ECLI:NL:RBMNE:2023:3004

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
5555566
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen vennootschappen met betrekking tot koopovereenkomst en conservatoire derdenbeslagen

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiser, een vennootschap, schorsing van de executie van een vonnis van 29 maart 2023, waarbij gedaagde, ook een vennootschap, is veroordeeld tot betaling van € 350.000. Eiser stelt dat er geen rechtsgeldige koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat de executie van het vonnis daarom niet kan plaatsvinden. Gedaagde voert verweer en stelt dat de vordering van eiser ongegrond is. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een kennelijke misslag in het eerdere vonnis en dat de belangenafweging in het voordeel van gedaagde uitvalt. De primaire vorderingen van eiser worden afgewezen, en eiser wordt veroordeeld in de proceskosten. In reconventie vordert gedaagde dat eiser wordt verboden om het eerdere vonnis ten uitvoer te leggen, omdat de dwangsommen zijn verjaard. De rechtbank oordeelt dat de dwangsommen inderdaad zijn verjaard en wijst de vordering van gedaagde toe. Eiser wordt ook in dit deel van de procedure veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/555566 / KL ZA 23-109
Vonnis in kort geding van 23 juni 2023
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. E.H.J. aan de Stegge,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. D.H.J. Hooreman.

1.De procedure

1.1.
In het procesdossier zitten de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 24 april 2023 met producties 1 tot en met 28 en 30 en 31,
  • de akte overlegging producties 32-34 en de aankondiging van wijziging van eis met aanvullende producties van [eiser] ingediend op 15 mei 2023,
  • de akte overlegging producties 35-40 en de wijziging van eis in conventie van [eiser] ingediend op 6 juni 2023,
  • productie 41 van [eiser] ingediend op 6 juni 2023,
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie ingediend op 6 juni 2023,
  • de akte aanvullende producties 42-54 van [eiser] ingediend op 7 juni 2023.
1.2.
Op 8 juni 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden op de locatie van de rechtbank in Lelystad. Op de zitting hebben de advocaten van partijen ieder een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder is besproken.
1.3.
Allereerst is het bezwaar van mr. Hooreman tegen de akte van mr. Aan de Stegge met producties 35-40 en de wijziging van eis in conventie besproken. Mr. Hooreman heeft aangevoerd aan dat het beginsel van hoor en wederhoor wordt geschonden, omdat hij vanwege de omvang van de producties en de late eiswijziging niet adequaat kan reageren. Mr. Hooreman voert aan dat de producties al veel eerder hadden kunnen worden ingediend en dat mr. Aan de Stegge tot het laatste moment heeft gewacht met het indienen van de vermeerdering van eis. Daardoor heeft mr. Hooreman in de conclusie van antwoord geen rekening kunnen houden met de eiswijziging. Mr. Hooreman wil dat de akte buiten beschouwing wordt gelaten. Volgens mr. Aan de Stegge zijn de eiswijziging en de producties in overeenstemming met het procesreglement 24 uur voor de mondelinge behandeling ingediend en dus op tijd. Mr. Aan de Stegge heeft de stukken en eiswijziging pas later ingediend, omdat [eiser] in afwachting was van de uitkomst van de deskundige in de waarderingsopdracht van [naam] B.V. Bovendien zijn [gedaagde] en mr. Hooreman volgens mr. Aan de Stegge bekend met de producties.
1.4.
Het procesreglement schrijft in artikel 6.2 voor:
“Processtukken worden zo spoedig mogelijk ingediend. Processtukken die niet dienovereenkomstig zijn ingediend, kunnen door de voorzieningenrechter buiten beschouwing worden gelaten. Stukken die binnen 24 uur (één werkdag) vóór de mondelinge behandeling worden ingediend, worden in beginsel buiten beschouwing gelaten.”Anders dan mr. Aan de Stegge meent, houdt deze bepaling niet in dat stukken die 24 uur van te voren worden toegestuurd altijd worden toegestaan. Het betekent dat stukken moeten worden ingediend zodra dat kan. Dat heeft [eiser] niet gedaan. De producties 35-40 van [eiser] zijn stukken die al langer in het bezit zijn van [eiser] en al bij de start van de procedure hadden kunnen worden ingediend. Daarbij zijn het zeer uitgebreide stukken en [eiser] heeft niet heeft onderbouwd welke passages in het kader van welke vordering relevant zijn. Daardoor kan het bezwaar van mr. Hooreman niet worden gepasseerd met de opmerking van mr. Aan de Stegge dat hij en [gedaagde] bekend waren met de inhoud van de stukken. Bovendien geldt dit niet voor de voorzieningenrechter. Daarom worden de producties 35-40 en 46-54 buiten beschouwing gelaten.
