4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Verdachte heeft aangever niet willens en wetens willen doden dan wel zwaar lichamelijk letsel willen toebrengen. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of verdachte voorwaardelijk opzet had op de door zijn gedraging ontstane gevolgen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, naast de verklaringen van de verdachte en/of de overige verklaringen in het dossier, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang.
Uit de inhoud van het dossier volgt dat verdachte op 6 maart 2021 te Urk op enig moment op een heftruck rondjes rijdt. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij aan het ‘lollen’ was. Terwijl hij daarmee bezig is worden zijn vrienden benaderd door aangever. Er ontstaat een bedreigende situatie waardoor aangever op enig moment een paar stappen naar achteren doet om afstand te nemen van die situatie en ruimte te creëren. Terwijl aangever naar achteren loopt rijdt verdachte hem aan met de heftruck.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood dan wel zware mishandeling van aangever. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Vrijspraak feit 2 primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Hoewel verdachte zeer kort na de aanrijding de plaats van het ongeval heeft verlaten kan er naar het oordeel van de rechtbank niet gesproken worden van het achterlaten van aangever in hulpeloze toestand. Aangever werd immers direct te hulp geschoten door anderen. Op het moment dat verdachte de plaats van het ongeval verliet werd er daadwerkelijk hulp verleend, en verdachte kon dat zien.
Bewijsmiddelen feit 1 meer subsidiair
[slachtoffer]heeft aangifte gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
6 maart 2021 bevond ik mij in een jeugdhonk (barretje) gevestigd aan de Griend 4B te Urk . Dit betreft een box op het industrieterrein.
Diezelfde heftruck kwam plotseling met grote snelheid, achteruitrijdend, op mij afgereden terwijl ik er met mijn rug naar toe stond. Ik werd vervolgens aangereden. Ik voelde een harde klap en daardoor kwam ik ten val. Met één of beide benen ben ik kennelijk onder de heftruck gekomen en naar mijn idee ben ik door de heftruck over de straat gesleept.
Ik kan u zeggen dat mijn rechtervoet gebroken is. Mijn linkervoet kan ik niet meer bewegen omdat er een zenuw ernstig beschadigd is ter hoogte van mijn linkerknie. Mogelijk houd ik hier blijvende schade aan over. Ook heb ik een hoofdwond opgelopen omdat ik op straat gevallen ben en ik heb ook een schaafwond aan mijn rechterhand.
[getuige 1]heeft als getuige onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik zag toen dat de heftruck rondjes aan het draaien was. Ik vond dat dat behoorlijk hard ging. Ik was bang dat de heftruck zou kantelen en mogelijk zelfs een drijf in zou schieten.
[getuige 2]heeft als getuige onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Drie personen gingen een rondje maken op de heftruck. Ik ging ook mee.Toen [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) richting de afvalcontainer reed, ben ik van de heftruck afgesprongen. Dit deed ik omdat [verdachte] best wel wild reed. Ik zag dat [slachtoffer] achteruit richting de plaats liep waar [verdachte] rondjes aan het draaien was. Toen hij dichtbij de heftruck was, zag ik ineens dat de rechter achterzijde van de heftruck [slachtoffer] raakte. [verdachte] keek op dat moment naar voren en kan hem nooit gezien hebben.
Drs. N.C.A.M. Lachmann, forensisch arts KNMG, heeft in een letselrapport betreffende verdachte onder meer het volgende opgeschreven:
De vastgestelde verwondingen
- Linker knie: Uitgebreid wekedelen letsel rondom knie, zenuwletsel linker knie waarvoor de hierboven beschreven behandeling noodzakelijk was.
- Brandwonden linker bovenbeen en onderbeen, 2e en deels 3e graads.
- Licht traumatisch schedelhersenletsel
- Botbreuk in de rechter voet waarvoor een operatieve correctie noodzakelijk was.
schatting duur verdere genezing 1 jaren
zichtbare letsels
schatting duur verdere genezing 1 jaren
overige letsels
verwachting blijvende schade Ja
Verdachteheeft ter terechtzitting van 31 mei 2023 onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
U vraagt mij wat er is gebeurd op 6 maart 2021 op Urk aan de Griend. Ik ben met een heftruck tegen meneer [slachtoffer] aangereden. Ik zat rondjes te rijden en op een gegeven moment had ik [slachtoffer] onder de heftruck.
Ik had vier of vijf biertjes gedronken.
U vraagt mij of er straatverlichting is in het galop. Er staat alleen straatverlichting aan de zijkant van de weg.
Bewijsoverwegingen
Bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van bedoelde bepaling. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voor culpa is meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en onoplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Tot slot kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank overweegt in dit kader dat verdachte onder invloed van alcohol is gaan rijden op een - kort daarvoor - gestolen heftruck, over een industrieterrein aan De Griend op Urk. Terwijl verdachte de heftruck bestuurde, zaten nog ten minste twee andere personen op de heftruck. Aan de Griend zijn meerdere bedrijfsverzamelgebouwen en in diverse bedrijfsverzamelgebouwen zijn door jongeren op Urk horecagelegenheden opgezet. Verdachte is met de heftruck de doorgang op gereden (de galop) tussen het pand aan de Griend 4b , waarin onder andere de Oelebar is gevestigd, alwaar hij eerder die avond de toegang was geweigerd, en het perceel aan de Griend 2H . Deze doorgang is slechts beperkt verlicht. De personen die met verdachte op de heftruck waren meegereden, dan wel meegelopen, bevonden zich op dat moment voor het pand van de Oelebar en in de nabijheid van de heftruck. Terwijl onder die omstandigheden grote voorzichtigheid moet worden betracht met een heftruck met laag uitstekende lepels, is verdachte met onverantwoorde snelheid rondjes gaan rijden en heeft hij voor alle omstanders een gevaar op letsel in het leven geroepen.
Aangever [slachtoffer] , die in de Oelebar was, is achter getuige [getuige 3] aan naar buiten gelopen om onder andere verdachte aan te spreken op zijn gedrag. Hij heeft verklaard dat twee jongens op hem af kwamen lopen en dat hij vermoedde dat zij hem klappen wilden geven. Hij deed een paar passen achteruit en werd aangereden door de heftruck, waarmee verdachte nog rondjes aan het rijden was. [slachtoffer] is onder de heftruck terecht gekomen en meegesleurd en heeft door het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat verdachte door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, een verkeersongeval heeft veroorzaakt, als gevolg waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onderdeel roekeloosheid. Van roekeloosheid als bedoeld in art. 6 WVW 1994 in verbinding met art. 175, tweede lid, WVW 1994 is immers sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het rijgedrag van verdachte niet kan worden gekwalificeerd als roekeloos in voornoemde zin.
Bewijsmiddelen feit 2 subsidiair
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 mei 2023;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 7 maart 2021, genummerd PL0900-2021071833-17, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 54 e.v. van het dossier met registratienummer PL0900-2021073287.