ECLI:NL:RBMNE:2023:2780

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
C/16/555464 / KG ZA 23-190
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen en terugwerkende kracht van herstelvonnis

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een kort geding waarin [eiseres] B.V. een geschil heeft met [gedaagde] over de inning van dwangsommen. Op 4 januari 2023 heeft de rechtbank Amsterdam een vonnis gewezen waarin [eiseres] werd veroordeeld tot het plaatsen van een rectificatie op haar website, met een dwangsom verbonden aan deze veroordeling. Echter, deze dwangsom was niet expliciet in het dictum opgenomen. Na betekening van het vonnis op 7 maart 2023, heeft [gedaagde] een herstelvonnis aangevraagd, dat op 5 april 2023 is afgegeven. [eiseres] heeft de rectificatie op 7 april 2023 geplaatst, maar [gedaagde] vorderde dwangsommen over de periode van 14 maart tot en met 6 april 2023, wat leidde tot het kort geding.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het herstelvonnis geen terugwerkende kracht heeft voor de inning van dwangsommen, omdat artikel 611a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit verzet. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat dwangsommen pas kunnen worden geëxecuteerd als deze in het dictum van een vonnis zijn opgenomen en dat het vonnis van 4 januari 2023 niet voldeed aan deze vereisten. Daarom zijn de vorderingen van [eiseres] toegewezen, waaronder de opheffing van eventuele beslagleggingen en de schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis met betrekking tot de dwangsommen. Tevens is [gedaagde] veroordeeld tot terugbetaling van eerder geïnde dwangsommen aan [eiseres]. De vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding is afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De proceskosten zijn aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 1.862,32.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/555464 / KG ZA 23-190
Vonnis in kort geding van 14 juni 2023
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. A.A. Bart te Veenendaal,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.A.H.M. van der Wijst.

1.De procedure

1.1.
Op 25 april 2023 heeft [eiseres] een kort geding dagvaarding met 11 producties uitgebracht tegen [gedaagde] . Vervolgens is de mondelinge behandeling gepland op 31 mei 2023. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] 8 producties toegestuurd.
1.2.
Op 31 mei 2023 was de mondelinge behandeling. Namens [eiseres] is mr. Bart verschenen. [gedaagde] is verschenen samen met haar echtgenoot de heer [A] . Zij is bijgestaan door mr. Van der Wijst en mr. S.P.A.C. Elsendoorn. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Ook hebben partijen antwoord gegeven op vragen van de voorzieningenrechter. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis wordt uitgesproken.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Bij vonnis van 4 januari 2023 is [eiseres] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 24.709,18 aan [gedaagde] . [eiseres] is in beroep gegaan tegen het vonnis.
2.2.
[eiseres] is in het vonnis van 4 januari 2023 ook veroordeeld om binnen 7 dagen na betekening van het vonnis een rectificatie te plaatsen op de hoofdpagina van haar website. In overweging 4.17 van het vonnis heeft de rechtbank Amsterdam overwogen dat er een dwangsom aan de veroordeling tot plaatsing van een rectificatie wordt verbonden, maar deze is in overweging 5.8 van het dictum vervolgens afgewezen.
2.3.
[gedaagde] heeft vanwege bovenstaande reden gevraagd om verbetering van het vonnis van 4 januari 2023. Bij herstelvonnis van 5 april 2023 heeft de rechtbank Amsterdam bepaald dat overweging 5.4 van het vonnis van 4 januari 2023 zal worden aangevuld en gewijzigd in:

5.4 veroordeelt [eiseres] om binnen 7 dagen na de betekening van dit vonnis de volgende rectificatie duidelijk zichtbaar en in een goed leesbare lettergrote op de hoofdpagina van de website [website van eiseres] te plaatsen en na plaatsing gedurende veertien dagen te handhaven:
[…]
en veroordeelt [eiseres] tot betaling aan [gedaagde] van een direct opeisbare dwangsom van € 2.500 indien [eiseres] na de betekening van dit (herstel)vonnis niet aan de veroordeling tot het plaatsen van voormelde rectificatie voldoet, te vermeerderen met € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [eiseres] in gebreke blijft aan de veroordeling tot rectificatie te voldoen, met een minimum van € 50.000,00.
2.4.
[eiseres] heeft op 7 april 2023 de rectificatie op de hoofdpagina van haar website geplaatst. [gedaagde] heeft op 11 april 2023 het herstelvonnis aan [eiseres] laten betekenen en bevel gedaan om binnen twee dagen dwangsommen vanaf 14 maart tot en met 6 april 2023 te betalen ter hoogte van € 14.000. [eiseres] is van mening dat zij geen dwangsommen verschuldigd is aan [gedaagde] en dat heeft zij in diverse correspondentie aangegeven.
2.5.
[gedaagde] heeft haar standpunt niet gewijzigd. [gedaagde] heeft aangekondigd dat als [eiseres] niet betaalt, zij verdere executiemaatregelen zal nemen zoals de openbare verkoop van roerende zaken van [eiseres] . [eiseres] heeft zich daarom genoodzaakt gezien om dit kort geding te starten.
2.6.
[eiseres] vordert in dit kort geding:
I. Eventueel gelegde executoriale beslagen op grond van het (herstel- dan wel herstelde)vonnis voor vermeend verbeurde dwangsommen op te heffen en [gedaagde] te verbieden om de tenuitvoerlegging van dat vonnis op het punt dan de dwangsommen (verder) voort te zetten;
II. schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis voor wat betreft de dwangsommen totdat in een bodemprocedure of in het hoger beroep is beslist;
III. veroordeling van [gedaagde] tot terugbetaling aan [eiseres] van al hetgeen ten tijde van het wijzen van het vonnis in dit executiegeschil al door haar is geëind aan dwangsommen;
IV. betaling van een voorschot op de schade door de onrechtmatige executie van dwangsommen van € 5.000;
V. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

