ECLI:NL:RBMNE:2023:2872
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J. van Es – de Vries
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente, waarin de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2022 was vastgesteld op € 527.000,- per 1 januari 2021. De eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van maximaal € 460.000,-. De heffingsambtenaar handhaafde echter de vastgestelde waarde en verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond in de uitspraak op bezwaar van 30 september 2022.
Tijdens de digitale zitting op 12 april 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen die recentelijk waren verkocht. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, omdat de referentiewoningen goed vergelijkbaar waren en de taxatiematrix inzichtelijk maakte dat rekening was gehouden met de verschillen tussen de woningen.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser, waaronder de stelling dat de heffingsambtenaar niet voldoende inzicht had gegeven in de grondprijs en de indexering, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op een juiste manier had onderbouwd en dat het beroep van de eiser ongegrond was. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.