[eiser] kon productie 41 niet eerder indienen en producties 42-45 gaan over de eis in reconventie. Deze producties worden daarom wel toegestaan. Hoewel de eiswijziging van [eiser] eerder gedaan had kunnen worden, wordt deze toegestaan. De voorzieningenrechter wijst mr. Aan de Stegge er daarbij wel op dat het in het vervolg op de weg van [eiser] ligt om bij een eiswijziging duidelijk aan te geven wat er is veranderd en welke stellingen de nieuwe vorderingen onderbouwen. Op de manier waarop [eiser] het nu heeft aangepakt is het een zoekplaatje en dat is in het kader van een efficiënte voorbereiding voor de rechtbank en een adequate verdediging van [gedaagde] onwenselijk.
1.5.
Op de zitting is bepaald dat uiterlijk op 29 juni 2023 vonnis zou worden gewezen, maar zo mogelijk eerder.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is de vennootschap van [A] (hierna: [A] ). [A] en [gedaagde] hebben samen een maatschap onder de naam [maatschap] (hierna: [maatschap] ) gevoerd. Deze is opgezegd en moet worden afgewikkeld. De onroerend goed vennootschap van [eiser] en [gedaagde] heet [naam] B.V. (hierna: [naam] ).
2.2.
In het vonnis in kort geding van deze rechtbank van 6 oktober 2021 (overweging 5.2) is [gedaagde] verboden om gedurende een periode van 3 maanden direct of indirect, mondeling, schriftelijk, telefonisch, of langs welke weg dan ook contact te onderhouden met medewerkers, patiënten en/of zakelijke relaties van [maatschap] . Er is een dwangsom opgelegd van € 1.000,- per overtreding.
2.3.
In het vonnis van deze rechtbank van 29 maart 2023 is voor recht verklaard dat [gedaagde] en [eiser] een koopovereenkomst hebben gesloten waarbij [gedaagde] zijn deel van de [maatschap] aan [eiser] heeft verkocht voor een bedrag van € 350.000. [eiser] is veroordeeld tot betaling van dat bedrag aan [gedaagde] . [eiser] heeft hoger beroep tegen het vonnis van 29 maart 2023 ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert in conventie:
Primair
Ten aanzien van de geheel of gedeeltelijk door [eiser] gevorderde schorsing van de executie op de door [gedaagde] onder [eiser] gelegde conservatoire derdenbeslagen
I. Met in achtneming van het voorgaande [gedaagde] te verbieden, al dan niet onder door U.E.A. ten laste van [eiser] te stellen voorwaarden, om het vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland, sector civiel/handelskamer, locatie Lelystad d.d. 29 maart 2023 executoriaal ten uitvoer te leggen ten laste van [eiser] in afwachting van onherroepelijk eindvonnis in het inmiddels door [eiser] ingestelde hoger beroep, door bij vonnis in kort geding te beslissen tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad, op straffe van een door [gedaagde] te verbeuren dwangsom van € 15.000,- per overtreding met een maximum van € 350.000.- voor elke dag dat [gedaagde] zich hier niet aan houdt.
