4.3Het oordeel van de rechtbank
T.a.v. feit 1, meer subsidiair en feit 2
Aangever [slachtoffer] heeft onder meer het volgende verklaard:
Plaats delict: Eemnesserweg, Hilversum
Pleegdatum: 29 mei 2022
Omstreeks 05:00 uur sloot de [club] . Ik ben in de richting van de Eemnesserweg gelopen. Ik keek achterom en zag twee personen staan. Ik voelde een harde klap op mijn hoofd, ik viel hierdoor op de grond. Ik voelde dat ik tegen mijn hoofd aan werd getrapt. Ik heb geroepen dat het genoeg was. Ik voelde dat er met kracht tegen mijn hoofd werd getrapt. Ik voelde een hevige pijn. Voor mijn gevoel duurde dit heel lang.
Aangever [slachtoffer] heeft in een aanvullend verhoor onder meer het volgende verklaard:
Toen ik op de grond lag heb ik mijn gezicht bedekt, maar ze bleven alle twee op mij inschoppen.
[verdachte] heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
Ik ben op 29 mei 2022 om 5 uur teruggegaan naar de club ‘ [club] ’ in Hilversum. Ik zag daar buiten de heer [slachtoffer] lopen. Ik zag [medeverdachte] en ik wenkte met een handgebaar dat hij moest komen. We zijn achter de heer [slachtoffer] aangelopen. Het initiatief kwam vanuit mij. Ik was boos. Ik heb niet de eerste klap gegeven aan de heer [slachtoffer] , maar ik heb hem wel meerdere malen een klap op zijn hoofd gegeven en ik heb hem met mijn elleboog geraakt tegen zijn hoofd. Hij is op de grond gevallen. Ik ben samen met [medeverdachte] weggegaan.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft onder meer het volgende verklaard:
V: Jij wordt verdacht van zware mishandeling, gepleegd op zondag 29 mei 2022 in Hilversum. Wat kan je hier over verklaren?
A: lk besloot achter de jongen (de rechtbank begrijpt: aangever) aan te lopen. Ik ben hem vervolgens een tijdje gevolgd. Ik gaf hem een klap tegen zijn hoofd. Terwijl hij op de grond lag, gaf ik hem nog een trap tegen zijn dekking. Hij lag namelijk op de grond met zijn armen voor zijn hoofd om zijn hoofd te beschermen. Ik schopte tegen zijn armen aan.
V: Kennelijk heb jij het slachtoffer zo hard geslagen dat hij ten val kwam. Wat kan je hierover verklaren?
A: Ik heb hem met mijn vuist tegen zijn hoofd geslagen. Ik denk dat ik hem raakte ter hoogte van zijn slaap.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Medeplegen poging tot doodslag (feit 1, primair)
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of [verdachte] samen met [medeverdachte] heeft geprobeerd aangever van het leven te beroven door hem tegen het hoofd en/of in het gezicht te trappen/schoppen.
Op basis van de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de voornoemde bewijsmiddelen, stelt de rechtbank het volgende vast. [verdachte] en [medeverdachte] zijn aangever gevolgd nadat zij aangever rond 05:00 uur de club ‘ [club] ’ zien verlaten. [verdachte] nam hierin het initiatief. Na aangever enige tijd gevolgd te hebben, hebben [verdachte] en [medeverdachte] de aanval op aangever geopend. [medeverdachte] heeft de eerste klap tegen het hoofd van aangever gegeven en daarna hebben zij beiden meerdere keren op het hoofd van aangever geslagen. Door dit geweld is aangever op de grond terecht gekomen. Aangever is vervolgens meermalen met kracht getrapt/geschopt tegen het hoofd en hij voelde hierbij hevige pijn. Verdachten zijn na de geweldhandelingen samen weggelopen en hebben aangever achtergelaten op plaats delict.
De rechtbank stelt voorop dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] vol opzet op de dood van aangever had. De officier van justitie heeft aangevoerd dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Hiervoor is vereist dat het schoppen/trappen tegen het hoofd op dusdanige wijze heeft plaatsgevonden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden. Niet kan worden aangenomen dat het schoppen/trappen tegen het hoofd naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op de dood oplevert, aangezien een sterke schedel en een ‘kreukelzone’ (het gezicht) de hersenen beschermen. Of er een aanmerkelijke kans was op de dood moet dan ook op basis van de omstandigheden van het geval worden beoordeeld.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het procesdossier onvoldoende informatie bevat om te concluderen dat er een aanmerkelijke kans bestond op de dood van aangever. Er ontbreekt een letselverklaring of rapportage van een deskundige waaruit de rechtbank zou kunnen afleiden dat het schoppen/trappen in dit concrete geval tot de dood had kunnen leiden. Daarnaast is niet duidelijk hoe vaak en hoe hard aangever is getrapt/geschopt, wat de afstand tot aangever was tijdens het trappen/schoppen en of het gedragen schoeisel geschikt was om potentieel fataal letsel toe te brengen. De enkele constatering dat er meermalen met kracht is getrapt/geschopt tegen het hoofd en/of in het gezicht van aangever acht de rechtbank onvoldoende.
De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit dat hij samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven.
Medeplegen zware mishandeling (feit 1, subsidiair)
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of [verdachte] en [medeverdachte] zwaar lichamelijk letsel hebben toegebracht bij aangever door hem te schoppen/trappen tegen het hoofd en/of in het gezicht.
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht bevat een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Ook buiten deze genoemde gevallen is de rechter vrij letsel als zwaar lichamelijk letsel aan te duiden. De rechtbank kan hierbij de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel betrekken.
