ECLI:NL:RBMNE:2023:3053

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
10354591
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van ziekengeld in kort geding met betrekking tot arbeidsovereenkomst en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werkneemster, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, [gedaagde] B.V. De werkneemster vorderde betaling van ziekengeld over de maanden januari en februari 2023, nadat zij arbeidsongeschikt was geraakt door Covid-19. De werkneemster had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met [gedaagde] en ontving salarisstroken waarop [gedaagde] als werkgever vermeld stond. Eerder had zij echter ook een arbeidsovereenkomst met een gelieerde vennootschap, [onderneming 1] B.V., die in faillissement verkeerde. De curator van [onderneming 1] B.V. had de arbeidsovereenkomst met deze vennootschap opgezegd, maar de werkneemster stelde dat zij in dienst was van [gedaagde]. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de werkneemster in dienst was van [gedaagde] en dat deze verplicht was om haar ziekengeld te betalen. De kantonrechter wees de vorderingen van de werkneemster toe, inclusief de wettelijke verhoging en rente, en veroordeelde [gedaagde] tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers bij het betalen van loon tijdens ziekte en de noodzaak om duidelijkheid te scheppen over arbeidsovereenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
Zaaknummer: 10354591 \ UV EXPL 23-55 MvdH/40201
Vonnis in kort geding van 31 maart 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. A.W. van Luipen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
vertegenwoordigd door: [naam 1] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de mondelinge behandeling van 23 maart 2023 waarvan de griffer aantekeningen heeft gemaakt en waarbij de heer [naam 1] namens [gedaagde] verschillende documenten aan de kantonrechter en aan (de gemachtigde van) [eiseres] heeft laten zien.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

2.1.
[eiseres] heeft een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 24 maanden ingaande op 1 februari 2022 ondertekend. Als werkgever staat [gedaagde] daarop vermeld. Vanaf februari 2022 ontvangt zij ook salarisstroken waarop [gedaagde] als werkgever vermeld staat. Haar bruto loon per maand bedraagt € 1.886,68 op basis van een werkweek van 32 uur.
2.2.
Eerder (sinds 1 september 2019) had [eiseres] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met [onderneming 1] B.V. [onderneming 1] B.V. is net als [onderneming 2] B.V. een aan [gedaagde] gelieerde vennootschap. Van alle vennootschappen is de heer [naam 2] de directeur en de heer [naam 1] de boekhouder .
2.3.
[eiseres] is op enig moment na 1 februari 2022 arbeidsongeschikt geraakt vanwege Covid en is nadien niet meer in staat geweest om werkzaamheden te verrichten.
2.4.
[gedaagde] heeft [eiseres] vanaf januari 2023 geen loon meer betaald. [eiseres] heeft voor de maand januari 2023 wel een salarisstrook ontvangen waarin een door [gedaagde] aan [eiseres] verschuldigd brutobedrag aan ziekengeld van € 1.547,52 staat.
2.5.
Op 23 januari 2023 heeft [eiseres] van de curator van [onderneming 1] B.V. een brief ontvangen waarin de arbeidsovereenkomst van [eiseres] met deze vennootschap werd opgezegd. [eiseres] heeft de curator hierop bericht dat zij niet in dienst is van [onderneming 1] B.V. maar van [gedaagde] .
2.6.
Op 30 januari 2023 heeft de curator [eiseres] bericht dat het UWV heeft aangegeven dat [eiseres] in de systemen van het UWV niet is gekoppeld aan [onderneming 1] B.V. en daar niet in dienst is. De eerder gestuurde opzegbrief heeft volgens de curator daarom geen rechtsgevolg. De curator schrijft dat zij de heren [naam 2] en [naam 1] hiervan op de hoogte heeft gesteld. De curator verwijst [eiseres] voor de salarisbetalingen door naar haar werkgever.
2.7.
In deze procedure vordert [eiseres] dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt haar loon (ziekengeld) te betalen over de maanden januari en februari 2023 en voor de toekomst, vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging van 50%. [eiseres] maakt verder aanspraak op de buitengerechtelijke kosten en vraagt veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
2.8.
