ECLI:NL:RBMNE:2023:2730

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
10 juni 2023
Zaaknummer
UTR 22/2120
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bomenkap op woonperceel en omgevingsvergunning; proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2023 uitspraak gedaan over een beroep van de Vereniging Tussen Heuvelrug & Wetering tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De zaak betreft de aanvraag van vergunninghouders voor het kappen van twintig bomen op hun woonperceel, dat voorheen deel uitmaakte van een sterrenbos. Het college verleende een omgevingsvergunning voor het kappen van tien bomen, terwijl negen bomen werden afgewezen en één boom als vergunningvrij werd beoordeeld. Eiseres, de Vereniging, maakte bezwaar tegen deze beslissing en stelde dat de kap van de bomen in strijd was met de Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug 2013.

Tijdens de zitting op 9 maart 2023 werd het beroep behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar voorzitter. De rechtbank oordeelde dat eiseres procesbelang had, ondanks dat de meeste bomen al gekapt waren. De rechtbank concludeerde dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid had kunnen verlenen, en dat de beroepsgronden van eiseres niet slaagden. De rechtbank oordeelde dat het college zich had gebaseerd op de adviezen van bomendeskundigen en dat de belangenafweging door het college zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 7,--, en bepaalde dat het college het griffierecht van € 184,-- aan eiseres vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2120
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2023 op het beroep in de zaak tussen
de Vereniging Tussen Heuvelrug & Wetering, te Driebergen – Rijssenburg (eiseres)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug(het college)
(gemachtigde: mr. W. van der Wel)
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen
[derde-partij 1]en
[derde-partij 2]uit [woonplaats] (vergunninghouders).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over het woonperceel van vergunninghouders aan de [adres] in [woonplaats] . Dit perceel maakte vroeger deel uit van het oude sterrenbos [locatie 1] . De bomen op het perceel zijn daar een overblijfsel van. Op het perceel rusten op grond van het bestemmingsplan [locatie 2] nu de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Tuin’.
2. Vergunninghouders hebben bij het college een omgevingsvergunning aangevraagd voor het kappen van twintig bomen op het perceel. Bij de aanvraag is onder meer een Quick scan flora en fauna ingediend van Laneco van 27 januari 2021. Het college heeft de situatie ter plaatse laten beoordelen door een bomendeskundige die op 13 januari 2021 advies heeft uitgebracht. In lijn met dit advies heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning bij besluit van 2 maart 2021 (
het primaire besluit) voor tien bomen verleend, voor negen bomen afgewezen en één boom als vergunningvrij beoordeeld. Eiseres is het niet eens met de kap van de tien bomen en heeft daarom bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning.
3. In de bezwaarfase is er een hoop gebeurd. Vergunninghouders hebben allerlei ander groen verwijderd en snoeiwerkzaamheden verricht. Omdat hierdoor het kronendek van de bomen flink was uitgedund, heeft het college de situatie ter plaatse opnieuw laten beoordelen door een andere bomendeskundige die op 12 augustus 2021 advies heeft uitgebracht. Vervolgens zijn bij storm ‘Eunice’ op 18 februari 2022 twee van de vergunde bomen (boom 3 en boom 108) ernstig beschadigd geraakt, waarna vergunninghouders die met een noodkap hebben geveld. Omdat ook hierdoor de feitelijke situatie op het perceel wijzigde is de Quick scan flora en fauna van Laneco op 24 februari 2022 geactualiseerd, en heeft het college opnieuw onderzoek laten doen door een bomendeskundige die op 23 maart 2022 advies heeft uitgebracht. In lijn met de adviezen van de twee bomendeskundigen in bezwaar en de geactualiseerde Quick scan, heeft het college de omgevingsvergunning met het besluit op bezwaar van 4 april 2022 (
het bestreden besluit) in stand gelaten voor negen bomen (waaronder boom 3 en boom 108), en voor één boom (boom 121) alsnog geweigerd.
4. