ECLI:NL:RBMNE:2023:2837

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
10168905 EXPL 22-7156
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onduidelijkheid in bonusregeling: risico werkgever of werknemer?

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde] B.V. [eiser] had een arbeidsovereenkomst als HR Manager en vorderde betaling van een 13e maand, naar rato van zijn dienstverband, vermeerderd met rente en kosten. De werkgever betwistte de verschuldigdheid van deze 13e maand en stelde dat de bonusregeling, waarover partijen afspraken hadden gemaakt, nog niet was vastgesteld. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een onvoorwaardelijke 13e maand, maar dat partijen een voorwaardelijke bonusregeling waren overeengekomen. De kantonrechter concludeerde dat [eiser] niet had aangetoond dat hij recht had op de gevorderde 13e maand, omdat de bonusregeling niet was gerealiseerd en [eiser] onvoldoende inspanningen had geleverd om deze tot stand te brengen. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10168905 UC EXPL 22-7156 AP/1183
Vonnis van 19 april 2023
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. Roberts-Hafkamp (DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.),
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: A. el Azouti (Altijd Arbeidsrecht),

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- De dagvaarding met productie 1 t/m 6
- Cva met 11 producties 7 t/m 11
- Brief van [eiser] van 9 maart met productie 12 en 13
- E-mail [gedaagde] van 10 maart 2023 met productie 14
- E-mail van mr. el Azouti van 28 maart 2023 met betrekking tot de gevorderde specificatie
- E-mail van mr. Roberts-Hafkamp van 28 maart 2023 waarin zij bevestigt dat de specificatie van het netto bedrag van € 335,99 niet langer wordt gevorderd.
1.2.
Op dinsdag 21 maart 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig de heer [eiser] , vergezeld van zijn gemachtigde mevrouw mr. L.E. Roberts-Hafkamp en namens [gedaagde] BV de heer [bestuurder 1] en de heer [bestuurder 2] , beiden bestuurder/aandeelhouder van de vennootschap, vergezeld van hun gemachtigde de heer mr. A. el Azouti. Partijen hebben hun standpunten toegelicht (mede) aan de hand van pleitnotities. Daarna is vonnis bepaald.

2.Waar de zaak over gaat

2.1.
Partijen zijn een arbeidsovereenkomst overeengekomen, op grond waarvan [eiser] in dienst trad bij [gedaagde] , in de functie van HR Manager voor een periode van één jaar, ingaande op 3 januari 2022. In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat [eiser] een bonus kon krijgen, op basis van een bonusregeling. Die bonusregeling bestond nog niet op het moment dat partijen dit afspraken. [eiser] heeft de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] tussentijds beëindigd per 8 augustus 2022. Voorafgaand aan zijn laatste werkdag heeft [eiser] zijn vakantiedagen opgenomen. Op dat moment was de bedoelde bonusregeling nog niet vast gesteld. [eiser] vordert in deze zaak betaling van een 13e maand, naar rato van zijn dienstverband, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
[gedaagde] betwist dat zij een dertiende maand naar rato verschuldigd is. De verschuldigdheid van een bonus zou volgens [gedaagde] moeten worden vastgesteld aan de hand van een door [eiser] op te stellen bonusregeling. Dat [eiser] dit zou doen is één van de afspraken geweest bij zijn indiensttreding. [eiser] had die bonusregeling op het moment dat hij de arbeidsovereenkomst opzegde nog niet gemaakt. [gedaagde] vindt dat het feit dat de regeling nog niet was opgesteld niet in het voordeel van [eiser] mag strekken, omdat hij op deze manier profijt heeft van het ontbreken ervan. Daarnaast vindt [gedaagde] dat [eiser] geen goed werk heeft geleverd en dus ook als er een bonusregeling was geweest op basis van tegenvallende prestaties niet in aanmerking zou komen voor een bonus.
2.3.
De vraag die voorligt is: zijn partijen overeengekomen dat aan [eiser] een dertiende maand dient te worden uitgekeerd als vast looncomponent, of is een bonusregeling afgesproken onder voorwaarden die nog nader moesten worden vastgesteld. In het laatste geval is dan ook nog de vraag of het voor rekening en risico van de werkgever komt dat deze regeling op het moment van opzeggen nog niet tot stand was gekomen en of [gedaagde] daarom, of op andere gronden de 13e maand (naar rato) verschuldigd is.

