ECLI:NL:RBMNE:2023:2810

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
16/177831-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij en stroomdiefstal

Op 14 juni 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij een hennepkwekerij en stroomdiefstal. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor zijn rol in de hennepteelt en het stelen van elektriciteit. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld, die het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 971.158,82 schatte, maar de rechtbank heeft een kortere periode als uitgangspunt genomen voor de berekening van het ontnemingsbedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in totaal acht oogsten heeft gerealiseerd, met een totale opbrengst van € 370.252,72. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure heeft de rechtbank het ontnemingsbedrag vastgesteld op € 185.126,36, dat de veroordeelde aan de Staat moet betalen. De rechtbank heeft de maatregel gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/177831-21 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 juni 2023 op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [1963] te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is behandeld op de terechtzittingen van 27 mei 2022, 8 december 2022 en 24 mei 2023 (inhoudelijke behandeling).Op de zitting van 31 mei 2023 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.C.M. Beneken genaamd Kolmer en van hetgeen mr. M.L. van Gessel, advocaat te Amsterdam, namens veroordeelde, naar voren heeft gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het aan hem toe te rekenen geschatte voordeel. Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel wordt door de officier van justitie geschat op € 971.158,82. Dit bedrag aan voordeel is volgens de officier van justitie verkregen doordat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan hennepteelt. De officier van justitie baseert zich hierbij grotendeels op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, dat zich in het dossier bevindt. Uit het dossier kan worden afgeleid dat in ieder geval één oogst is mislukt. In het voordeel van veroordeelde heeft de officier van justitie verzocht deze oogst op de berekening uit het rapport in mindering te brengen. De officier van justitie heeft verzocht voornoemd bedrag pondspondsgewijs aan veroordeelde en zijn mededader toe te wijzen en daarmee veroordeelde een betalingsverplichting aan de Staat op te leggen voor een bedrag van € 485.579,41.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de ontnemingsvordering af te wijzen, nu de in de (gelijktijdig behandelde) hoofdzaak ten laste gelegde feiten niet kunnen worden bewezen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de ontnemingsvordering te matigen nu de aanvang van de ontnemingsperiode in januari 2014 uit de lucht gegrepen is en er dus niet voor deze gehele periode kan worden ontnomen. Daarnaast is matiging van het ontnemingsbedrag bepleit vanwege schending van de redelijke termijn.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 14 juni 2023 van deze rechtbank veroordeeld voor het samen met een ander opzettelijk telen en aanwezig hebben van hennepplanten in een pand aan de [adres] in [plaats] in de periode van 6 september 2018 tot en met 25 oktober 2018, en voor het medeplegen van stroomdiefstal omstreeks de periode van 1 februari 2017 tot en met 25 oktober 2018.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit de strafbare feiten die de veroordeelde heeft begaan of andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan, als bedoeld in lid 2 van artikel 36e Sr.
De officier van justitie is er bij zijn vordering van uitgegaan dat de veroordeelde ook voordeel heeft verkregen uit andere strafbare feiten. In het ontnemingsrapport wordt er namelijk van uitgegaan dat veroordeelde ook voorafgaand aan de bewezenverklaarde periode voordeel heeft gehad uit (oogsten van) de hennepkwekerij aan de [adres] in [plaats] .
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [1]
Uit het ontnemingsrapport met bijlagen van 9 juni 2021 volgt dat verbalisant [verbalisant] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Op 25 oktober 2018 werd de hennepkwekerij aangetroffen in het pand aan de [adres] in [plaats] . De hennepkwekerij bestond uit twee ruimtes. [2]
1e kweekruimte
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt:
168 planten x 32,2 gram = 5,4096 kilogram
2e kweekruimte
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt:
210 planten x 32,2 gram = 6,7620 kilogram
Uitgangspunt is een gemiddelde kweekcyclus van tien weken per oogst. [3]
Uit het onderzoek in de telefoon [de rechtbank begrijpt: de telefoon van medeveroordeelde [medeveroordeelde] ] bleek dat er veelvuldig contact was tussen verdachte [veroordeelde] en [medeveroordeelde] over de hennepkwekerij. In de telefoon was het oudste gesprek afkomstig van verdachte [veroordeelde] van 22 februari 2017. Hierin staat: "12/12 kan jij vandaag langs kantoor". Het is aannemelijk geworden dat 12/12 te maken heeft met het toevoegen van [4] voedingsmiddelen. Het is dan ook aannemelijk dat op 22 februari 2017 de kwekerij al draaide.
