In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 10 februari 2023, is het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten behandeld. Verzoekster had in beroep gegaan tegen een besluit van de directie van de RDW, dat op 28 december 2021 was genomen. Op 31 januari 2022 heeft verzoekster haar beroep ingediend, maar op 26 september 2022 heeft zij medegedeeld dat zij het beroep wilde intrekken, omdat de RDW haar een Nederlands rijbewijs had afgegeven. Verzoekster heeft vervolgens een verzoek ingediend om vergoeding van haar proceskosten.
De rechtbank heeft overwogen dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verweerder, de RDW, heeft echter betoogd dat er geen grond is voor vergoeding van de proceskosten, omdat het rijbewijs was afgegeven in het kader van een nieuwe aanvraag en het eerdere besluit ongewijzigd was gebleven. De rechtbank heeft dit standpunt onderschreven en geconcludeerd dat er geen sprake is van een tegemoetkoming.
De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen, zowel voor het griffierecht als voor eventuele kosten van rechtsbijstand. Aangezien verzoekster geen professionele juridische hulpverlener had ingeschakeld, waren er geen kosten die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en het verzoek van verzoekster afgewezen.