ECLI:NL:RBMNE:2023:2906

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
16/228187-22; 16/239650-20 (vordering tot tenuitvoerlegging) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake poging tot doodslag en zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die op 29 mei 2022 te Hilversum samen met een medeverdachte een slachtoffer heeft aangevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer, na een confrontatie, meerdere klappen heeft gekregen en, toen hij op de grond lag, meermaals tegen het hoofd is geschopt. Dit geweld heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel, waaronder gedeeltelijk verlies van gezichtsvermogen aan één oog. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling in vereniging, maar heeft wel bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en openlijk geweld. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar bevonden en is veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 123 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 40 uur. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 3.265,32 voor materiële schade en € 15.000,- voor immateriële schade aan de benadeelde partij toegewezen, naast proceskosten. Tevens is de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van 42 uur werkstraf gelast.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/228187-22; 16/239650-20 (vordering tot tenuitvoerlegging) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2006] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het met gesloten deuren gehouden onderzoek op de terechtzitting van 6 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schapendonk, van hetgeen [verdachte] en zijn raadsvrouw, mr. T.C. Heijmerink, advocaat te Utrecht, alsmede de advocaat van de benadeelde partij mr. R. Toxopeus naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
feit 1, primair:op 29 mei 2022 te Hilversum samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven;
subsidiair:op 29 mei 2022 te Hilversum samen met een ander [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
meer subsidiair:op 29 mei 2022 te Hilversum samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:
op 29 mei 2022 te Hilversum openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, alsook het onder feit 2 ten laste gelegde, met uitzondering van het strafverzwarende onderdeel dat het geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad omdat niet kan worden vastgesteld of dit letsel is veroorzaakt door [verdachte] of door zijn medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit van het onder feit 1 ten laste gelegde en heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen, nu een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachte en dubbel opzet ontbreken. [verdachte] heeft de heer [slachtoffer] (hierna: aangever) geslagen, maar nadat aangever op de grond terecht kwam heeft hij de geweldhandelingen gestaakt. De bijdrage van [verdachte] aan het schoppen/trappen tegen het hoofd en/of gezicht van aangever is dan ook van onvoldoende gewicht en het dossier geeft geen blijk van een vooraf gemaakt plan met betrekking tot het te gebruiken geweld. Daarnaast kan, op basis van de verklaring van [verdachte] en de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, niet worden vastgesteld dat hij (voorwaardelijk) opzet had op de onder feit 1 vermelde gronddelicten.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht [verdachte] vrij te spreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde omdat geen aanmerkelijke kans op de dood van aangever bestond door het trappen/schoppen tegen het hoofd en/of gezicht. Het dossier bevat geen uitlatingen van deskundigen over de kans op overlijden van aangever en het dossier bevat onvoldoende informatie over waar en met welke frequentie en kracht aangever op/tegen zijn hoofd is geraakt.
De raadsvrouw heeft zich verder gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair, feit 1 meer subsidiair en feit 2 ten laste gelegde, maar merkt op dat er bij een bewezenverklaring van beide feiten sprake is van eendaadse samenloop.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
T.a.v. feit 1, meer subsidiair en feit 2 [1]
Aangever [slachtoffer] heeft onder meer het volgende verklaard:
Plaats delict: Eemnesserweg, Hilversum
Pleegdatum: 29 mei 2022
Omstreeks 05:00 uur sloot de [club] . Ik ben in de richting van de Eemnesserweg gelopen. Ik keek achterom en zag twee personen staan. Ik voelde een harde klap op mijn hoofd, ik viel hierdoor op de grond. Ik voelde dat ik tegen mijn hoofd aan werd getrapt. Ik heb geroepen dat het genoeg was. Ik voelde dat er met kracht tegen mijn hoofd werd getrapt. Ik voelde een hevige pijn. Voor mijn gevoel duurde dit heel lang. [2]
Aangever [slachtoffer] heeft in een aanvullend verhoor onder meer het volgende verklaard:
Toen ik op de grond lag heb ik mijn gezicht bedekt, maar ze bleven alle twee op mij inschoppen. [3]
[verdachte] heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
Ik ben op 29 mei 2022 om 5 uur teruggegaan naar de club ‘ [club] ’ in Hilversum. Ik zag daar buiten de heer [slachtoffer] lopen. Ik zag [medeverdachte] en ik wenkte met een handgebaar dat hij moest komen. We zijn achter de heer [slachtoffer] aangelopen. Het initiatief kwam vanuit mij. Ik was boos. Ik heb niet de eerste klap gegeven aan de heer [slachtoffer] , maar ik heb hem wel meerdere malen een klap op zijn hoofd gegeven en ik heb hem met mijn elleboog geraakt tegen zijn hoofd. Hij is op de grond gevallen. Ik ben samen met [medeverdachte] weggegaan. [4]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft onder meer het volgende verklaard:
V: Jij wordt verdacht van zware mishandeling, gepleegd op zondag 29 mei 2022 in Hilversum. Wat kan je hier over verklaren?
A: lk besloot achter de jongen (de rechtbank begrijpt: aangever) aan te lopen. Ik ben hem vervolgens een tijdje gevolgd. Ik gaf hem een klap tegen zijn hoofd. Terwijl hij op de grond lag, gaf ik hem nog een trap tegen zijn dekking. Hij lag namelijk op de grond met zijn armen voor zijn hoofd om zijn hoofd te beschermen. Ik schopte tegen zijn armen aan.
V: Kennelijk heb jij het slachtoffer zo hard geslagen dat hij ten val kwam. Wat kan je hierover verklaren?
A: Ik heb hem met mijn vuist tegen zijn hoofd geslagen. Ik denk dat ik hem raakte ter hoogte van zijn slaap. [5]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen
T.a.v. feit 1:
Medeplegen poging tot doodslag (feit 1, primair)
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of [verdachte] samen met [medeverdachte] heeft geprobeerd aangever van het leven te beroven door hem tegen het hoofd en/of in het gezicht te trappen/schoppen.
Op basis van de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de voornoemde bewijsmiddelen, stelt de rechtbank het volgende vast. [verdachte] en [medeverdachte] zijn aangever gevolgd nadat zij aangever rond 05:00 uur de club ‘ [club] ’ zien verlaten. [verdachte] nam hierin het initiatief. Na aangever enige tijd gevolgd te hebben, hebben [verdachte] en [medeverdachte] de aanval op aangever geopend. [medeverdachte] heeft de eerste klap tegen het hoofd van aangever gegeven en daarna hebben zij beiden meerdere keren op het hoofd van aangever geslagen. Door dit geweld is aangever op de grond terecht gekomen. Aangever is vervolgens meermalen met kracht getrapt/geschopt tegen het hoofd en hij voelde hierbij hevige pijn. Verdachten zijn na de geweldhandelingen samen weggelopen en hebben aangever achtergelaten op plaats delict.
De rechtbank stelt voorop dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] vol opzet op de dood van aangever had. De officier van justitie heeft aangevoerd dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Hiervoor is vereist dat het schoppen/trappen tegen het hoofd op dusdanige wijze heeft plaatsgevonden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden. Niet kan worden aangenomen dat het schoppen/trappen tegen het hoofd naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op de dood oplevert, aangezien een sterke schedel en een ‘kreukelzone’ (het gezicht) de hersenen beschermen. Of er een aanmerkelijke kans was op de dood moet dan ook op basis van de omstandigheden van het geval worden beoordeeld.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het procesdossier onvoldoende informatie bevat om te concluderen dat er een aanmerkelijke kans bestond op de dood van aangever. Er ontbreekt een letselverklaring of rapportage van een deskundige waaruit de rechtbank zou kunnen afleiden dat het schoppen/trappen in dit concrete geval tot de dood had kunnen leiden. Daarnaast is niet duidelijk hoe vaak en hoe hard aangever is getrapt/geschopt, wat de afstand tot aangever was tijdens het trappen/schoppen en of het gedragen schoeisel geschikt was om potentieel fataal letsel toe te brengen. De enkele constatering dat er meermalen met kracht is getrapt/geschopt tegen het hoofd en/of in het gezicht van aangever acht de rechtbank onvoldoende.
De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit dat hij samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven.
Medeplegen zware mishandeling (feit 1, subsidiair)
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of [verdachte] en [medeverdachte] zwaar lichamelijk letsel hebben toegebracht bij aangever door hem te schoppen/trappen tegen het hoofd en/of in het gezicht.
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht bevat een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Ook buiten deze genoemde gevallen is de rechter vrij letsel als zwaar lichamelijk letsel aan te duiden. De rechtbank kan hierbij de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel betrekken.
Aangever heeft verklaard dat hij een gebroken oogkas heeft. Uit de geneeskundige verklaring van 13 juni 2022 volgt dat aangever fors letsel heeft opgelopen door het geweldsincident. Hij heeft bloeduitstortingen bij beide ogen, een bloeding in het oog en een scheur in het netvlies. Uit de letselinformatie die is aangeleverd ter onderbouwing van de vordering benadeelde partij blijkt dat sprake is van zichtafname. Zo ontbreekt bij aangever het rechterdeel van zijn gezichtsveld en de oogarts verwacht hier geen verbetering in. Op grond van de aard van het letsel en het ontbreken van uitzicht op volledig herstel, is de rechtbank van oordeel dat het letsel van aangever te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht desondanks het medeplegen van zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank neemt in aanmerking dat zij gebonden is aan de tenlastelegging. Daarom moet de rechtbank beoordelen of het zware lichamelijke letsel van aangever het gevolg is van het trappen/schoppen tegen het hoofd en/of gezicht terwijl hij op de grond lag. De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier de feitelijke toedracht van het ontstaan van het letsel niet eenduidig kan worden vastgesteld. Dat het letsel (ook) kan zijn ontstaan door een of meerdere harde (vuist)slagen van [verdachte] of [medeverdachte] tegen het hoofd van aangever, acht de rechtbank niet onaannemelijk. Dit is echter niet ten laste gelegd, zodat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
De rechtbank zal [verdachte] gelet op het voorgaande vrijspreken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit dat hij samen met een ander [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
Medeplegen poging tot zware mishandeling (feit 1, meer subsidiair)
Bij de beoordeling of [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van een poging tot zware mishandeling betrekt de rechtbank de vaststellingen die zij heeft gedaan onder het kopje ‘Medeplegen poging tot doodslag (feit 1, primair)’. De rechtbank gaat ervan uit dat aangever meermalen met kracht tegen het hoofd en/of in het gezicht is getrapt/geschopt toen hij op de grond lag.
Aangever heeft verklaard dat beide verdachten hebben geschopt/getrapt tegen zijn hoofd toen hij op de grond lag. [verdachte] heeft evenwel verklaard dat hij niet getrapt heeft. De medeverdachte heeft niets verklaard over schoppen door [verdachte] .
De rechtbank stelt voorop dat er voor medeplegen sprake moet zijn van nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij moet de bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht zijn. Ook indien geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] een wezenlijke bijdrage geleverd aan het schoppen/trappen tegen het hoofd en/of gezicht van aangever, waardoor sprake is van medeplegen, zelfs als niet kan worden bewezen dat [verdachte] zelf heeft getrapt tegen het hoofd van aangever. De rechtbank neemt in aanmerking dat [verdachte] en [medeverdachte] aangever, op initiatief van [verdachte] , samen gevolgd zijn en samen het conflict met hem zijn aangegaan, en dat zij in korte tijd gezamenlijk en gelijktijdig fors geweld hebben uitgeoefend op aangever, zodanig dat hij op de grond terecht is gekomen. De medeverdachte heeft verklaard dat hij aangever daarna nog getrapt heeft. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, nadat aangever op de grond terecht kwam, zich heeft omgedraaid en weg is gelopen. [verdachte] heeft bij een politieverhoor en bij de rechter-commissaris anders verklaard. Zo zou [verdachte] hebben gezien dat aangever is weggelopen nadat hij meermalen op de grond was gevallen. De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] dat hij is weggelopen en daarom niet gezien heeft dat aangever geschopt/getrapt is tegen het hoofd, mede gezien zijn wisselende verklaringen, niet aannemelijk geworden. Daarom is ook niet aannemelijk dat [verdachte] zich tijdig heeft gedistantieerd van het trappen/schoppen. [verdachte] heeft dus een significante bijdrage geleverd aan het tenlastegelegde geweld in zijn geheel. Er is dan ook sprake van medeplegen.
De kans dat het met kracht trappen/schoppen tegen het hoofd zwaar lichamelijk letsel ten gevolge kan hebben is naar ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Bovendien lag aangever op het moment dat hij meermaals met kracht wordt getrapt/geschopt op een harde ondergrond, wat maakt dat hij de trappen/schoppen moeilijk kon ontwijken en zichzelf beperkt kon verdedigen. De gedragingen van [verdachte] en [medeverdachte] zijn naar hun uiterlijke verschijningsvormen zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat [verdachte] de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Die kans heeft zich hier ook verwezenlijkt: er is zwaar lichamelijk letsel ontstaan. Zoals al is overwogen kan de rechtbank door de wijze van ten laste leggen het toebrengen van dit letsel door [verdachte] en zijn medeverdachte niet bewezen verklaren. De rechtbank komt, hoewel het zwaar lichamelijk letsel dus weldegelijk is ontstaan, gelet op het voorgaande echter wel tot een bewezen verklaring van het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde, namelijk dat [verdachte] samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank acht het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
T.a.v. feit 2
Op basis van de bewijsmiddelen is ook wettig en overtuigend bewezen dan [verdachte] zich op 29 mei 2022 te Hilversum schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Aan [verdachte] is ook de strafverzwarende omstandigheid dat de openlijke geweldpleging zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad ten laste gelegd. De in artikel 141 lid 2 onder 1° opgenomen zwaardere strafbedreiging is op grond van vaste jurisprudentie alleen van toepassing op de verdachte die zelf het bewezenverklaarde letsel heeft toegebracht. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen of de geweldshandelingen van [verdachte] het zwaar lichamelijke letsel bij aangever hebben veroorzaakt, aangezien [medeverdachte] ook meerdere geweldshandelingen heeft uitgevoerd. De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van het strafverzwarende onderdeel uit de tenlastelegging.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
feit 1, meer subsidiair:
op 29 mei 2022 te Hilversum, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- meermalen die [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft
getrapt/geschopt, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
op 29 mei 2022 te Hilversum, openlijk, te weten op de Eemnesserweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
- die [slachtoffer] tegen het hoofd te slaan, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en
- vervolgens meermalen die [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd en/of in het gezicht te trappen/te schoppen, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en
- die [slachtoffer] meerdere malen in/tegen het gezicht/het hoofd, te stompen/te slaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
eendaadse samenloop van:
feit 1, meer subsidiair: medeplegen van poging tot zware mishandeling
en
feit 2: openlijk en in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een jeugddetentie van 150 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 123 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de (bijzondere) voorwaarden zoals geadviseerd in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 24 mei 2023, en een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen jeugddetentie. De officier van justitie heeft gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht [verdachte] geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die langer is dan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de schorsing van [verdachte] positief is verlopen en het ingezette traject niet doorkruist moet worden. De feiten zijn [verdachte] in verminderde mate toe te rekenen. Ook verdient opmerking dat [verdachte] met aangever een succesvol mediation traject heeft doorlopen, waarin hij verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Bij een voorwaardelijk strafdeel heeft de raadsvrouw verzocht de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming en jeugdreclassering, op te leggen. Verder heeft zij bepleit dat [verdachte] in staat is een werkstaf uit te voeren maar dat zijn huidige drukke schema wel in acht moet worden genomen. Als laatste heeft de raadsvrouw verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
[verdachte] heeft samen met een ander in het openbaar geweld gepleegd en zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Het geweld bestond uit het meermaals slaan/stompen en schoppen/trappen tegen het hoofd en/of gezicht van aangever. [verdachte] heeft fors bijgedragen aan dit geweld. Zo heeft hij het initiatief genomen om samen met [medeverdachte] aangever te volgen. Aangever liep midden in de nacht na het uitgaan nietsvermoedend naar huis en de verdachten hebben op een plek waar geen omstanders waren, de gewelddadige confrontatie met aangever opgezocht. Aangever is hard tegen de grond geslagen en geschopt terwijl hij hulpeloos op de grond lag. Na het geweldsincident is [verdachte] weggelopen en heeft hij zich niet bekommerd om de gezondheid van aangever.