Volgens het rapport van Functioneel Parket Afpakken van 1 juni 2016 bedraagt de financiële opbrengst minimaal EUR 4070,00 per kilogram. [5]
Kostenberekening in de 1e kweekruimte
Periode vanaf 1 juni 2016: [6]
Totaal aan kosten : EUR 1441,92 per oogst
Kostenberekening in de 2e kweekruimte
Periode vanaf 1 juni 2016:
Totaal aan kosten: EUR 1814,90 per oogst [7]
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 13 juli 2019 volgt dat verbalisant [verbalisant] ten aanzien van het aangetroffen kladblok afkomstig uit het kantoor van het pand waar de hennepkwekerij is aangetroffen onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Deze reeks zag ik eerder met behulp van mijn zaklamp en lijken betrekking te hebben op de oogsten van de kwekerij. Dit vermoeden bestaat vooral vanwege het feit dat bij de datum 7-10-2017 het woord "mislukt" staat, het is aannemelijk dat er toen een oogst was mislukt. [8]
3.2.1.
Periode en aantal oogsten
In de strafzaak is onder feit 2 bewezen verklaard dat veroordeelde samen met zijn mededader in de periode 6 september 2018 tot en met 25 oktober 2018 in totaal ongeveer 378 hennepplanten opzettelijk heeft geteeld en aanwezig heeft gehad. Daarnaast is onder feit 1 bewezen verklaard dat veroordeelde omstreeks de periode van 1 februari 2017 tot en met 25 oktober 2018 samen met zijn mededader stroom heeft gestolen. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat het aannemelijk is dat veroordeelde de hennepkwekerij voor een langere periode in werking heeft gehad dan onder 2 tenlastegelegd. De rechtbank zoekt hiervoor aansluiting bij de periode die ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde stroomdiefstal bewezen is verklaard.
Uit de berichten tussen veroordeelde en zijn mededader volgt dat op 22 februari 2017 voor het eerst contact is over het toevoegen van voedingsmiddelen. De rechtbank leidt daaruit af dat de hennepkwekerij in ieder geval op die datum al een aantal weken in bedrijf was. Immers moesten op 22 februari 2017 voedingsmiddelen aan de planten worden toegevoegd. De rechtbank gaat er bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom vanuit dat de hennepkwekerij vanaf omstreeks 1 februari 2017 tot en met 25 oktober 2018, de dag van ontmanteling, in werking is geweest en dat veroordeelde daarbij betrokken was.
De periode van 1 februari 2017 tot en met 25 oktober 2018 beslaat – afgerond in het voordeel van veroordeelde – 90 weken. Bij een kweekcyclus van tien (10) weken levert dit negen (9) oogsten op. Uit het strafdossier volgt dat één (1) oogst is mislukt. Deze oogst brengt de rechtbank in mindering op het aantal oogsten. De rechtbank gaat aldus uit van acht (8) gerealiseerde oogsten.
3.2.2.
Bruto opbrengst
In de kwekerij zijn twee kweekruimtes aangetroffen.
Kweekruimte 1
In kweekruimte 1 zijn 168 hennepplanten aangetroffen. De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt:
5,0496 kilogram x EUR 4.070,00 = EUR 22.017,07
Kweekruimte 2
In kweekruimte 2 zijn 210 hennepplanten aangetroffen. De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt:
6,7620 kilogram x EUR 4.070,00 = EUR 27.521,34
3.2.3.
Kosten
Op de bruto opbrengst is een aantal kosten in mindering gebracht. Dit betreffen afschrijvingskosten, hennepstekken en variabele kosten.