In een spoedprocedure (kort geding) wordt aan de rechter gevraagd om een (spoed)maatregel te nemen. De wet gaat ervan uit dat er na de spoedprocedure ook een gewone rechtszaak (bodemzaak) zal komen. In een kort geding beoordeelt de rechter aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, of het waarschijnlijk is dat in de bodemzaak een beslissing zal worden genomen die in het voordeel van de eisende partij, in dit geval [eiseres] , zal zijn. Als dat voldoende waarschijnlijk is, kan de maatregel die daarop vooruit loopt als voorlopige voorziening worden toegewezen. Aan die voorwaarde is, naar het oordeel van de kantonrechter, voldaan. Dat zal hierna worden uitgelegd.
2.9.
De kantonrechter acht op basis van de overgelegde stukken en de door [eiseres] ingenomen standpunten voorshands voldoende aannemelijk dat [eiseres] in dienst is van [gedaagde] .
[eiseres] heeft een door haar ondertekende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met [gedaagde] overgelegd en op de door haar overgelegde salarisstroken over de periode februari 2022 tot en met januari 2023 staat [gedaagde] als werkgever vermeld. Verder volgt uit het overgelegde bericht van de curator en de schermuitdraai van het UWV portaal dat het UWV van oordeel is dat [eiseres] bij [gedaagde] in dienst is.
Op de zitting heeft [eiseres] toegelicht dat ze eerder in dienst was van [onderneming 1] B.V. Ze heeft verteld dat het niet mogelijk was om in februari 2022 nog een contract voor bepaalde tijd met deze vennootschap aan te gaan omdat ze al 3 contracten voor bepaalde tijd had gehad. Volgens [eiseres] is haar om die reden een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met [gedaagde] aangeboden. De kantonrechter acht dit aannemelijk. Op zich is dit door [gedaagde] ook niet weersproken.
De heer [naam 1] heeft op de zitting verteld dat in het personeelsdossier van [eiseres] ook een getekende arbeidsovereenkomst per 1 februari 2022 met [onderneming 1] B.V. zit. Deze arbeidsovereenkomst heeft hij aan de kantonrechter en [eiseres] getoond. Volgens [gedaagde] berustte de overeenkomst met haar op een vergissing en is dit op deze manier gecorrigeerd. [eiseres] heeft stellig ontkend dat ze deze overeenkomst heeft getekend. Haar gemachtigde heeft de betrouwbaarheid van deze overeenkomst verder betwist door erop te wijzen dat (de lay-out van) het voorblad van deze overeenkomst (waarop [onderneming 1] als werkgever wordt genoemd) afwijkt van de rest van de overeenkomst en dus mogelijk nadien in de plaats van het oorspronkelijke voorblad (waarop [gedaagde] als werkgever staat) is gebracht. De kantonrechter is van oordeel dat, met de toelichting van [eiseres] en haar verweer tegen de stellingen van [gedaagde] , voldoende aanleiding bestaat om aan de betrouwbaarheid van deze door [gedaagde] ingebrachte arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [onderneming 1] te twijfelen. Daar komt bij dat [gedaagde] niet heeft ontkend dat er (ook) een getekende arbeidsovereenkomst met [gedaagde] is. De kantonrechter is verder van oordeel dat ook als wordt uitgegaan van de geldigheid van beide overeenkomsten, er sprake is van een onduidelijke situatie die in beginsel voor rekening en risico van [gedaagde] komt. Ook als er sprake is geweest van een vergissing, zoals door de heer [naam 1] op de zitting is betoogd, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om in de nieuwe overeenkomst, of desnoods later maar toch tenminste schriftelijk en eerder dan nu is gebeurd, melding te maken van de ongeldigheid van de eerdere overeenkomst.
Op de zitting is verder aan de orde geweest dat [eiseres] volgens [gedaagde] voornamelijk werkte op de locatie van [onderneming 1] . In dit kader heeft de heer [naam 1] een aantal werkroosters en door [eiseres] opgestelde e-mailberichten vanuit het e-mailadres van [onderneming 1] laten zien. [eiseres] heeft gesteld dat de getoonde werkroosters niet kloppen of een zeer beperkte selectie zijn omdat ze voornamelijk op de locatie van [gedaagde] werkte. Een collega van [eiseres] die ook bij de zitting aanwezig was, heeft dit bevestigd. Over het gebruik van het e-mailadres van [onderneming 1] heeft [eiseres] toegelicht dat ze ook vanuit de locatie van [gedaagde] van dit e-mailadres gebruik kon maken. De kantonrechter kan gelet op de discussie tussen partijen niet vaststellen vanuit welke locatie [eiseres] voornamelijk gewerkt heeft. Voor de vraag met welke vennootschap [eiseres] een arbeidsovereenkomst heeft, acht de kantonrechter dit punt minder relevant. Niet is gebleken namelijk dat de werklocatie iets zegt over met welke vennootschap een arbeidsovereenkomst is gesloten. Bovendien zijn er, gelet op het voorgaande, voldoende aanknopingspunten dat [gedaagde] de werkgever is.