II. Dan wel met inachtneming van het voorgaande [gedaagde] , tot een door U.E.A. in goede justitie te bepalen bedrag met inachtneming van de gelegde conservatoire derdenbeslagen op de door [eiser] te betalen koopsom aan [gedaagde] , de reeds onder [eiser] getroffen conservatoire derdenbeslagen, de door [gedaagde] verbeurde dwangsommen en te verrekenen bedragen zoals hieronder onder eis IV-VI opgenomen, te verbieden het vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland, sector civiel/handelskamer, locatie Lelystad d.d. 29 maart 2023 executoriaal ten uitvoer te leggen, al dan niet onder door U.E.A ten laste van [eiser] te stellen voorwaarden.
III. [gedaagde] daarbij te verplichten bij door U.E.A. te wijzen vonnis in kort geding om zich te onthouden van nieuwe executiemaatregelen jegens [eiser] uit hoofde van de vermeende bereikte koopovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] , zulks op straffe van een op straffe van een door hem te verbeuren dwangsom van € 10.000,- per overtreding voor elke dag of gedeelte van een dag dat hij zich hieraan niet houdt met een maximum van € 350.000,- dan wel op een in goede justitie door U.E.A. te bepalen bedrag;
Ten aanzien van het thans rechtens resterende direct opeisbare bedrag zijdens [gedaagde] op Promille uit hoofde van de vermeende koopovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiser] met inachtneming van de gelegde conservatoire derdenbeslagen onder [eiser] en na verrekening daarvan met daarvoor vatbare vorderingen
IV. [gedaagde] te gebieden de door [maatschap] B.V. (voor een bedrag van € 170.629,29) en [naam] B.V . gelegde conservatoire derdenbeslagen (voor een bedrag van € 75.000,-) voor een totaal bedrag van € 245.629,29 onder [eiser] op de door haar aan [gedaagde] te betalen koopsom te respecteren door de uitvoerbaarheid van het vonnis geheel te schorsen, dan wel deze te vermindering met deze bedragen, zulks onder de voorwaarde dat indien in de onderliggende thans geëntameerde bodemprocedure(s) executoriale duidelijkheid is gekomen via een onherroepelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis de vordering definitief mag worden verrekend met [gedaagde] , dan wel geïnd.
V. [gedaagde] te gebieden een bedrag ten gunste van [gedaagde] gelegd conservatoir derdenbeslag onder [eiser] (welke reeds eerder ‘doel trof’ zie productie 6) op de bankrekening van [eiser] voor een bedrag van € 37.954,86 in mindering te brengen exclusief de daarover ten vermeerderen wettelijke handelsrente op het bij vonnis van 29 maart 2023 toegewezen bedrag aan [gedaagde] door de uitvoerbaarheid van het vonnis te schorsen na vermindering met dit bedrag.
VI. [gedaagde] te gebieden € 9.000, - door hem verbeurde dwangsommen aan [eiser] te verrekenen met de aan [gedaagde] toekomende bedragen uit hoofde van het vonnis van 29 maart 2023, dan wel door de uitvoerbaarheid van het vonnis te schorsen van 29 maart 2023 na vermindering met het bedrag van € 9.000, - aan door [gedaagde] verbeurde dwangsommen.
Waarbij [gedaagde] complementair bij vonnis in kort geding verplicht moet worden op straffe van een door hem te verbeuren dwangsom zijn medewerking te verlenen aan de aanstaande overdracht van zijn aandelen [naam] bij gebreke waarvan bij vonnis vervangende machtiging wordt verleend.
