ECLI:NL:RBMNE:2023:2904

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
UTR 22/4596
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een WIA-uitkering door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser, die als chauffeur werkzaam was bij [derde-partij] B.V., had zich op 3 juni 2019 ziekgemeld en zijn dienstverband was op 1 september 2019 beëindigd. Na een periode van ziekte ontving hij een uitkering op grond van de Ziektewet, maar zijn aanvraag voor een WIA-uitkering werd door het UWV afgewezen op basis van de conclusie dat hij per 31 mei 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep aangetekend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de afwijzing van de WIA-aanvraag op zorgvuldige wijze heeft onderbouwd met medische rapporten. Eiser heeft in zijn beroepschrift zijn standpunten herhaald, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende heeft aangetoond dat de medische beoordeling onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de psychische en fysieke klachten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet leiden tot arbeidsbeperkingen. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die de beoordeling van het UWV zou kunnen ondermijnen.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser per 31 mei 2021 voor 23,7% arbeidsongeschikt is en dat hij daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4596

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: mr. E. Witte).
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen
[derde-partij] B.V., de voormalige werkgever.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering [1] .
1.1.
Het Uwv heeft deze aanvraag met het besluit van 2 augustus 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Het Uwv is met de beslissing op bezwaar van 10 augustus 2022 (het bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 april 2023 op zitting behandeld. Partijen waren niet aanwezig.

Geheimhouding medische gegevens

2. De voormalige werkgever heeft laten weten als procespartij aan de procedure te willen deelnemen. Eiser heeft geen toestemming gegeven om zijn medische gegevens bekend te maken. De rechtbank zal daarom de medische omstandigheden van de zaak niet expliciet bespreken in de uitspraak.

Wat aan deze procedure voorafging

3. Eiser was als laatst werkzaam als chauffeur bij [derde-partij] B.V. Op 3 juni 2019 heeft hij zich ziekgemeld voor dit werk. Het dienstverband is op 1 september 2019 beëindigd. Daarna heeft eiser per 2 september 2019 van het Uwv een uitkering gekregen op grond van de Ziektewet. Vervolgens heeft eiser op 26 mei 2021 een WIA-uitkering aangevraagd.
4. Het Uwv heeft deze aanvraag om een WIA-uitkering met het primaire besluit afgewezen omdat eiser op 31 mei 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn (16,44%) en dus niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Aan dit besluit ligt de rapportage van 6 juli 2021 van een arts van het Uwv ten grondslag. De arts heeft eiser onderzocht en met de beschikbare medische gegevens beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn op 31 mei 2021. De arts heeft een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin de aangenomen arbeidsbeperkingen zijn weergegeven. Daarna heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser onderzocht. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat eiser niet geschikt is voor zijn eigen werk, maar dat er drie andere functies (en twee reservefuncties) zijn die eiser ondanks zijn arbeidsbeperkingen kan doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van deze drie functies 16,44% minder kan verdienen dan het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde.
5. Met het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het Uwv blijft bij het standpunt dat eiser per 31 mei 2021 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft aan dit besluit de rapportage van 26 juli 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de rapportage van 1 augustus 2022 van de arbeidsdeskundige bezwaar van beroep ten grondslag gelegd, die zijn opgesteld naar aanleiding van het bezwaar van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen in de FML opgenomen ten aanzien van (frequent) buigen, duwen, trekken en tillen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand van de nieuw vastgestelde FML geconstateerd dat twee van de drie geselecteerde functies (en de restfuncties) niet geschikt zijn voor eiser. Hij heeft daarom twee nieuwe functies geselecteerd. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser is daarna gewijzigd vastgesteld op 23,7%.

Het standpunt van eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij benoemt eerst in zijn beroepschrift dat hij zijn standpunt handhaaft zoals in bezwaar is aangenomen, tenzij op grond van de gronden in beroep moet worden geconcludeerd dat hij van een of meerder van zijn standpunten afstand heeft genomen. Daarnaast stelt eiser dat zijn psychische en fysieke klachten zijn onderschat. Over de fysieke klachten geeft hij aan dat hij, zoals aangegeven in de bezwaarfase, vanwege een aantal van deze klachten door de huisarts is doorverwezen naar een neuroloog, maar dat daar in de bezwaarfase nog geen rekening mee kon worden gehouden. Over zijn psychische klachten geeft hij aan te erkennen dat er nog geen concrete behandeling was en er daarom geen feitelijke medische informatie bestond (de rechtbank begrijpt op 31 mei 2021, het relevante toetsingsmoment), maar dat dit niet afdoet aan de ernst van zijn psychische klachten.

Het beoordelingskader

7. De rechtbank beoordeelt de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiser per 31 mei 2021 voor 23,7% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Daarbij is van belang dat het gaat om de medische toestand van eiser op 31 mei 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
8. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar zijn standpunten in bezwaar, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te geven waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar de standpunten in bezwaar wordt niet gezien als een gemotiveerde en specifieke betwisting. Op de standpunten in bezwaar is namelijk gereageerd met het bestreden besluit, het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het niet eens is met die reactie. Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep in het licht van de in beroep aangevoerde gronden en niet in het licht van dat wat in bezwaar is aangevoerd.
9. Verder is het zo dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
  • op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen,
  • geen tegenstrijdigheden bevatten, en
  • voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiser aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan de genoemde drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiser zichzelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.

Het oordeel van de rechtbank

10. De rechtbank vindt dat het Uwv terecht heeft beslist dat eiser op 31 mei 2021 voor 23,7% arbeidsongeschikt is en dat hij dus vanaf die datum geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
De medische beoordeling
11. Eiser stelt dat zijn fysieke en psychische klachten zijn onderschat, maar de rechtbank ziet daarin geen aanleiding voor het oordeel dat de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. Eiser vindt zijn klachten ernstiger, maar dat is onvoldoende om aan te tonen dat sprake is van een onjuist medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hoe eiser zelf zijn klachten en belastbaarheid ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet doorslaggevend zijn. Daarnaast is het vaststellen van beperkingen op basis van medisch objectiveerbare klachten de specifieke deskundigheid van verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven de psychische klachten van eiser niet te ontkennen, maar vindt het aantal en de ernst van de gepresenteerde klachten, het verloop van de klachten, de bevindingen van de primaire arts, het functioneren van eiser en de gegevens van de huisarts onvoldoende aanleiding vormen voor de conclusie dat sprake is van een aandoening waaruit beperkingen volgen. Eiser heeft geen informatie van een andere arts ingebracht waaruit blijkt dat het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de psychische klachten niet leiden tot arbeidsbeperkingen, onjuist is. Wat betreft de lichamelijke klachten wijst eiser erop dat er in de bezwaarfase nog geen rekening kon worden gehouden met de doorverwijzing van de huisarts naar een neuroloog voor een aantal van zijn fysieke klachten. De rechtbank begrijpt dat eiser er daarmee op wil wijzen dat in de bezwaarfase nog geen informatie van de neuroloog of onderzoeksresultaten beschikbaar waren, terwijl dit wel van belang kan zijn voor deze zaak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en de tijdens de bezwaarfase ontvangen medische informatie, dat is het bericht van de huisarts van 22 juli 2021 met de reden voor doorverwijzing naar de neuroloog, bij zijn herbeoordeling betrokken. In de FML zijn beperkingen aangenomen voor fysieke omgevingseisen (werken met beschermende middelen en stof, rook, gassen en dampen), dynamische handelingen ((frequent) buigen, duwen, tillen dragen en lopen) en statische houdingen (staan). De rechtbank constateert dat eiser ook in beroep geen informatie van de neuroloog heeft verstrekt en ook niet heeft aangegeven of er inmiddels neurologische onderzoeken hebben plaatsgevonden en of daarvan onderzoeksresultaten bekend zijn. Verder heeft eiser niet gewezen op al bekende medische informatie waaruit zou blijken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn beperkingen verkeerd heeft beoordeeld. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De arbeidsdeskundige beoordeling
12. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiser geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht. Omdat de medische gronden niet slagen en de rechtbank de medische beoordeling als uitgangspunt neemt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. De rechtbank beschouwt eiser daarom in staat om de functies te doen die zijn geduid door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.

Conclusie en gevolgen

13. Omdat de rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 31 mei 2021 heeft bepaald op 23,7%, kan het bestreden besluit in stand blijven.
14. Het beroep is ongegrond. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.