ECLI:NL:RBMNE:2023:2754

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1320
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en zorgvuldigheid medisch onderzoek

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv in het kader van een WIA-uitkering beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv waarin het bezwaar van eiseres tegen een eerdere beslissing ongegrond werd verklaard. De werkneemster, die voorheen bij eiseres werkzaam was, heeft zich ziek gemeld en het Uwv heeft haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar niet de IVA-uitkering waar eiseres op aanspraak maakt. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest, omdat er onvoldoende informatie is opgevraagd bij de behandelend sector over de psychische klachten van de werkneemster. De rechtbank stelt het Uwv in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, met een termijn van acht weken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in medische beoordelingen en de verplichting van het Uwv om relevante informatie te verzamelen voor een juiste beslissing over de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1320-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [werkneemster] , te [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. C.S. Hoitink).

Inleiding

1. Derde-partij (de werkneemster) is voorheen werkzaam geweest bij eiseres als
medewerker klantrelatie. Op 6 september 2018 heeft zij zich ziek gemeld voor haar werkzaamheden. Het Uwv heeft aan eiseres een loonsanctie opgelegd tot 2 september 2021 wegens onvoldoende re-integratieactiviteiten.
Met het besluit van 26 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv de werkneemster met ingang van 2 september 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend op basis van volledige arbeidsongeschiktheid.
2. In de beslissing op bezwaar van 24 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv
het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
3. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft rapporten overgelegd
van 30 september 2022 en 25 januari 2023 van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts E. Khoe. Het Uwv heeft een verweerschrift en rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 oktober 2022 en 9 januari 2023 ingediend.
4. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2023. Eiseres is
vertegenwoordigd door haar gemachtigde, die aan de zitting heeft deelgenomen via MSTeams. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De werkneemster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Het geschil

5. Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft beslist dat de werkneemster vanaf
2 september 2021 geen recht heeft op een uitkering op grond van de inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA), maar op een loongerelateerde WGA-uitkering, omdat zij wel volledig arbeidsongeschikt is, maar niet duurzaam. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest. Zij heeft dat onderbouwd met verschillende rapporten van verzekeringsarts Khoe.