VII. [gedaagde] bij vonnis in kort geding te gebieden tot het verlenen van zijn medewerking aan de notariële verkoop en levering van de aandelen [naam] van [gedaagde] aan [eiser] uiterlijk binnen 14 dagen na de finale waardebepaling door de via de Ondernemingskamer benoemde deskundige op of omstreeks 15 juni 2023 - maar direct aansluitend na ontvangst van de door [eiser] te betalen koopsom voor de waarde van de aandelen [naam] van [gedaagde] op de notariële derdenrekening - waarvan [gedaagde] notariële bevestiging zal ontvangen - zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- per dag dat hij zijn medewerking nalaat aan het daartoe vereiste notariële transport met een maximum van 14 dagen in totaal
€ 350.000,-;
VIII. Bij uitblijven van de vereiste notariële medewerking door [gedaagde] aan het transport van de te door hem te leveren aandelen [naam] binnen 14 dagen na de finale waardebepaling door de via de Ondernemingskamer benoemde deskundige op (of omstreeks) 15 juni 2023, alsdan bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 jo. artikel 3:301 BW na verloop van 14 dagen in de plaats treedt van de vereiste notariële leveringshandelingen van [gedaagde] benodigd voor de juridische levering van de door [gedaagde] gehouden aandelen [naam] aan [eiser] na betaling door [eiser] aan [gedaagde] – via de notariële derdenrekening - van de door de deskundige vastgestelde koopsom voor de aandelen [naam] aan [gedaagde] ;
Subsidiair:
I. Met inachtneming van het voorgaande over te gaan bij constitutief vonnis tot doorhaling dan wel opheffing van de door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde conservatoire derdenbeslagen op haar vorderingen op [naam] B.V . wegens misbruik van executierecht dan wel wegens gebrek aan voldoende in rechte te respecteren belang daartoe;
II. Met inachtneming van het voorgaande over te gaan bij constitutief vonnis tot doorhaling dan wel opheffing van de door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde conservatoire derdenbeslagen op de door haar gehouden aandelen in [naam] wegens misbruik van executierecht dan wel wegens gebrek aan voldoende in rechte te respecteren belang daartoe;
III. Met inachtneming van het voorgaande over te gaan bij constitutief vonnis tot doorhaling dan wel opheffing van de door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde (conservatoire) derdenbeslagen op haar vorderingen op [maatschap] wegens misbruik van executierecht dan wel wegens gebrek aan voldoende in rechte te respecteren belang daartoe;
IV. Met inachtneming van het voorgaande over te gaan tot doorhaling dan wel opheffing van de door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde (conservatoire) derdenbeslagen op de door haar gehouden aandelen in [naam] wegens misbruik van executierecht dan wel wegens gebrek aan voldoende in rechte te respecteren belang daartoe;
V. [gedaagde] bij vonnis in kort geding te verplichten hier zijn medewerking aan te verlenen op straffe van een namens hem te verbeuren dwangsom van € 25.000, - per dag dat hij hiervan in overtreding is met een maximum van € 500.000, -, waarbij dit vonnis alsdan in de plaats zal treden van de medewerking van [gedaagde] indien en voor zover deze vereist is.
Meer subsidiair:
I. Bij gehele of gedeeltelijke afwijzing door U.E.A. van het voorgaande door [eiser] gevorderde alsdan meer subsidiair aan [gedaagde] de verplichting op te leggen voorafgaand aan voortzetting van de executie van het vonnis van 29 maart 2023 om voldoende kwalificerende zekerheid te bieden aan [eiser] ter voorkoming van het restitutierisico zijnerzijds voor een bedrag van € 700.000, - voor de door [eiser] gehouden aandelen [naam] ; en
II. Bij gehele of gedeeltelijke afwijzing van het voorgaand door [eiser] gevorderde alsdan meer subsidiair aan [gedaagde] de verplichting op te leggen voorafgaand aan voortzetting van de executie van het vonnis van 29 maart 2023 voldoende zekerheid te bieden aan [eiser] ter voorkoming van het restitutierisico zijnerzijds voor een bedrag van € 350.000,- voor de door [eiser] gehouden aandelen [maatschap] ; en
III. Indien [gedaagde] in gebreke blijft om aan het onder meer subsidiaire gevorderde onder I en II te voldoen binnen een door de Edelachtbare in goede justitie te bepalen redelijke termijn, voor alsdan te beslissen dat de door [gedaagde] gelegde conservatoire derden beslagen onder [eiser] rechtens als integraal doorgehaald beschouwd kunnen worden en op eerste verzoek door [eiser] onder overlegging van het door U.E.A. te wijzen vonnis door de gerechtsdeurwaarder van [gedaagde] moeten worden doorgehaald zulks op straffe van een namens [gedaagde] te verbeuren dwangsom van € 25.000,- per dag dat hij hiervan in overtreding is met een maximum van € 500.000,-
Met in alle gevallen veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, waaronder mede begrepen het door [eiser] te betalen of betaalde griffierecht en haar advocaatkosten, het laatste conform het daarvoor bepaalde liquidatietarief en de nakosten daarvan.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
In reconventie vordert [gedaagde] – samengevat – dat het [eiser] verboden wordt om het kort geding vonnis van 6 oktober 2021 (ten aanzien van de dwangsommen onder 5.2) ten uitvoer te leggen, op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert [gedaagde] terugbetaling van wat onterecht is geïncasseerd en opheffing van de beslagen in het kader van de op 17 augustus 2022 aangezegde dwangsommen. Tot slot vordert [gedaagde] dat [eiser] wordt veroordeeld in de reële proceskosten.