[verdachte] heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van aangever. Aangever heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen, nu het zicht van zijn rechteroog blijvend is aangetast. Hij heeft tot op de dag van vandaag ook last van de gevolgen van de opgelopen hersenschudding. De rechtbank neemt dit in strafverzwarende zin mee. [verdachte] heeft niet alleen pijn en letsel bij aangever veroorzaakt, maar mogelijk ook levenslang ongemak en psychische schade. Zoals uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt, heeft het geweld het leven van aangever veranderd. Hij voelt zich kwetsbaar en heeft zijn werkzaamheden en hobby’s (grotendeels) gestaakt. Hij ervaart angst het zicht van zijn rechteroog volledig te verliezen. Ook ondervindt aangever beperkingen in zijn sociale leven. Hij vindt het lastig zich op drukke plekken en in gezelschappen te begeven, vanwege hoofdpijn, slecht zicht en duizeligheid, en vermijdt dan ook het uitgaansleven. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van dit soort geweldsfeiten nog lange tijd de lichamelijk en/of psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Daarnaast draagt dit soort openlijk geweld bij aan de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 april 2023, waaruit blijkt dat [verdachte] op 12 januari 2021 door de kinderrechter is veroordeeld voor soortelijke feiten. Er is dan ook sprake van recidive. Dat [verdachte] zich in de proeftijd, opgelegd bij de zojuist genoemde veroordeling, opnieuw schuldig heeft gemaakt aan geweldsfeiten, sterkt de rechtbank in haar vermoeden dat [verdachte] weinig heeft geleerd van deze eerdere veroordeling. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van Drs. R.M.C. Hoogstraten, GZ-psycholoog, van 19 december 2022. Hieruit blijkt dat bij [verdachte] sprake is van een persisterende aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis in emoties en gedrag, een ernstige normoverschrijdend-gedragsstoornis, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en een matige stoornis in alcoholgebruik. Deze problematiek was volgens de deskundige aanwezig ten tijde van het plegen van de strafbare feiten en beïnvloedde het gedrag van [verdachte] . [verdachte] is door zijn problematiek wantrouwig, impulsief en snel geïrriteerd. Hij kan zijn agressie moeilijk reguleren en ziet agressief gedrag doorgaans als een gerechtvaardigde reactie. In combinatie met middelengebruik heeft [verdachte] onvoldoende rem op zijn gedrag. Dit heeft ertoe geleid dat [verdachte] gewelddadig heeft gehandeld naar aangever en het advies is dan ook [verdachte] de ten laste gelegde feiten, als deze bewezen worden verklaard, in verminderde mate toe te rekenen. Ook wordt benoemd dat de kans op recidive (van gewelddadig gedrag) hoog is. Het advies is [verdachte] behandeling en begeleiding aan te bieden in het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel.
De rechtbank heeft ook acht geslagen om het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 24 mei 2023 en de rapportage van SAVE van 1 juni 2023. De jeugdreclassering is positief over het verloop van het schorsingstoezicht en de ontwikkeling die [verdachte] heeft doorgemaakt. De behandeling bij de Waag verloopt goed en [verdachte] neemt verantwoordelijkheid voor het geweldsincident. Ook is [verdachte] gestopt met het drinken van alcohol en is hij niet meer in aanraking gekomen met de politie. Wanneer er passende kaders en structuur aan [verdachte] worden geboden is er volgens SAVE een matig risico op recidive. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert [verdachte] geen gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen en vindt een voorwaardelijke jeugddetentie passend. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie zou het huidige traject en de ingezette behandeling doorbreken. De Raad adviseert de huidige maatregel ITB Harde Kern voort te zetten en de bijzondere voorwaarden met betrekking tot dagbesteding en behandeling bij de Waag op te leggen, welke dadelijk uitvoerbaar zouden moeten worden verklaard. SAVE komt nagenoeg tot hetzelfde strafadvies.
[verdachte] heeft meegedaan aan een mediation traject met aangever en deze is succesvol afgerond. De rechtbank weegt in het voordeel van [verdachte] mee dat hij er blijk van heeft gegeven de ernst van het leed van aangever in te zien en berouw heeft getoond.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt het advies om [verdachte] het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank houdt er ook rekening mee dat er voor wat betreft de bewezenverklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten met geen andere straf kan worden volstaan dan met het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke jeugddetentie. Zij zal een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Dit betekent dat [verdachte] niet terug hoeft naar een justitiële jeugdinrichting. Adequate behandeling en structuur zijn noodzakelijk en geboden om de kans op recidive te verlagen. De rechtbank zal dan ook een groot gedeelte van de jeugddetentie voorwaardelijk (met bijzondere voorwaarden) opleggen. De positieve ontwikkeling van [verdachte] wordt op die manier niet doorkruist en er is voor hem een forse stok achter de deur om de voorwaarden na te leven.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met aftrek van het ondergane voorarrest, waarvan 123 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en daaraan gekoppeld de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden, in combinatie met een taakstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie, passend en geboden. Ondanks de laconieke houding van [verdachte] ten opzichte van het gebruik van alcohol, zal de rechtbank de voorwaarde van het verlenen van medewerking aan alcoholcontrole niet opleggen, aangezien [verdachte] moet leren zijn alcoholgebruik zelfstandig te beheersen.
Gelet op de persoon van verdachte, de adviezen en het verhoogde recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat [verdachte] een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, indien hem geen passend behandelkader en structuur wordt geboden. De rechtbank zal daarom de bijzondere voorwaarden en het daarop uit te voeren toezicht dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Voorlopige hechtenis
Het verzoek tot opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt, gelet op de straf die de rechtbank aan [verdachte] zal opleggen, toegewezen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 42.964,-. Dit bedrag bestaat uit € 17.946,- materiële schade en € 25.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] ten laste gelegde. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 5.285,- aan proceskosten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 3.204,- aan materiële schade (beschadigde kleding, aanschaf bril, extra personeelskosten en accountant kosten) en een bedrag van € 8.000,- aan immateriële schade, kan worden toegewezen. Voor het overige deel van de vordering vordert de officier niet-ontvankelijkheid. De officier van justitie heeft verzocht het toewijsbare bedrag hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij er geen gijzeling kan worden opgelegd. De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen gehele toewijzing van de gevorderde proceskosten.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De beoordeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafproces op, nu de vordering, die omvangrijk en niet eenvoudig van aard is, pas een dag voor de terechtzitting is ingediend. De verdediging heeft dan ook onvoldoende voorbereidingstijd gehad.