3.De beoordeling

Zijn partijen overeengekomen dat [eiser] recht heeft op een onvoorwaardelijke 13e maand? Dat is niet aannemelijk geworden.

3.1.
De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van een vaste looncomponent, bestaande uit een dertiende maand om de volgende reden.
3.1.1.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij hebben onderhandeld over het salaris. [eiser] vroeg een salaris van € 5.000,00 per maand, terwijl [gedaagde] maar € 4.500,00 per maand wilde betalen, op basis van 36 uur. Het verschil tussen het gevraagde salaris en het geboden bedrag (€ 350,00 keer 12 maanden) komt ongeveer uit op een maandsalaris. Partijen zijn het erover eens dat ze dat verschil hebben opgelost door een bonusregeling overeen te komen. Daaruit volgt dat het niet de bedoeling van partijen is geweest een dertiende maand als vast looncomponent overeen te komen. Als dat de bedoeling was geweest dan had dit namelijk tot uitdrukking kunnen komen in het salaris dat [eiser] graag wilde verdienen. Daarover is juist geen overeenstemming bereikt.
3.1.2.
Dat het niet de bedoeling van partijen is geweest een vaste looncomponent overeen te komen volgt ook uit de bevestigingsbrief van 12 oktober 2021 van de heer [bestuurder 1] aan [eiser] . Daarin staat:
“* Bonusregeling 13e maand op basis van behaalde doelstellingen recruitment.”Ook uit de schriftelijk vastgelegde afspraken (de arbeidsovereenkomst) blijkt dat het ging om een voorwaardelijke bonusregeling die bovendien eenzijdig gewijzigd kon worden door [gedaagde] . In artikel 7 lid 4 (onder het kopje “salaris en vakantietoeslag”) staat namelijk:
“Werknemer kan, na beoordeling en vaststelling daarvan door de werkgever, aanspraak maken op een bonus. De voorwaarden om voor een bonus in aanmerking te komen en de hoogte daarvan zijn in een aparte bonusregeling vastgelegd. De werkgever behoudt zich het recht voor deze bonusregeling eenzijdig te wijzigen. Eventueel uitgekeerde bonussen zijn niet van invloed op pensioenrechten, vakantietoeslag, een eventuele ontslagvergoeding of andere arbeidsvoorwaarden.”De arbeidsovereenkomst is getekend op respectievelijk 25 (door [bestuurder 1] ) en 26 (door [eiser] ) oktober 2021, dus na de bevestigingsbrief en de e-mail van de heer [bestuurder 1] aan [eiser] van 22 oktober 2021 waarin staat:
“Beste [eiser] , Hierbij het arbeidscontract in de bijlage. Graag hoor ik over nog aanvulling nodig is. De bonusregeling en pensioen dienen wij even apart samen te regelen. Hoogte van de bonus is wel bekend en is een 13e maand”. Uit die laatste e-mail leidt [eiser] zijn recht op een vaste looncomponent af, maar die e-mail moet worden bezien in het licht van wat partijen daarvoor hadden besproken, de e-mail van 21 oktober en de tekst van de uiteindelijk getekende arbeidsovereenkomst. Uit dat alles leidt de kantonrechter af dat [gedaagde] met de zin “
Hoogte van de bonus is wel bekend en is een 13e maand” in de mail van 22 oktober 2021 heeft bedoeld duidelijkheid te scheppen over de maximale hoogte van de bonus en dat [eiser] dat zo moet hebben begrepen.
Heeft [eiser] recht op een dertiende maand naar rato omdat [gedaagde] geen bonusregeling heeft getroffen? Nee
3.2.
Partijen verwijten elkaar over en weer dat geen bonusregeling tot stand is gekomen. Volgens [gedaagde] was het de taak van [eiser] om een bonusregeling op te tuigen. [eiser] stelt dat hij dat wel heeft geprobeerd, maar dat de bestuurders van [gedaagde] wegens drukte niet beschikbaar waren voor overleg daarover. In het verlengde daarvan verwijten partijen elkaar slecht werknemerschap en slecht werkgeverschap. De kantonrechter is van oordeel dat in ieder geval van slecht werkgeverschap niet is gebleken en dat artikel 7:611 BW dus niet als basis kan dienen voor toewijzing van de gevorderde bonus. De kantonrechter licht dit als volgt toe.