3.4.
[eiser] voert verweer.

4.De beoordeling in conventie

4.1.
[eiser] krijgt in dit geschil ongelijk.
De primaire vorderingen van [eiser]
4.2.
Er is sprake van een zogenoemd executiegeschil.
4.3.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 20 december 2019 de criteria voor een executiegeschil heroverwogen. [1] Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar moet zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand (of bij zekerheidstelling) zwaarder weegt dan het belang van de executant bij voortzetting van de ten uitvoerlegging van het vonnis. Bij de toepassing van deze maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. [2] De kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, maar er kan wel rekening worden gehouden met een eventuele misslag in de ten uitvoer te leggen uitspraak.
Geen kennelijke misslag
4.4.
De rechtbank heeft in het vonnis van 29 maart 2023 (overweging 4.3) overwogen dat de voorwaarde die [eiser] gesteld heeft voor het overnemen van het maatschapsaandeel voor € 350.000 – het normaliseren van de huurprijs die [naam] moet betalen – per 1 mei 2021 in vervulling is gegaan, zodat sprake is van een acceptatie van het aanbod. Volgens [eiser] hebben partijen geen uitvoering gegeven aan de normalisatie van de huur per 1 mei 2021 en hebben partijen dit ook niet als rechtsfeit gesteld. De motivering van de rechtbank kan volgens [eiser] daarom niet tot de conclusie leiden dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Er is dan ook sprake volgens [eiser] van een kennelijke misslag.
4.5.
Van een kennelijke misslag is geen sprake. Er is namelijk geen sprake van een fout die voor iedereen op het eerste gezicht als zodanig herkenbaar is. Voor beantwoording van de vraag of de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de koopovereenkomst tot stand is gekomen, zal het dossier inhoudelijk beoordeeld moeten worden. De misslag is namelijk niet evident direct duidelijk en is redelijkerwijs voor discussie vatbaar. Die inhoudelijke beoordeling is aan het hof, in het ingestelde hoger beroep.
Belangenafweging valt in het voordeel van [gedaagde] uit
4.6.
De beslissing om het vonnis uitvoerbaar te verklaren is niet expliciet gemotiveerd. Volgens [eiser] kan zij daarom aanspraak maken op een volledige belangenafweging als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad. [3]
4.7.
Een belangrijk gezichtspunt bij de belangenafweging is dat de rechter het gevorderde waarop de tenuitvoerlegging betrekking heeft toewijsbaar heeft geoordeeld. Dat geldt ook voor de vordering om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat het instellen van een rechtsmiddel wordt gebruikt om uitstel van executie te bewerkstelligen. [4] Het uitgangspunt van 5.3.6 onder (iii) van het arrest van de Hoge Raad is dat bij de afweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de vaststellingen en oordelen die daaraan ten grondslag liggen.
Een redelijke toepassing van dit uitgangspunt van de Hoge Raad brengt in de ogen van de voorzieningenrechter mee dat in de bodemprocedure feiten moeten worden aangevoerd om het belang bij behoud van de bestaande toestand te onderbouwen, en niet pas in het executiegeschil. Anders zou dit ertoe kunnen leiden dat partijen uit strategisch oogpunt in een bodemprocedure niet over de uitvoerbaarheid bij voorraad debatteren, maar hiervoor een kort geding aanspannen. Dit verhoudt zich niet tot het beginsel van concentratie van verweren en de goede procesorde.