De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht de gevorderde vergoeding van de materiële schade in zijn geheel niet ontvankelijk te verklaren, aangezien de posten onvoldoende onderbouwd zijn. Nu [verdachte] niet heeft getrapt/geschopt tegen het hoofd van aangever en het oogletsel zeer waarschijnlijk door deze handeling is ontstaan, is het gevorderde bedrag aan immateriële schade te hoog. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld de immateriële schade niet ontvankelijk te verklaren, dan wel fors te matigen. Ten aanzien van de proceskosten heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het gevorderde bedrag buitenproportioneel is.Zij verzoekt de rechtbank aansluiting te zoeken bij het liquidatietarief.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de vordering benadeelde partij een dag voor de zitting is ingediend. Zij acht dit late moment van indiening onwenselijk, in het licht van de ‘equality of arms’. De rechtbank zal niet de gehele vordering niet-ontvankelijkheid verklaren, maar zal het late moment van indiening meewegen bij de beoordeling van de diverse posten.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de vordering van de benadeelde partij vast is komen te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van [verdachte] . De rechtbank acht de materiële schade – voor zover deze ziet op de beschadigde kleding, de aangeschafte bril, de extra personeelskosten en de accountantskosten – een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde en is van oordeel dat deze genoemde posten voldoende zijn onderbouwd. Het late moment van indiening van de vordering staat, gelet op de eenvoudige aard van deze onderdelen van de vordering, niet aan ontvankelijkheid in de weg. Uit de letselinformatie van de huisarts, aangeleverd ter onderbouwing van de vordering, blijkt dat de benadeelde partij vanaf 5 juli 2022 alles weer mocht doen van de huisarts, zonder beperkingen (zoals het niet mogen sporten). Gelet hierop zal de rechtbank, ten aanzien van de extra personeelskosten en de verzorgingskosten, het toe te wijzen bedrag berekenen over de periode 29 mei 2022 tot met 5 juli 2022, dus van 5 weken. De rechtbank zal de gevorderde extra personeelskosten toewijzen voor een netto bedrag van € 701,32 (bruto: 1,25 x (€ 809,60 (bruto maandsalaris) x 1,26) = € 1.275,12) en de verzorgingskosten voor een bedrag van € 1.050,- (5 weken x 21 uur x € 10,- = € 1.050,-).
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel, waaronder de gevorderde schadevergoeding van gemiste omzetgroei, een onevenredige belasting van het strafgeding op, mede gelet op het late moment van indiening van de vordering. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek kan een benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de aantasting ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde psychische schade heeft opgelopen.
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen immateriële schade heeft geleden, nu hij door het oplopen van zwaar lichamelijk letsel in zijn persoon is aangetast. Ook overweegt de rechtbank dat de aard en de ernst van de normschending in huidige zaak met zich meebrengen dat de nadelige psychische gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ kan worden aangenomen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 15.000,-.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente en hoofdelijkheid
De rechtbank zal aldus de vordering voor een totaalbedrag van € 18.265,32 toewijzen, bestaande uit € 3.265,32 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2022 tot de dag van volledige betaling.
Daarnaast wordt het toegewezen bedrag hoofdelijk aan [verdachte] en zijn medeverdachte [medeverdachte] opgelegd. Dit betekent dat [verdachte] tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Indien een mededader een deel van het bedrag betaalt, is [verdachte] niet langer gehouden om dat deel te betalen (en vice versa).
