij daarover de wettelijke rente verschuldigd.
4.12.
Eneco vordert ook een verklaring voor recht dat [gedaagde] uit hoofde van deze procedure dan wel de daaraan ten grondslag liggende feiten niets meer van Eneco te vorderen heeft. Het belang van Eneco bij deze vordering ontbreekt, mede gelet op de uitkomst van deze procedure, en is overigens ook onvoldoende bepaald. Deze vordering wordt daarom afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
vernietigt het bindend advies van de geschillencommissie Energie verzonden op 7 juli 2022 met zaaknummer 146617/153527;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Eneco te betalen € 213,00 met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf twee weken na de dag waarop dit vonnis is gewezen tot de voldoening;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2016-2017, 34 723, nr. 3, p. 26.
2.Kamerstukken II 2016-2017, 34 723, nr. 3, p. 28.