4.8.
Zoals [gedaagde] terecht opmerkt heeft [eiser] in de bodemprocedure geen feiten en omstandigheden aangevoerd om het belang bij behoud van de bestaande toestand te onderbouwen. Ook is niet gesteld dat de door [eiser] aangevoerde belangen zich pas na de uitspraak hebben voorgedaan, waardoor deze belangen bij de beslissing in de bodemprocedure niet in aanmerking konden worden genomen en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. De voorzieningenrechter komt daarom aan een beoordeling van de omstandigheden die [eiser] in het kader van een (volledige) belangenafweging aanvoert niet toe.
4.9.
De conclusie is dat de primaire vorderingen van [eiser] om de tenuitvoerlegging van het vonnis van 29 maart 2023 te schorsen of te verbieden (I t/m III) worden afgewezen.
De primaire vorderingen onder IV t/m VIII
4.10.
Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden wat de grondslag van de primaire vorderingen onder IV, V en VI is. [eiser] heeft voor deze vorderingen niet aan de stelplicht voldaan (artikel 149 en 150 Rv). De vorderingen zijn daarom niet toewijsbaar.
4.11.
De vorderingen VII en VIII zijn bij gebrek aan belang van [eiser] niet toewijsbaar. Het is niet gebleken dat [gedaagde] niet aan de verkoop en levering van de aandelen in [naam] aan [eiser] zal meewerken. Op de zitting heeft [gedaagde] juist verklaard dat hij wil dat alles zo snel mogelijk wordt afgewikkeld.
De subsidiaire vorderingen
4.12.
In kort geding is het niet mogelijk om vorderingen met een constitutief karakter (het in het leven roepen of wijzigen van een rechtstoestand) toe te wijzen. De subsidiaire vorderingen onder I t/m III zijn daarom niet toewijsbaar.
4.13.
Het is niet gebleken dat de executiebevoegdheid door [gedaagde] wordt uitgeoefend met geen ander doel dan [eiser] schaden, of met een ander doel dan waarvoor het executierecht is gegeven. Ook is niet gebleken dat [gedaagde] in redelijkheid niet tot uitoefening van het executierecht had kunnen komen vanwege een onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad. Van misbruik van bevoegdheid (3:13 BW) is daarom geen sprake. Omdat in deze procedure niet vast is komen te staan dat sprake zou zijn van misbruik van executierecht door [gedaagde] , is de vordering onder IV ook niet toewijsbaar.
4.14.
De vordering onder V wordt afgewezen, omdat het onduidelijk is op welke medewerking van [gedaagde] [eiser] doelt. Voor zover [eiser] doelt op de medewerking zoals beschreven onder VII en VIII van de primaire vordering, moet de vordering ook wegens gebrek aan belang van [eiser] worden afgewezen. Het is immers niet gebleken dat [gedaagde] niet aan de verkoop en levering van de aandelen in [naam] aan [eiser] zal meewerken.
De meer subsidiaire vorderingen
4.15.
De voorzieningenrechter kan niet volgen wat [eiser] met de vorderingen onder I en II bedoelt. [eiser] heeft in dit kader daarom niet voldaan aan de stelplicht (artikel 149 en 150 Rv). Er is geen voorwaarde van zekerheidstelling verbonden aan het vonnis van 29 maart 2023. De voorzieningenrechter ziet, ook in het licht van wat er onder 4.2 – 4.9 is overwogen, geen grondslag voor toewijzing van de gevorderde zekerheidsstelling (artikel 233 lid 3 Rv). Omdat de vorderingen onder I en II worden afgewezen en de vordering onder III daaraan is gekoppeld, is ook de vordering onder III niet toewijsbaar.
[eiser] moet de proceskosten betalen
4.16.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en moet daarom de proceskosten betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.079,00
+
Totaal
1.393‬,00

5.De beoordeling in reconventie

Aannemelijk is dat de dwangsommen zijn verjaard
5.1.