Ook de door [gedaagde] getoonde documenten van Arboned waaruit volgt dat [eiseres] in verband met haar ziekmelding is gezien onder de verzekering van [onderneming 1] leggen, gelet op het voorgaande, onvoldoende gewicht in de schaal.
2.10.
Dit alles brengt mee dat voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [eiseres] in dienst is bij [gedaagde] . Dat betekent dat [gedaagde] in beginsel gehouden is om aan [eiseres] haar salaris te voldoen. [eiseres] maakt in dit geval aanspraak op loondoorbetaling tijdens ziekte. Zij stelt dat ze zich omstreeks februari 2022 ziek heeft gemeld vanwege Covid en nog steeds klachten heeft. [gedaagde] heeft op de zitting gesteld dat de ziekte mogelijk in scène is gezet en dat de ziekmelding niet op de juiste wijze is gedaan. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] haar stellingen op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. [gedaagde] heeft namelijk ook betoogd dat [eiseres] gezien is door Arboned onder de verzekering van [onderneming 1] . Dit strookt niet met voornoemde stellingen van [gedaagde] . Daarom wordt het ervoor gehouden dat [eiseres] ziek is en zich ook bij [gedaagde] heeft ziekgemeld. Daarmee is voorshands de loondoorbetalingsverplichting van [gedaagde] tijdens ziekte (op grond van artikel 7:629) komen vast te staan.
Over de maand januari 2023 heeft [eiseres] een salarisspecificatie ontvangen maar geen salarisbetaling. De kantonrechter zal [gedaagde] veroordelen om het op basis van deze salarisspecificatie aan [eiseres] verschuldigde bedrag van € 1.547,52 bruto aan [eiseres] te betalen. [gedaagde] heeft de kantonrechter onvoldoende aanknopingspunten gegeven om te twijfelen aan de juistheid van dit bedrag. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat [gedaagde] over de maand februari 2023 hetzelfde bedrag aan haar verschuldigd is. Ook dit bedrag zal worden toegewezen. Over beide bedragen is [gedaagde] ook de wettelijke verhoging verschuldigd. Er is geen aanleiding tot matiging hiervan over te gaan omdat de niet tijdige betaling van het loon in de risicosfeer van [gedaagde] valt en ook bij financiële onmacht van de werkgever aanspraak kan worden gemaakt op de wettelijke verhoging. De wettelijke rente zal als onweerspoken worden toegewezen over het achterstallige loon. Tevens wijst de kantonrechter de vordering van [eiseres] toe om aan haar (maandelijks) haar loon of ziekengeld vanaf maart 2023 te voldoen. Voor zover bedoeld is om over het toekomstig loon ook de wettelijke verhoging te vorderen wordt deze vordering afgewezen. Immers [gedaagde] is (nog) niet in verzuim en de toekomstige loontermijnen zijn (nog) niet opeisbaar.
2.11.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de toe te wijzen vergoeding komt, gelet op het tarief dat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is bepaald, uit op een bedrag van € 724,19.
2.12.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde
€ 529,00
Totaal € 615,00
Omdat aan [eiseres] een toevoeging is verleend, zijn de explootkosten door de griffier voorgeschoten. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling aan de griffier van de voorgeschoten explootkosten niet mogelijk.De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
2.13.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen
€ 3.095,04 (2x € 1547,52) bruto aan ziekengeld over de periode januari tot en met februari 2023, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW gerekend vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid tot de dag van volledige voldoening, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW gerekend vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid tot de dag van volledige voldoening,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van het toekomstig verschuldigde loon tot het moment van rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW telkens vanaf het opeisbaar zijn van die afzonderlijke bedragen tot aan de dag van betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 724,19 aan buitengerechtelijke kosten,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 615,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,-- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening,
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon en in het openbaar uitgesproken door mr. A.R. Creutzberg op 31 maart 2023.