Aangever heeft verklaard dat hij een gebroken oogkas heeft. Uit de geneeskundige verklaring van 13 juni 2022 volgt dat aangever fors letsel heeft opgelopen door het geweldsincident. Hij heeft bloeduitstortingen bij beide ogen, een bloeding in het oog en een scheur in het netvlies. Uit de letselinformatie die is aangeleverd ter onderbouwing van de vordering benadeelde partij blijkt dat sprake is van zichtafname. Zo ontbreekt bij aangever het rechterdeel van zijn gezichtsveld en de oogarts verwacht hier geen verbetering in. Op grond van de aard van het letsel en het ontbreken van uitzicht op volledig herstel, is de rechtbank van oordeel dat het letsel van aangever te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht desondanks het medeplegen van zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank neemt in aanmerking dat zij gebonden is aan de tenlastelegging. Daarom moet de rechtbank beoordelen of het zware lichamelijke letsel van aangever het gevolg is van het trappen/schoppen tegen het hoofd en/of gezicht terwijl hij op de grond lag. De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier de feitelijke toedracht van het ontstaan van het letsel niet eenduidig kan worden vastgesteld. Dat het letsel (ook) kan zijn ontstaan door een of meerdere harde (vuist)slagen van [verdachte] of [medeverdachte] tegen het hoofd van aangever, acht de rechtbank niet onaannemelijk. Dit is echter niet ten laste gelegd, zodat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
De rechtbank zal [verdachte] gelet op het voorgaande vrijspreken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit dat hij samen met een ander [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
Medeplegen poging tot zware mishandeling (feit 1, meer subsidiair)
Bij de beoordeling of [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van een poging tot zware mishandeling betrekt de rechtbank de vaststellingen die zij heeft gedaan onder het kopje ‘Medeplegen poging tot doodslag (feit 1, primair)’. De rechtbank gaat ervan uit dat aangever meermalen met kracht tegen het hoofd en/of in het gezicht is getrapt/geschopt toen hij op de grond lag.
Aangever heeft verklaard dat beide verdachten hebben geschopt/getrapt tegen zijn hoofd toen hij op de grond lag. [verdachte] heeft evenwel verklaard dat hij niet getrapt heeft. De medeverdachte heeft niets verklaard over schoppen door [verdachte] .
De rechtbank stelt voorop dat er voor medeplegen sprake moet zijn van nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij moet de bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht zijn. Ook indien geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] een wezenlijke bijdrage geleverd aan het schoppen/trappen tegen het hoofd en/of gezicht van aangever, waardoor sprake is van medeplegen, zelfs als niet kan worden bewezen dat [verdachte] zelf heeft getrapt tegen het hoofd van aangever. De rechtbank neemt in aanmerking dat [verdachte] en [medeverdachte] aangever, op initiatief van [verdachte] , samen gevolgd zijn en samen het conflict met hem zijn aangegaan, en dat zij in korte tijd gezamenlijk en gelijktijdig fors geweld hebben uitgeoefend op aangever, zodanig dat hij op de grond terecht is gekomen. De medeverdachte heeft verklaard dat hij aangever daarna nog getrapt heeft. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, nadat aangever op de grond terecht kwam, zich heeft omgedraaid en weg is gelopen. [verdachte] heeft bij een politieverhoor en bij de rechter-commissaris anders verklaard. Zo zou [verdachte] hebben gezien dat aangever is weggelopen nadat hij meermalen op de grond was gevallen. De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] dat hij is weggelopen en daarom niet gezien heeft dat aangever geschopt/getrapt is tegen het hoofd, mede gezien zijn wisselende verklaringen, niet aannemelijk geworden. Daarom is ook niet aannemelijk dat [verdachte] zich tijdig heeft gedistantieerd van het trappen/schoppen. [verdachte] heeft dus een significante bijdrage geleverd aan het tenlastegelegde geweld in zijn geheel. Er is dan ook sprake van medeplegen.
De kans dat het met kracht trappen/schoppen tegen het hoofd zwaar lichamelijk letsel ten gevolge kan hebben is naar ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Bovendien lag aangever op het moment dat hij meermaals met kracht wordt getrapt/geschopt op een harde ondergrond, wat maakt dat hij de trappen/schoppen moeilijk kon ontwijken en zichzelf beperkt kon verdedigen. De gedragingen van [verdachte] en [medeverdachte] zijn naar hun uiterlijke verschijningsvormen zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat [verdachte] de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Die kans heeft zich hier ook verwezenlijkt: er is zwaar lichamelijk letsel ontstaan. Zoals al is overwogen kan de rechtbank door de wijze van ten laste leggen het toebrengen van dit letsel door [verdachte] en zijn medeverdachte niet bewezen verklaren. De rechtbank komt, hoewel het zwaar lichamelijk letsel dus weldegelijk is ontstaan, gelet op het voorgaande echter wel tot een bewezen verklaring van het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde, namelijk dat [verdachte] samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank acht het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Op basis van de bewijsmiddelen is ook wettig en overtuigend bewezen dan [verdachte] zich op 29 mei 2022 te Hilversum schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Aan [verdachte] is ook de strafverzwarende omstandigheid dat de openlijke geweldpleging zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad ten laste gelegd. De in artikel 141 lid 2 onder 1° opgenomen zwaardere strafbedreiging is op grond van vaste jurisprudentie alleen van toepassing op de verdachte die zelf het bewezenverklaarde letsel heeft toegebracht. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen of de geweldshandelingen van [verdachte] het zwaar lichamelijke letsel bij aangever hebben veroorzaakt, aangezien [medeverdachte] ook meerdere geweldshandelingen heeft uitgevoerd. De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van het strafverzwarende onderdeel uit de tenlastelegging.