[gedaagde] vordert dat [eiser] wordt verboden om het dictum onder 5.2 van het kort geding vonnis van 6 oktober 2021 ten uitvoer te leggen. [gedaagde] stelt dat de dwangsommen zijn verjaard, omdat er meer dan zes maanden zijn verstreken sinds de dwangsommen
verbeurd zijn (artikel 611g lid 1 Rechtsvordering). De beweerdelijke overtredingen vonden plaats op 19 november 2021, 1 december 2021, 8 december 2021 en 10 januari 2021. Toen zijn de dwangsommen verbeurd. [gedaagde] stelt dat [eiser] voor het eerst op 16 augustus 2022 aanspraak heeft gemaakt op de dwangsommen. Op dat moment waren alle dwangsommen al verjaard. Er heeft geen stuiting plaatsgevonden.
5.2.
[eiser] heeft niet gesteld dat zij de dwangsommen vóór 16 augustus 2022 heeft aangezegd of dat de verjaring op tijd is gestuit. Daarom is voldoende aannemelijk geworden dat de dwangsommen verjaard zijn. De vordering van [gedaagde] is daarom toewijsbaar.
5.3.
De door [gedaagde] gevorderde dwangsom wordt afgewezen, om nieuwe executiegeschillen over dwangsommen te voorkomen.
5.4.
[gedaagde] heeft terugbetaling gevorderd van alles wat in het kader van de op 17 augustus 2022 aangezegde dwangsommen onterecht door [eiser] is geïncasseerd. Het is niet gebleken dat [gedaagde] in het kader van de op 17 augustus 2022 aangezegde dwangsommen onterechte betalingen aan [eiser] heeft gedaan. Voor zover [gedaagde] in dat kader betalingen aan [eiser] heeft gedaan, moet [gedaagde] dat aan [eiser] terugbetalen. Daartoe zal [eiser] worden veroordeeld.
5.5.
Omdat [eiser] wordt verboden om het dictum onder 5.2. van het kort geding vonnis van 6 oktober 2021 ten uitvoer te leggen, moeten de beslagen die in verband met deze dwangsommen zijn gelegd worden opgeheven. De vordering onder D zal worden toegewezen.
[eiser] moet de proceskosten betalen
5.6.
[eiser] zal als de partij die grotendeels ongelijk krijgt in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagde] vraagt om een vergoeding van de reële proceskosten. Alleen in buitengewone omstandigheden, zoals bij misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad, kan een partij in de werkelijke proceskosten worden veroordeeld. Die situatie doet zich hier niet voor. De omstandigheden die [gedaagde] heeft aangevoerd, zoals de aanspraak die [eiser] op de dwangsommen heeft gemaakt en de manier waarop [eiser] dat heeft gedaan, leiden niet tot de conclusie dat sprake is van misbruik van procesrecht of een onrechtmatige daad. De proceskosten zullen daarom aan de hand van het liquidatietarief worden begroot. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 1.079,00 aan salaris advocaat.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde] vastgesteld op € 1.393,00,
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
In reconventie
6.4.
verbiedt [eiser] om het op 6 oktober 2021 tussen [eiser] en [gedaagde] in kort geding gewezen vonnis van deze rechtbank (met zaaknummer C/16/525000) voor wat betreft het dictum onder 5.2 ten uitvoer te leggen,
6.5.
veroordeelt [eiser] , voor zover [gedaagde] in het kader van de op 17 augustus 2022 aangezegde dwangsommen betalingen aan [eiser] heeft gedaan, tot terugbetaling van die bedragen,
6.6.
verplicht [eiser] om de door [eiser] , in het kader van de op 17 augustus 2022 aangezegde dwangsommen, gelegde beslagen op te heffen,
6.7.
veroordeelt [eiser] in proceskosten van [gedaagde] vastgesteld op € 1.079,00,
6.8.
wijst meer of anders gevorderde af.
6.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken op
23 juni 2023.
PM/45352

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2019:2026, ro. 5.6.1 en verder.
2.Zie ECLI:NL:HR:2019:2026 in ro. 5.6.2 met verwijzing naar ro. 5.3.6, zie onder (iii).
3.Zie ro. 5.4.3.
4.Zie ro. 5.4.2.