3.2.1.
Niet ter discussie staat dat [eiser] is aangenomen om de personeelszaken bij [gedaagde] op orde te krijgen en te zorgen dat voldoende personeel werd geworven om de groei van het bedrijf bij te kunnen benen. Prioriteit voor [gedaagde] was dat [eiser] zou zorgen voor een deugdelijke pensioenregeling en een concept bonusregeling zou opstellen. Uit de stellingen van [eiser] in deze zaak volgt dat hij er belang bij had dat geen bonusregeling werd vast gesteld omdat hij meent dat bij gebrek aan een inhoudelijke bonusregeling, recht zou hebben op een dertiende maand naar rato. Dat zo zijnde moet kritisch worden gekeken naar de eigen inspanningen van [eiser] om een bonusregeling van de grond te krijgen. [gedaagde] heeft bij de mondelinge behandeling toegelicht dat [eiser] wel snel werk gemaakt van een pensioenvoorziening, maar dat hij zich niet heeft ingespannen om een bonusregeling te treffen. Hij heeft geen enkel concept voorgesteld. [eiser] heeft dat niet weersproken, maar alleen gesteld dat hij een paar keer bij de heer [bestuurder 1] “naar binnen was gelopen” om over de regeling te spreken, maar dat hij daar (op dat moment) geen tijd voor had. Van een HR manager die tot taak had de algemene arbeidsvoorwaarden te stroomlijnen had meer mogen worden verwacht. In ieder geval kan hij zijn werkgever niet verwijten onvoldoende werk te hebben gemaakt van het treffen van een passende bonusregeling.
3.2.2.
Wat partijen wel overeengekomen zijn maakt niet dat [gedaagde] op grond van goed werkgeverschap gehouden zou zijn de gevorderde bonus aan [eiser] te betalen. De maximale hoogte van de bonus was weliswaar duidelijk op basis van de mail van 22 oktober 2021, maar het hiervoor geciteerde artikel 7 lid 4 van de arbeidsovereenkomst houdt een vrijheid van de werkgever in om een bonus toe te kennen naar gelang de prestaties van de werknemer. Dat [eiser] prestaties heeft geleverd die nopen tot het toekennen van een bonus is niet aannemelijk geworden. [gedaagde] heeft onder overlegging van een verklaring van een door [eiser] geïntroduceerde medewerker, mevrouw [naam] , onderbouwd dat de prestaties van [eiser] achterbleven bij de verwachtingen en dat hij zijn taken vooral overliet aan haar. Ook is toegelicht dat [eiser] heeft gezorgd voor het opstellen van een pensioenregeling, maar dat hij ook deze taak heeft [eiser] uitbesteed zodat dit niet als een eigen prestatie kan worden aangemerkt. De bonusregeling, een andere belangrijke regeling waarvoor [eiser] zou zorgdragen, was bij het opzeggen van de arbeidsovereenkomst in het geheel nog niet gerealiseerd. [eiser] werd tenslotte als startend HR manager nog opgeleid en ingewerkt en is maar vijf maanden voor [gedaagde] werkzaam geweest. Onder die omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat [gedaagde] in strijd met goed werkgeverschap heeft gehandeld door aan [eiser] bij zijn voortijdige vertrek geen bonus toe te kennen.
De conclusie
3.3.
De vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
3.4.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 528,00 (2 x € 249,00) aan salaris gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 528,00 aan salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023.