Beoordeling door de rechtbank

6. De werkneemster heeft geen toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om de gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan haar voormalig werkgever te verstrekken. In deze uitspraak zal dan ook zoveel mogelijk in algemene termen gesproken worden over de medische gegevens van de werkneemster om te voorkomen dat deze gegevens alsnog via deze uitspraak bekend worden gemaakt.
7. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits die rapporten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan die zorgvuldigheidseisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar nodig.
8. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) hanteert strenge criteria voor de beoordeling van duurzaamheid door verzekeringsartsen. De verzekeringsarts moet bij een claim van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid een inschatting maken van de herstelkansen in het eerste jaar en de periode erna. Die inschatting moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden van de verzekerde. Als de inschatting berust op een medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat van die behandeling voor de individuele verzekerde [1] .
Zorgvuldigheid van het onderzoek
9. De rechtbank stelt vast dat het Uwv aanleiding heeft gezien in de beroepsfase nader medisch onderzoek te doen en heeft de werkneemster alsnog opgeroepen voor een spreekuur bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In het rapport van 17 oktober 2022 schrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat uit het beroepschrift van eiseres volgt dat sprake is van nieuwe en bijkomende medische feiten en dat het nodig is om de werkneemster te zien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dus dat de werkneemster op een spreekuur moet komen om goed medisch onderzoek te kunnen doen. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat het medisch onderzoek in bezwaar onzorgvuldig is geweest.
10. De rechtbank zal beoordelen of met dit nadere medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep het gebrek ten aanzien van de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek is hersteld.
11. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek naar de duurzaamheid van de werkneemster haar klachten nog steeds niet zorgvuldig is, omdat er geen informatie bij de behandelend sector is opgevraagd en geen lichamelijk onderzoek is verricht. Hierdoor zijn de beperkingen niet goed in kaart gebracht. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd dat de klachten van de werkneemster niet duurzaam zijn.
12. De rechtbank is het niet met eiseres eens dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep lichamelijk onderzoek had moeten verrichten en informatie had moeten opvragen over de fysieke klachten, maar vindt wel dat hij informatie bij de behandelend sector had moeten opvragen over de psychische klachten. Omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit niet heeft gedaan, is ook onvoldoende gemotiveerd waarom de werkneemster haar psychische klachten niet duurzaam zijn. De rechtbank legt dat hierna uit.
De fysieke klachten
13. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de werkneemster gezien op het spreekuur van 9 januari 2023 en haar klachten uitgebreid uitgevraagd, zoals blijkt uit zijn rapport van van 9 januari 2023 [2] . Op basis van de beschikbare dossierstukken en wat de werkneemster heeft verklaard had de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende informatie tot zijn beschikking over de fysieke klachten van de werkneemster. De klachten van de werkneemster zijn hiermee voldoende in kaart gebracht. De rechtbank kan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen dat het alsnog verrichten van een lichamelijk onderzoek op dat moment geen toegevoegde waarde had, omdat de medische situatie op de datum in geding bepalend is. Het onderzoek naar de fysieke klachten van de werkneemster is voldoende zorgvuldig geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte over voldoende informatie om een inschatting te maken van de (niet-)duurzaamheid van de fysieke klachten van de werkneemster. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan die inschatting te twijfelen.
De psychische klachten
14. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft in zijn rapport van 9 januari 2023 aan dat de prognose over de verbetering van de belastbaarheid door de primaire verzekeringsarts en in de bezwaarfase juist is ingeschat, omdat op 9 januari 2023 sprake blijkt van een afname van klachten en beperkingen, terwijl de werkneemster na september 2021 niet is gestart met de (vervolg)schematherapie. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het aannemelijk dat schematherapie zou hebben geleid tot verbetering van psychische belastbaarheid en tot afname van de psychische beperkingen, omdat deze therapie een (inter)nationaal wetenschappelijk bewezen vorm van psychotherapie is voor mensen met de problematiek van de werkneemster.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee geen sprake van een voldoende zorgvuldig onderzoek naar de (duurzaamheid van) de psychische klachten, omdat de prognose over verbetering van de belastbaarheid betrekking moet hebben op de datum in geding. De toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat schematherapie een nationaal en internationaal wetenschappelijk bewezen effectieve vorm van psychotherapie is voor mensen met problematiek zoals de werkneemster, is bovendien te algemeen en niet toegesneden op de feiten en omstandigheden die bij de werkneemster aan de orde zijn. Ook wordt daarmee geen onderbouwing gegeven van het (mogelijke) resultaat van de behandeling voor de werkneemster, zoals is vereist op grond van vaste rechtspraak van de CRvB [3] .
16. De door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts Khoe stelt zich in zijn rapport van 25 januari 2023 op het standpunt dat niet duidelijk is wat de bevindingen van de behandelend sector waren ten aanzien van de geplande (vervolg)behandeling en of de vervolgbehandeling was gericht op herstel van functioneren of alleen op stabilisatie van de thuissituatie. Hij vindt het verder relevant wat de reden is dat de vervolgbehandeling niet meer op gang is gekomen, omdat die reden kan liggen in de complexe psychische problematiek van de werkneemster. Hij wijst op het rapport van Ergatis (van 17 september 2019) waarin staat dat de persoonlijkheidstrekken van de werkneemster worden beschreven als factoren die herstel in de weg kunnen staan. De rechtbank kan het standpunt van Khoe volgen dat specifieke informatie van de behandelend sector nodig is om te beoordelen of er per datum in geding een meer dan geringe kans was op verbetering van de psychische belastbaarheid van de werkneemster.

Conclusie

17. Omdat het Uwv geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelend sector over de psychische problematiek van de werkneemster, is de rechtbank van oordeel dat er nog steeds sprake is van een gebrek ten aanzien van de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. De conclusies over de psychische belastbaarheid van de werkneemster zijn gebaseerd op onvoldoende zorgvuldig onderzoek.

Hoe gaat de procedure nu verder?

18. Het Uwv kan dit gebrek herstellen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om het Uwv met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Dat herstellen kan het Uwv met een aanvullende motivering doen, maar dat kan ook met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het Uwv bij de behandelend sector informatie opvragen over de psychische klachten van de werkneemster. Vervolgens moet het Uwv de verkregen informatie betrekken bij zijn conclusies over de (niet-)duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster. Daarbij moet het Uwv – in overeenstemming met de vaste rechtspraak hierover van de CRvB – onderbouwen wat het mogelijke resultaat van de behandeling voor de werkneemster is.
19. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als het Uwv geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank. Als het Uwv wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het Uwv. In beide gevallen en in de situatie dat het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in principe zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
20. Het geschil zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt
tot de beroepsgronden zoals die zijn aangedragen in het beroepschrift en het aanvullend beroepschrift, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
21. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank
  • draagt het Uwv op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2023.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896.
2.Onder 4.5