ECLI:NL:RBMNE:2023:3063

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
10509090 UV EXPL 23-123
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voorziening van deugdelijke en werkende warmwatervoorziening in huurzaak

In deze zaak heeft eiser, een huurder van een werfkelder, een kort geding aangespannen tegen de eigenaar van het pand, gedaagde, vanwege het ontbreken van een werkende warmwatervoorziening. Eiser huurt de werfkelder voor € 355,71 per maand en heeft sinds 19 april 2023 geen warm water of verwarming meer kunnen gebruiken. Ondanks herhaalde verzoeken aan de beheerder van het pand om het probleem op te lossen, is er geen adequate actie ondernomen. Eiser heeft daarom besloten om een kort geding aan te spannen, waarbij hij vordert dat gedaagde binnen 7 dagen na het vonnis zorgdraagt voor een werkende warmwatervoorziening, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag tot een maximum van € 25.000,00.

Gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat het kort geding oneigenlijk wordt gebruikt om concessies af te dwingen. Gedaagde heeft weliswaar toegezegd het probleem op te lossen, maar stelt dat dit meer tijd vergt dan eiser beweert. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, aangezien hij nog steeds zonder warm water zit. De rechter heeft geoordeeld dat gedaagde verplicht is om te zorgen voor een werkende warmwatervoorziening en heeft de termijn vastgesteld op uiterlijk 13 juli 2023. De gevorderde dwangsom is gematigd tot € 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00. Gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 615,00.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kanton
locatie Utrecht
Zaaknummer: 10509090 \ UV EXPL 23-123 MvdH/40201
Vonnis in kort geding van 22 juni 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.J. Jeths,
tegen
[gedaagde] B.V,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.M. Deveer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de producties 1 en 2 van [gedaagde] ;
- de akte wijziging van eis van [eiser] ;
- productie 3 van [gedaagde] ;
- het e-mailbericht van 14 juni 2023 van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling van 15 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van [eiser] ;
- de pleitnota van [gedaagde] .

