ECLI:NL:RBMNE:2023:2954

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
UTR 23/319
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de heffingsambtenaar en de leges voor de activiteit 'bouwen'

In deze zaak heeft eiser op 6 april 2021 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een vrijstaande woning en voor de activiteit slopen bij de gemeente Soest. De gemeente verleende op 18 oktober 2021 de gevraagde vergunning. Echter, de heffingsambtenaar bracht op 15 juni 2022 een bedrag van € 9.204,50 aan leges in rekening voor de behandeling van de aanvraag. Eiser maakte bezwaar tegen deze legesheffing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 10 mei 2023 heeft eiser aangevoerd dat hij in de bezwaarfase niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, wat volgens hem in strijd is met de hoorplicht. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de heffingsambtenaar deze hoorplicht heeft geschonden, eiser in de beroepsprocedure voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt toe te lichten. De rechtbank past het gebrek in de besluitvorming van de heffingsambtenaar daarom niet toe, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad.

Eiser betwist ook de totstandkoming van de leges en stelt dat de heffingsambtenaar onvoldoende inzicht heeft gegeven in de berekening. De rechtbank oordeelt echter dat de heffingsambtenaar voldoende informatie heeft verstrekt over de legesaanslagen en dat de leges rechtmatig zijn opgelegd. Eiser's verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat de legesaanslag niet onrechtmatig is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,- en het griffierecht van € 50,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/319

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.W. Verhoeven),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Soest, verweerder

(gemachtigde: A.J. Bolks).

Inleiding

1. Eiser heeft op 6 april 2021 bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een vrijstaande woning en voor de activiteit slopen. Met het besluit van 18 oktober 2021 heeft het college aan eiser de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
2. Met het besluit van 15 juni 2022 (het primaire besluit) heeft de heffingsambtenaar aan eiser een bedrag van € 9.204,50 aan leges in rekening gebracht voor het in behandeling nemen van zijn aanvraag voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘slopen’. Eiser is het hier niet mee eens en heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
3. Met de beslissing op bezwaar van 5 december 2022 (het bestreden besluit) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
4. Het beroep van eiser is behandeld op de zitting van 10 mei 2023. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar was ook bij de zitting aanwezig, vergezeld door mr. P.A. Phielix en [A] van het college van burgemeester en wethouders dan de gemeente Soest.

Overwegingen over de procedure

5. Eiser voert allereerst aan dat hij in de bezwaarfase ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord.
6. De rechtbank overweegt dat een belanghebbende bij bezwaar tegen een legesheffing op zijn verzoek wordt gehoord. [1] Eiser schrijft in zijn bezwaarschrift dat hij graag in gesprek gaat met de heffingsambtenaar om tot een oplossing te komen en dat hij hoopt op een uitnodiging hiervoor. Naar het oordeel van de rechtbank had deze formulering in het bezwaarschrift voor de heffingsambtenaar aanleiding moeten zijn om eiser uit te nodigen voor een hoorzitting. Dit heeft de heffingsambtenaar niet gedaan. In zijn verweerschrift heeft hij toegelicht dat eiser ten onrechte niet is uitgenodigd voor een hoorzitting en dat dus in strijd met de hoorplicht is gehandeld. Dit betekent dat sprake is van een gebrek in de besluitvorming van de heffingsambtenaar.
7. De rechtbank passeert dit gebrek echter met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Dit artikel biedt de rechtbank de mogelijkheid om een gebrek in de besluitvorming te passeren als aannemelijk is dat een belanghebbende niet in zijn belangen wordt geschaad door het gebrek. De rechtbank is van oordeel dat die situatie zich hier voordoet. In de beroepsprocedure en tijdens de zitting is eiser voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt over deze zaak nader toe te lichten. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser niet is geschaad door het schenden van de hoorplicht door de heffingsambtenaar. Het passeren van het gebrek heeft wel gevolgen voor de proceskostenveroordeling. Dit legt de rechtbank uit in de conclusie van deze uitspraak.

Inhoudelijke overwegingen

8. Eiser voert verder aan dat de totstandkoming van de geheven leges onduidelijk is en dat dit door de heffingsambtenaar onvoldoende is gemotiveerd.
9. De rechtbank volgt eiser daarin niet. De heffingsambtenaar heeft aan eiser twee legesaanslagen verzonden. De eerste aanslag van 11 februari 2022 ziet op een bedrag van € 478,50 (3 x € 159,50). Uit deze legesaanslag volgt duidelijk dat de leges worden geheven voor de activiteiten ‘binnenplans afwijken’, ‘slopen binnen beschermd stads- of dorpsgezicht’ en ‘beoordeling bodemrapport milieukundig’. Vervolgens wordt in aanvulling daarop op 15 juni 2022 een tweede legesaanslag opgelegd ter hoogte van € 9.204,50 (€ 159,50 + (300 x € 30,15)) voor de activiteit ‘bouwen’. Uit de opgelegde legesaanslag volgt dus duidelijk voor welke activiteit het bedrag wordt geheven. Het van toepassing zijnde bedrag is vervolgens terug te voeren op de tarieventabel bij de Legesverordening 2021 die op deze zaak van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee door de heffingsambtenaar voldoende inzicht gegeven in de totstandkoming van het geheven bedrag voor de activiteit ‘bouwen’. In de beslissing op bezwaar heeft de heffingsambtenaar nog toegevoegd dat de berekening van de leges is gebaseerd op de opgegeven bouwkosten van € 300.000,-.
10. Eiser voert verder aan dat er fouten zijn gemaakt in de procedure die heeft geleid tot de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’. Zo is de provincie Utrecht ten onrechte bij de aanvraag betrokken en moest eiser rapporten opleveren die achteraf niet nodig waren. Hierdoor is de procedure onnodig vertraagd waardoor eiser schade heeft. Eiser heeft daarom een verzoek gedaan tot vergoeding van zijn schade als gevolg van het legesbesluit. [2]
11. Zoals de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverweging 9. van deze uitspraak, is de legesaanslag van 15 juni 2022 niet onrechtmatig. Omdat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit wijst de rechtbank het verzoek van eiser tot vergoeding van zijn schade op grond van de legesaanslag af.

Conclusie

12. Uit deze uitspraak volgt dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in de totstandkoming van de geheven leges voor de activiteit ‘bouwen’. Het beroep van eiser is daarom ongegrond.
13. Omdat eiser in de bezwaarfase ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaar mondeling toe te lichten, constateert de een gebrek in de besluitvorming van de heffingsambtenaar. Zoals beschreven in rechtsoverweging 7. van deze uitspraak passeert de rechtbank dit gebrek. De heffingsambtenaar wordt daarom veroordeeld in vergoeding van de kosten die eiser in verband met de procedure bij de rechtbank heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1). De heffingsambtenaar moet daarnaast het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb.