In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 21 april 2023, wordt het verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten behandeld. De verzoeker, die een beroepschrift had ingediend tegen het uitblijven van een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, trok zijn beroepschrift in nadat verweerder op 23 december 2022 alsnog een besluit had genomen. De rechtbank constateert dat het procesbelang van de verzoeker is komen te vervallen, waardoor het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. De rechtbank oordeelt dat verweerder in dit geval moet worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten die de verzoeker redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank past een wegingsfactor van 0,5 toe, aangezien de zaak enkel betrekking heeft op de overschrijding van de beslistermijn.
De kosten voor de rechtsbijstand worden vastgesteld op € 418,50, en daarnaast moet verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden aan de verzoeker. De rechtbank beslist dat verweerder deze bedragen aan de verzoeker moet betalen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier was verhinderd om mede te ondertekenen.