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is eigenaar van het pand inclusief de werfkelder aan de [adres] . Op de begane grond is een winkel gevestigd
2.2.
[eiser] huurt van [gedaagde] de werfkelder (hierna: het gehuurde) tegen een kale huurprijs van € 355,71 per maand. [eiser] gebruikt het gehuurde als woning en atelier.
2.3.
De cv-ketel van het gehuurde wordt gedeeld met de bovengelegen winkel. De cv-ketel bevindt zich in die winkel. De thermostaat bevindt zich in het gehuurde.
2.4.
Op 19 april 2023 heeft [eiser] aan de beheerder van het pand bericht dat hij al enkele dagen geen warm water en verwarming meer heeft en dat dat komt omdat de cv-ketel niet meer goed functioneert. [eiser] heeft de beheerder in datzelfde bericht verzocht om actie te ondernemen.
2.5.
De beheerder heeft [eiser] daarop per e-mail van 19 april 2023 bericht dat er eerst een gesprek moest plaatsvinden. Partijen zijn daarop op 24 april 2023 met elkaar in gesprek gegaan. Dit heeft niet tot een oplossing geleid.
2.6.
Op 25 april 2023 heeft de beheerder het oplossen van de problemen met de cv-ketel afhankelijk gesteld van onder meer de voorwaarde dat [eiser] akkoord gaat met een hogere huurprijs.
2.7.
[eiser] heeft het voorstel van de beheerder afgewezen. Na
e-mailcorrespondentie tussen de gemachtigde van [eiser] en de beheerder heeft [eiser] op 19 mei 2023 een datum voor een kort geding aangevraagd.
2.8.
Op 30 mei 2023 heeft de beheerder [eiser] per e-mail bericht dat advies is ingewonnen bij een advocaat en dat er, in tegenstelling tot eerdere berichten, een opname zal volgen van wat er nodig is om tot herstel van de warmwatervoorziening te komen.
2.9.
De dagvaarding in deze procedure is op 6 juni 2023 aan [gedaagde] betekend.
2.10.
Op 8 juni 2023 heeft een onderzoek van de cv-ketel plaatsgevonden naar aanleiding waarvan een inspectierapport is opgesteld. In het inspectierapport wordt een drietal opties genoemd voor aanpassing/vervanging van de cv-installatie.
2.11.
De gemachtigde van [gedaagde] heeft de gemachtigde van [eiser] op 13 juni 2023 bericht dat gekozen wordt voor de tweede optie (ALL-elektrische d.m.v. Electrische radiatoren en twee boilers van 10 en 50 liter). De uitvoering van de werkzaamheden zal volgens de brief in verband met de levering van materialen binnen 3 à 4 weken, zo spoedig mogelijk, plaatsvinden. In de brief is ook vermeld dat [gedaagde] geen bezwaar heeft tegen de (aanvankelijk in de dagvaarding) gevorderde huurverlaging vanwege een niet werkende warmwatervoorziening.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - na wijziging en vermindering van eis dat [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld om het gehuurde binnen 7 dagen na het wijzen van het vonnis te voorzien van een deugdelijke en werkende warmwatervoorziening op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 25.000,00. Daarnaast vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat hij er, ondanks de toezeggingen, geen vertrouwen in heeft dat er ook maar enig gevoel van urgentie bij [gedaagde] leeft om ervoor te zorgen dat er op korte termijn weer warm water en verwarming in het gehuurde is.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. [gedaagde] stelt dat dit kort geding oneigenlijk wordt gebruikt om, buiten de vorderingen die zijn ingesteld, concessies van [gedaagde] af te dwingen. [eiser] heeft volgens haar onrealistische voorwaarden gesteld aan het intrekken van het kort geding, die niet in de vorderingen terugkomen. [eiser] heeft geen belang bij de gevraagde voorziening omdat aan de vordering tegemoet wordt gekomen en de uitvoering daarvan al in gang is gezet.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
Vast staat dat [eiser] ten tijde van het indienen van de dagvaarding en op de dag van de zitting nog niet de beschikking had over warm water. Daarmee is het belang van [eiser] bij zijn vordering en de spoedeisendheid van die vordering gegeven. De omstandigheid dat partijen het er inmiddels over eens zijn dat [gedaagde] er voor moet zorg dragen dat [eiser] kan beschikken over een werkende warmwatervoorziening en [gedaagde] heeft toegezegd het probleem te zullen oplossen, neemt dat belang op zichzelf niet weg, te meer nu [gedaagde] eerder lange tijd geweigerd heeft om dit te erkennen. [gedaagde] is gehouden om [eiser] het ongestoord huurgenot te verschaffen en zal moeten zorgdragen voor een werkende warmwatervoorziening. In die zin is de vordering van [eiser] dan ook toewijsbaar.
4.3.
De termijn waarbinnen [gedaagde] zal moeten zorgdragen voor een werkende warmwatervoorziening staat ter discussie tussen partijen. [eiser] stelt zich op het standpunt dat dit binnen 7 dagen na dit vonnis geregeld kan zijn en heeft in dit kader gesteld dat de benodigde materialen direct geleverd en geplaatst kunnen worden. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat er verschillende werkzaamheden in het winkelpand boven het gehuurde en in het gehuurde zelf uitgevoerd moeten worden om te komen tot een werkende installatie. Voor het uitvoeren van deze werkzaamheden is volgens [gedaagde] een termijn van 3 à 4 weken realistisch, maar toegezegd wordt dat het zo spoedig als mogelijk zal gebeuren.
4.4.
De voorzieningenrechter zal de datum waarop het gehuurde moet kunnen beschikken over een werkende warmwatervoorziening zoals omschreven onder optie 2 in het overgelegde inspectierapport vaststellen op uiterlijk 13 juli 2023. Gelet op de gegeven toelichting op de zitting van [gedaagde] en de omschrijving van de werkzaamheden in het inspectierapport, komt de voorzieningenrechter deze datum niet onredelijk voor. De gevorderde dwangsom zal vanaf dat moment verschuldigd zijn, maar wordt door de voorzieningenrechter wel in redelijkheid gematigd tot een bedrag van € 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00.
4.5.
[gedaagde] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
86,00
- salaris gemachtigde
529,00
Totaal
615,00
Omdat aan [eiser] een toevoeging is verleend, zijn de explootkosten door de griffier voorgeschoten. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling aan de griffier van de voorgeschoten explootkosten niet mogelijk.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de woning aan de [adres] aan de werf te [plaats] uiterlijk op 13 juli 2023 te voorzien van een deugdelijke en werkende warmwatervoorziening, zodat [eiser] gebruik heeft van warm water en verwarming in zijn woning,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat zij na 13 juli 2023 niet aan de veroordeling onder 5.1 voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.3.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan de beslissing is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 615,00,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2023.