ECLI:NL:RBMNE:2023:2952

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
UTR 22/1236
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 25 mei 2023, wordt het verzoek van CSC Holland B.V. om vergoeding van proceskosten behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.L.E. Storm van 's Gravesande, had eerder beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, waarbij een verbeurde dwangsom van € 1.500,- werd ingevorderd. Het college had op 11 januari 2022 zijn primaire besluit van 27 juli 2021, waarin de invordering werd aangekondigd, onder aanvulling van de motivering in stand gelaten. Echter, op 23 januari 2023 trok het college deze beslissing op bezwaar en het primaire besluit in.

Nadat eiseres haar beroep had ingetrokken, verzocht zij de rechtbank om het college te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat het college met het intrekken van de beslissing op bezwaar en de invorderingsbeschikking volledig tegemoet was gekomen aan eiseres. De rechtbank wees het verzoek om proceskostenveroordeling toe en stelde de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,-. Daarnaast verzocht eiseres om vergoeding van verschotten ter hoogte van € 2.180,-, maar deze kosten werden niet voor vergoeding in aanmerking genomen, met uitzondering van de proceskosten in de bezwaarfase, die werden vastgesteld op € 1.194,-.

Uiteindelijk werd het verzoek tot vergoeding van de gemaakte proceskosten gedeeltelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 2.031,-. De rechtbank benadrukte dat eiseres zich voor de vergoeding van het griffierecht rechtstreeks tot het college moest wenden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier C.H. Verweij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1236

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2023 in de zaak tussen

CSC Holland B.V., te Moordrecht, eiseres

(gemachtigde: mr. M.L.E. Storm van ‘s Gravesande),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder (het college) (gemachtigde: mr. L.A. Sluiter).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het verzoek van eiseres om een vergoeding van haar proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek van eiseres om een proceskostenveroordeling.
2. Eiseres heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 11 januari 2022. In deze beslissing op bezwaar heeft het college zijn primaire besluit van
27 juli 2021, waarbij een verbeurde dwangsom van € 1.500,- wordt ingevorderd, onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
3. Met de brief van 23 januari 2023 heeft het college medegedeeld dat hij de beslissing op bezwaar van 11 januari 2022 en het primaire besluit van 27 juli 2021 intrekt.
4. Eiseres heeft hierna het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht om het college te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft het college meerdere keren in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek van eiseres, maar het college heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
5. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Vergoeding van de proceskosten in beroep
6. Naar het oordeel van de rechtbank is het college met het intrekken van de beslissing op bezwaar en de invorderingsbeschikking volledig tegemoet gekomen aan eiseres. Eiseres heeft immers beroep ingesteld omdat zij het niet eens was met de invordering van de verbeurde dwangsom, en daar ziet het college nu van af. Dit betekent dat het verzoek van eiseres om veroordeling van het college in de proceskosten wordt toegewezen.
7. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
8. Eiseres heeft daarnaast verzocht om vergoeding van verschotten ter hoogte van € 2.180,-. Uit de door eiseres bijgevoegde specificaties blijkt dat onder dit bedrag het honorarium van de gemachtigde van € 1.815,- valt en het door eiseres betaalde griffierecht van € 365,-. Naar het oordeel van de rechtbank komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking. In rechtsoverweging 7. van deze uitspraak heeft de rechtbank al een vergoeding toegekend voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Op grond van het Bpb worden de kosten van een rechtsbijstandsverlener vergoed conform dit forfaitaire tarief. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan de rechtbank beslissen dat de daadwerkelijke kosten van een rechtsbijstandsverlener vergoed moeten worden. Eiseres heeft niet aangevoerd dat daar sprake van is en ook voor de rechtbank is dit niet gebleken. Voor het door eiseres betaalde griffierecht geldt dat deze kosten op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb door het college moeten worden vergoed. Eiseres moet zich voor de vergoeding van deze kosten daarom rechtstreeks tot het college wenden.
Vergoeding van de proceskosten in bezwaar
9. Omdat het college zijn primaire besluit van 27 juli 2021 ook heeft ingetrokken en eiseres in de bezwaarfase om vergoeding van haar proceskosten heeft verzocht, komen deze kosten ook voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank stelt de proceskosten voor de bezwaarfase op grond van het Bpb voor de door derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.194,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,- en een wegingsfactor 1).

Conclusie

10. De rechtbank wijst het verzoek tot vergoeding van de door eiseres gemaakte proceskosten gedeeltelijk toe tot een totaalbedrag van € 2.031,- (€ 837,- + € 1.194,-). Voor vergoeding van het griffierecht moet eiseres zich rechtstreeks tot het college wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.031,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.