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan [verdachte] de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 18.265,32 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door [verdachte] niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
[verdachte] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. Het uitgangspunt is dat de kosten voor rechtsbijstand die de benadeelde partij heeft moeten maken in strafzaken op dezelfde wijze worden begroot als dat gebeurt in civiele zaken, wat doorgaans neerkomt op het hanteren van het liquidatietarief. De rechtbank is van oordeel dat het door de advocaat van de benadeelde partij ingediende urenoverzicht onvoldoende onderbouwing biedt om af te wijken van het liquidatietarief. De rechtbank begroot de kosten tot op heden conform het liquidatietarief kanton op (2 punten x € 1.183,-) € 2.366,-.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van 12 januari 2021 in de zaak met parketnummer 16/239650-20 heeft de kinderrechter van deze rechtbank [verdachte] ter zake van onder andere een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 weken met een proeftijd van twee jaren, onder de algemene voorwaarde dat [verdachte] zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging in zijn geheel toe te wijzen en om te zetten in een werkstraf voor de duur van 42 uren.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging moet worden afgewezenen en heeft verzocht de proeftijd te verlengen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tenuitvoerlegging moet worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat [verdachte] zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de opgelegde jeugddetentie van 3 weken zal worden omgezet in een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 42 uren.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 55, 77a,77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1, primair en feit 1, subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart [verdachte] strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt [verdachte] tot
een jeugddetentie van 150 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie
een gedeelte van 123 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat [verdachte] de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van 2 jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarden dat [verdachte] :
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat [verdachte] :
  • zich in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding, waarvan 6 maanden zullen bestaat uit de maatregel ITB Harde Kern, zal melden bij Samen Veilig Midden-Nederland, Haagbeukweg 149 (1318 MA) Almere, en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht en zich houdt aan de aanwijzingen die hem in dit kader worden gegeven;
  • meewerkt aan behandeling door de Waag Flevoland of soortgelijke instelling, ook wanneer dit inhoudt een behandeling gericht op PMT, EMDR en/of FAST;
  • zich inzet voor zijn dagbesteding in de vorm van opleiding en/of werk;
- geeft aan Samen Veilig Midden-Nederland de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de [verdachte] ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door Samen Veilig Midden-Nederland dadelijk uitvoerbaar zijn.
- veroordeelt [verdachte] tot
een taakstraf van in de vorm van een werkstraf van 40 uren;
- beveelt dat voor het geval [verdachte] de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
20 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 18.265,32;
  • veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de
vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt [verdachte] hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 18.265,32 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente 29 mei 2022 tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt geen gijzeling toegepast;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt [verdachte] ook in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op € 2.366,-;
Vordering tenuitvoerlegging
  • wijst de vordering toe;
  • gelast de tenuitvoerlegging van de door de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 12 januari 2021 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 weken;
  • gelast in plaats van de jeugddetentie het verrichten van een taakstraf in de vorm van een
  • beveelt dat voor het geval [verdachte] de werkstraf niet of niet naar behoren verricht, de werkstraf wordt vervangen door
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, voorzitter, tevens kinderrechter, en mrs. L.E. Verschoor-Bergsma en H.C. Piet, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.W. Hekker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juni 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 29 mei 2022 te Hilversum, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven,
- meermalen die [slachtoffer] (met kracht) op/tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft getrapt/geschopt, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 mei 2022 te Hilversum, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten verminderd zicht aan het oog en/of een gebroken oogkas, althans, letsel aan het oog en/of het gezicht, heeft toegebracht, door
- meermalen die [slachtoffer] (met kracht) op/tegen het hoofd en/of in het gezicht te trappen/te schoppen, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 mei 2022 te Hilversum, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- meermalen die [slachtoffer] (met kracht) op/tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft
getrapt/geschopt, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 29 mei 2022 te Hilversum, openlijk, te weten op/aan de Eemnesserweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
- die [slachtoffer] tegen het hoofd te slaan, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- ( vervolgens) meermalen die [slachtoffer] (met kracht) op/tegen het hoofd en/of in het gezicht te trappen/te schoppen, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of
- die [slachtoffer] één of meerdere malen in/tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam, te stompen/te slaan,
terwijl dit door verdachte gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten verminderd zicht aan het oog en/of een gebroken oogkas, althans, letsel aan het oog en/of het gezicht, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
(art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 1 november 2022, genummerd MD1R022034, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 125. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 2.
3.Een proces-verbaal van het aanvullende verhoor van aangever [slachtoffer] , pagina 12.
4.Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 6 juni 2023, inhoudende de
5.Een proces-verbaal van het verhoor van verdachte [medeverdachte] , pagina 129.