ECLI:NL:RBMNE:2023:2734

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
C/16/556543 / KL ZA 23-130
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding bij verstek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een kort geding. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.B. Dubach, vorderde betaling van een geldsom van € 100.000,- van de gedaagde, die niet op de zitting was verschenen. De eiser had eerder bedragen van € 50.000,- overgemaakt aan de gedaagde voor een beleggingsfonds, maar had geen duidelijkheid gekregen over de status van deze beleggingen. Na herhaaldelijke verzoeken om informatie en een formele ontbinding van de overeenkomst, besloot de eiser om de gedaagde in kort geding te dagvaarden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van de eiser voldoende aannemelijk was en dat er sprake was van een spoedeisend belang. De rechter nam in zijn overwegingen mee dat de gedaagde mogelijk in financiële problemen verkeerde, wat het risico van onmogelijkheid van terugbetaling vergrootte. De voorzieningenrechter wees de vordering toe en veroordeelde de gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. Daarnaast werd de gedaagde ook veroordeeld in de beslagkosten en proceskosten, die door de eiser waren gemaakt in het kader van deze procedure. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eiser het bedrag direct kan vorderen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/556543 / KL ZA 23-130
Vonnis in kort geding van 30 mei 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. D.B. Dubach te 's-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 17 mei 2023,
- de mondelinge behandeling op 26 mei 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Op de mondelinge behandeling was [eiser] aanwezig, bijgestaan door mr. Dubach en vergezeld door de heer [A] aanwezig. [gedaagde] is niet op de zitting verschenen.
1.3.
Aan de vereisten voor de betekening van de dagvaarding is voldaan. Er wordt daarom verstek tegen [gedaagde] verleend. Dat betekent dat zaak in afwezigheid van [gedaagde] wordt behandeld.

2.Het geschil en de beoordeling

Waar gaat de zaak feitelijk over?
2.1.
[gedaagde] zou voor [eiser] € 100.000,- in een beleggingsfonds beleggen. [eiser] heeft op 18 januari 2021 € 50.000,- en op 31 augustus 2021 € 50.000,- aan [gedaagde] overgemaakt. [eiser] heeft meerdere keren aan [gedaagde] gevraagd wat de status van de belegging is. Op 27 februari 2023 heeft de oom van [gedaagde] gereageerd dat voor het opstarten van het beleggingsfonds de puntjes op de i werden gezet. [eiser] kon uit die reactie niet opmaken wat de status is, welke werkzaamheden er zijn verricht en wat de prognose is. Op 17 april 2023 heeft [eiser] het bedrag van € 100.000 teruggevorderd. Per brief van 9 mei 2023 heeft [eiser] de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden.
Wat vordert [eiser] ?
2.2.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 100.000,-, vermeerderd met rente en kosten.
Wat oordeelt de voorzieningenrechter?
2.3.
De vordering van [eiser] wordt toegewezen.
2.4.
Bij een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding, zal de voorzieningenrechter niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de rechter ook het restitutierisico betrekken (het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen).
2.5.
[eiser] heeft goed onderbouwd waarom hij vindt dat [gedaagde] het bedrag van € 100.000,- aan hem moet terugbetalen. Omdat de vordering naar het oordeel van de voorzieningenrechter in hoge mate aannemelijk is, worden minder hoge eisen aan de spoedeisendheid van de vordering gesteld. [eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] mogelijk in geldnood verkeert. [eiser] verwijst naar de beslagstukken en de correspondentie met de oom van [gedaagde] , waaruit blijkt dat er ook andere beslagen op het appartement van [gedaagde] zijn gelegd. Verder speelt een rol dat [eiser] ondanks veel pogingen geen contact met [gedaagde] meer heeft gekregen. [gedaagde] is niet op de zitting verschenen en heeft dit alles niet weersproken. Deze omstandigheden zijn in dit geval voldoende om aan te nemen dat [eiser] een spoedeisend belang bij de vordering heeft. Van enig restitutierisico is niet gebleken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de feiten en omstandigheden meebrengen dat de vordering toewijsbaar is.
2.6.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 1.128,44 voor deurwaarderskosten, € 314,00 voor griffierecht en € 540,00 voor salaris advocaat (1,0 punt(en) × € 540,00), totaal € 1.982,44.
2.7.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
129,14
- griffierecht
987,00
(€ 1.301 – € 314)
- salaris advocaat
697,00
+
Totaal
1.813,14
2.8.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 100.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 25 april 2023, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 1.982,44,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.813,14,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. B.G.W.P. Heijne en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2023.
PM/45352