ECLI:NL:RBMNE:2023:2755

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
22/3261
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van de eigen bijdrage voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het CAK over de hoogte van de eigen bijdrage voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiseres, die sinds 9 december 2022 zorg ontvangt in een verpleeghuis, betwist de door het CAK vastgestelde hoge eigen bijdrage van € 1.787,70 per maand, die is gebaseerd op haar verzamelinkomen van € 38.509 in 2020, zoals vastgesteld door de Belastingdienst. Eiseres stelt dat het CAK onterecht dezelfde rekenregels hanteert als de Belastingdienst, die door de Hoge Raad in een eerdere uitspraak van 24 december 2021 zijn afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 17 maart 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de eigen bijdrage voor zorg in de Wlz afhankelijk is van het inkomen en vermogen van de verzekerde, en dat het CAK verplicht is om de gegevens van de Belastingdienst te gebruiken. De rechtbank oordeelt dat het CAK de vermogensinkomensbijtelling van 4% correct heeft toegepast en dat de eigen bijdrage van eiseres op juiste wijze is berekend. Eiseres heeft niet overtuigend aangetoond dat de berekening onjuist is. De rechtbank volgt de argumenten van eiseres niet en concludeert dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat zij geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3261

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde ir. [gemachtigde] )
en

CAK Afdeling Bezwaar & Beroep

(gemachtigde: mr. G. Chkadua).

Inleiding

1. In het besluit van 25 maart 2022 (het primaire besluit) heeft het CAK de hoogte van de hoge eigen bijdragen van eiseres vastgesteld voor zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) met ingang van 9 april 2022 vastgesteld op € 1.787,70 per maand.
1.1.
Met het bestreden besluit van 17 juni 2022 op het bezwaar van eiseres is het CAK bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigden van eiseres en het CAK.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres krijgt sinds 9 december 2022 zorg in een verpleeghuis. In het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat eiseres op grond van de Wlz de hoge eigen bijdrage moet betalen. Verweerder is daarbij uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst over het peiljaar 2020. Uit die gegevens blijkt dat de Belastingdienst het verzamelinkomen van eiseres in 2020 heeft vastgesteld op € 38.509.
3. Eiseres voert aan dat het CAK dezelfde rekenregels gebruikt als die de Belastingdienst in het verleden heeft gebruikt om inkomen over het vermogen te berekenen. Het CAK hanteert immers ook een vermogensinkomensbijtelling van 4% en gaat dus uit van inkomsten uit vermogen. De Hoge Raad heeft deze regels voor de Belastingdienst in zijn uitspraak van 24 december 2021 [1] afgewezen. Door deze rekenregels voor het CAK toe te laten wordt met twee maten gemeten en niet voldaan aan de uitspraak van de Hoge Raad.
Toetsingskader
4. Artikel 3.2.5, eerste lid, van de Wlz bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het recht op zorg slechts tot gelding kan worden gebracht indien de verzekerde de kosten daarvan gedeeltelijk draagt. De eigen bijdrage kan verschillen naar gelang de groep waartoe de verzekerde behoort, de zorg die verstrekt wordt en de wijze waarop het recht op zorg tot gelding wordt gebracht, en kan mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen en vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot.
5. De hiervoor genoemde algemene maatregel van bestuur is het Besluit langdurige zorg (Blz).
Op grond van artikel 3.3.1.1, tweede lid, van het Blz is de eigen bijdrage mede afhankelijk van het inkomen en het vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot.
Op grond van artikel 3.3.1.3, vierde lid, onder a, van het Blz maakt het CAK voor de vaststelling van de eigen bijdrage gebruik van het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awir), en van andere door de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Awir, verstrekte gegevens.
6. Op grond van artikel 3.3.2.3, eerste lid, onder c, van het Blz wordt het bijdrageplichtig inkomen (zoals bedoeld in artikel 3.2.5, eerste lid, van de Wlz) berekend met toepassing van artikel 3.3.2.1. van het Blz. In artikel 3.3.1.2a, derde lid, van het Blz, is bepaald dat de vermogensinkomensbijtelling 4% bedraagt van het vermogen van de ongehuwde verzekerde, dan wel de opgetelde vermogens van de gehuwde verzekerden.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank stelt voorop dat uit de wetsgeschiedenis van de Wlz blijkt dat de wetgever – net als bij de van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) – een bewuste keuze heeft gemaakt voor het vragen van eigen bijdragen voor kosten van zorg (TK, 2013-2014, 33891, nr. 3, p. 42-43). De eigen bijdrage wordt geheven omdat het redelijk wordt geacht dat de gebruiker van zorg bijdraagt in de kosten van zorg. De gedachte die uitgaat van de eigen bijdrage sluit in die zin ook aan bij de eigen (financiële) verantwoordelijkheid die de regering in de Wlz wil bevorderen. Cliënten met een hoger inkomen en vermogen kunnen een groter deel van hun zorgkosten zelf dragen dan cliënten met een lager inkomen en vermogen. De overheid biedt met de Wlz een financieel vangnet voor kosten die cliënten die op zorg vanuit de Wlz zijn aangewezen, redelijkerwijs niet zelf kunnen betalen. Voor zorg met verblijf geldt bovendien dat de verzekerde aanzienlijk bespaart op uitgaven aan wonen, eten en drinken en andere kosten die verband houden met zelfstandig wonen. Eigen bijdragen zijn ook nodig om de Wlz betaalbaar te houden.
8. Verweerder heeft geen ruimte om af te wijken van het toetsingskader zoals hiervoor onder 4. tot en met 6. beschreven. Ook is verweerder verplicht om uit te gaan van de door de Belastingdienst ontvangen gegevens. Verweerder is dan ook terecht uitgegaan van de door de Belastingdienst over het peiljaar 2020 verstrekte gegevens.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder de door de Belastingdienst verstrekte gegevens heeft gehanteerd in zijn berekening. De rechtbank oordeelt dat verweerder de vermogensinkomensbijtelling correct heeft berekend. Verweerder is op grond van artikel 3.3.1.2a, derde lid, van het Blz uitgegaan van 4% van de grondslag sparen en beleggen van € 17.323 zijnde een bedrag van € 692,92.Verweerder heeft dit laatste bedrag opgeteld bij het bijdrageplichtig inkomen op jaarbasis. Ter zitting heeft eiseres niet duidelijk gemaakt waarom deze berekening niet juist is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de eigen bijdrage van eiseres correct heeft berekend en vastgesteld op € 1.787,70 per maand.
10. De rechtbank volgt de verwijzing van eiseres naar de uitspraak van de Hoge Raad van 24 december 2021 niet. Het vaststellen van de eigen bijdrage voor de Wlz waarbij een vermogensinkomensbijtelling van 4% wordt gehanteerd staat los van en ziet niet op het door de Belastingdienst hanteren van een fictieve vermogensrendementsheffing waar de Hoge Raad over heeft geoordeeld.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Daarom wordt het door haar betaalde griffierecht niet vergoed. Ook krijgt zij geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.