Kweekruimte 1
Voor kweekruimte 1 bedragen deze kosten een totaalbedrag per oogst van: EUR 1.441,92
Kweekruimte 2
Voor kweekruimte 2 bedragen deze kosten een totaalbedrag per oogst van: EUR 1.814,90
3.2.4.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank gaat uit van 8 gerealiseerde oogsten waardoor het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt:
Kweekruimte 1
Bruto opbrengst 8 x EUR 22.017,07 = EUR 176.136,56
Totale kosten 8 x EUR 1.441,92 = -/- EUR 11.535,36
Wederrechtelijk verkregen voordeel kweekruimte 1 = EUR 164.601,20
Kweekruimte 2
Bruto opbrengst 8 x EUR 27.521,34 = EUR 220.170,72
Totale kosten 8 x EUR 1.814,90 = -/- EUR 14.519,20
Wederrechtelijk verkregen voordeel kweekruimte 2 = EUR 205.651,52
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel:
€ 370.252,72
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 370.252,72.
3.3
Toerekening van het voordeel
De veroordeelde heeft met een ander van een strafbaar feit geprofiteerd. Aan het dossier en het verhandelde ter terechtzitting valt echter geen indicatie te ontlenen voor de verdeling van de opbrengst. De veroordeelde heeft geen inzicht gegeven in de (onderlinge) verdeling van het behaalde voordeel en ook zijn er geen concrete aanknopingspunten voorhanden voor een afwijkende verdeelsleutel tussen de veroordeelde en haar mededader dan op basis van gelijke verdeling. Dit zou slechts anders zijn indien de veroordeelde aannemelijk zou hebben gemaakt dat feitelijk van een andere verdeling moet worden uitgegaan.
De rechtbank zal daarom het wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs toerekenen. Dit betekent dat het totale ontnemingsbedrag in twee gelijke delen wordt gesplitst waarvan een gedeelte van € 185.126,36 aan veroordeelde zal worden toegerekend.
3.4
Betalingsverplichting
Draagkracht
De rechtbank merkt allereerst op dat de draagkracht van de veroordeelde in beginsel pas aan de orde dient te worden gesteld in de executiefase. In de ontnemingsprocedure kan de draagkracht slechts reden zijn tot matiging van de betalingsverplichting wanneer het de rechtbank op het moment van beoordeling meteen duidelijk is dat de veroordeelde op dit moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Mede gezien het gelegde conservatoire beslag is nu niet meteen duidelijk dat de veroordeelde op dit moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben, zodat zijn draagkracht geen grond voor matiging oplevert.
Schending redelijke termijn
De raadsman heeft bepleit dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden en dat deze overschrijding moet leiden tot vermindering van het vast te stellen ontnemingsbedrag.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6 lid 1 EVRM het recht van iedere veroordeelde is gewaarborgd dat binnen een redelijke termijn op de ontnemingsvordering wordt beslist. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van het aan de Staat te betalen ontnemingsbedrag dat zou zijn vastgesteld indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat evenals in de strafzaak ook in onderhavige ontnemingszaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Op 15 augustus 2019 is door de officier van justitie een vordering gedaan tot het leggen van conservatoir beslag voor een bedrag van maximaal 993.175,89 euro. Op 2 september 2019 is een exploot van conservatoir beslag op een registergoed aan de echtgenote van veroordeelde overhandigd op het [adres] te [woonplaats] . Vanaf 2 september 2019 kon veroordeelde dan ook in redelijkheid verwachten dat tegen hem een ontnemingsvordering aanhangig zou worden gemaakt. Het vonnis is op 14 juni 2023 gewezen. Dat betekent dat de redelijke termijn in de ontnemingszaak met ruim één (1) jaar en negen (9) maanden is overschreden.
Omdat de straf in het strafvonnis al wegens overschrijding van de redelijke termijn aanzienlijk is gematigd, ziet de rechtbank geen grond voor matiging van de betalingsverplichting wegens overschrijding van die termijn in de ontnemingszaak. De rechtbank zal in de ontnemingszaak dan ook volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 lid 1 EVRM.
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de Staat, vast op € 185.126,36.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 370.252,72;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 185.126,36 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssens, voorzitter, mrs. J. Edgar en B. Vis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Emsbroek, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2023.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art. 36e 2e lid Sr” met registratienummer PL0900-2018271584-1, ongenummerd, opgenomen bij het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900-2019207384 (pagina 1 tot en met 217).
2.Pagina 1 (ongenummerd).
3.Pagina 3 (ongenummerd).
4.Pagina 9 (ongenummerd).
5.Pagina 10 (ongenummerd).
6.Pagina 11 (ongenummerd).
7.Pagina 12 (ongenummerd).
8.Pagina 19 (ongenummerd).