In deze zaak heeft verzoekster, woonachtig in Curaçao, een verzoek ingediend om vergoeding van haar proceskosten na het indienen van een beroepschrift tegen het uitblijven van een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen. Verzoekster diende haar beroepschrift in op 15 juli 2022, waarna de Belastingdienst op 21 juli 2022 een besluit nam. Verzoekster trok haar beroepschrift in en vroeg om vergoeding van de proceskosten, maar de Belastingdienst weigerde dit, stellende dat het beroep te vroeg was ingediend.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat verzoekster haar beroepschrift te vroeg heeft ingediend, omdat de Belastingdienst de ingebrekestelling op 7 juli 2022 ontving en verzoekster binnen de twee-wekentermijn in beroep ging. De rechtbank heeft verzoekster gevraagd om bewijsstukken te overleggen over de verzending van de ingebrekestelling, maar kon niet vaststellen of deze tijdig was verzonden. Hierdoor oordeelde de rechtbank dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ingebrekestelling eerder dan 7 juli 2022 was ontvangen.
Op basis van artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht had de Belastingdienst tot en met 22 juli 2022 de tijd om een besluit te nemen. De rechtbank concludeert dat, indien verzoekster haar beroep niet had ingetrokken, het beroep niet-ontvankelijk zou zijn verklaard. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter J.G. Nicholson en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2023.