3.De beoordeling

Is er sprake van een spoedeisend belang?
3.1.
[eiseres] heeft een spoedeisend belang bij haar vorderingen. [gedaagde] heeft aangekondigd verdere executiemaatregelen te zullen nemen. [eiseres] heeft er belang bij om te voorkomen dat er beslag wordt gelegd of dat aan haar toebehorende roerende zaken worden verkocht, althans om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of zij dwangsommen verschuldigd is aan [gedaagde] . Dat is namelijk de vraag die voorligt in dit kort geding. [gedaagde] heeft het spoedeisend belang van [eiseres] ook niet betwist.
Kunnen de vorderingen van [eiseres] worden toegewezen?
3.2.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eiseres] toe. Hierna zal de voorzieningenrechter uitleggen waarom.
3.3.
In artikel 611a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is bepaald dat een dwangsom niet kan worden verbeurd vóór de betekening van de uitspraak waarbij zij is vastgelegd. [eiseres] en [gedaagde] verschillen van mening over de vraag in welke uitspraak de dwangsom nu is vastgelegd (en dus wanneer deze is betekend). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter verzet de regeling uit artikel 611a Rv zich er tegen om aan het herstelvonnis voor wat betreft de dwangsommen terugwerkende kracht te verlenen. In dat artikel staan namelijk twee vereisten: dat er dwangsommen verbeurd kunnen zijn moet in het vonnis zijn vastgelegd én dat vonnis moet zijn betekend. Het vonnis van 4 januari 2023 is betekend zonder dat het voldeed aan één van de vereisten voor het incasseren van dwangsommen. In het dictum van dat vonnis waren geen dwangsommen opgelegd. Het herstelvonnis van 5 april 2023 voldeed aan de vereisten van artikel 611a Rv. In dat vonnis zijn de dwangsommen in het dictum vermeld. Pas wanneer [eiseres] niet voldeed aan het herstelvonnis van 5 april 2023, en dat vonnis betekend zou worden, zou zij dwangsommen verschuldigd zijn. [eiseres] is dus niet al, met terugwerkende kracht, dwangsommen verschuldigd vanaf 14 maart 2023 (de datum van betekening van het vonnis van 4 januari 2023) tot en met 6 april (de dag voordat [eiseres] voldeed aan de veroordeling om de rectificatie te plaatsen). Dat betekent het volgende. Voor zover [gedaagde] beslag heeft laten leggen, zal dit opgeheven worden. Ook zal de voorzieningenrechter [gedaagde] verbieden om de tenuitvoerlegging van het vonnis van 4 januari 2023 dan wel 5 april 2023 op het punt van de dwangsommen (verder) voort te zetten en zal de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van het vonnis voor wat betreft de dwangsommen schorsen tot in hoger beroep dan wel een bodemprocedure is beslist. Ook zal [gedaagde] worden veroordeeld tot terugbetaling aan [eiseres] van al hetgeen ten tijde van het wijzen van het vonnis in dit executiegeschil al door haar is geïnd aan dwangsommen.
3.4.
De vordering tot betaling van een voorschot van € 5.000 zal wel worden afgewezen, omdat [eiseres] (de hoogte van) die vordering niet voldoende heeft onderbouwd.
3.5.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
107,32
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal
1.862,32

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
heft op eventueel reeds gelegde executoriale beslagen op grond van het vonnis van 4 januari 2023 dan wel het herstelvonnis van 5 april 2023 voor zover deze betrekking hebben op het innen van dwangsommen;
4.2.
verbiedt het [gedaagde] om de tenuitvoerlegging van het vonnis van 4 januari 2023 dan wel 5 april 2023 op het punt van de dwangsommen (verder) voort te zetten;
4.3.
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 januari 2023 dan wel 5 januari 2023, voor zover het de dwangsommen betreft, tot in het hoger beroep of in een bodemprocedure is beslist;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] tot terugbetaling aan [eiseres] van al hetgeen ten
tijde van het wijzen van het vonnis in dit executiegeschil al door haar is geïnd aan dwangsommen;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.862,32;
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2023.
4846