In deze zaak heeft eiser op 9 maart 2022 een Wob-verzoek ingediend met betrekking tot documenten over de beschikbaarheid van de Minister van Financiën op 8 maart 2022. De Minister heeft op 26 augustus 2022 een beslissing genomen op dit verzoek. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank wegens het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2023 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was en de Minister vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. Dit is gebaseerd op het feit dat er wel degelijk een beslissing op bezwaar is genomen, waardoor er geen sprake is van 'niet tijdig beslissen'. Eiser had in zijn bezwaar het onderwerp van geschil aan de orde gesteld, waardoor het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet meer aan de orde is. De rechtbank verwijst naar relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die de procedure rondom het indienen van beroep bij niet tijdig beslissen reguleren.
De rechtbank concludeert dat eiser zijn belangen heeft veiliggesteld door bezwaar te maken en dat de omstandigheden rondom de communicatie van de Minister niet leiden tot een ander oordeel. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en er zijn geen kosten voor vergoeding in aanmerking gekomen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 juni 2023.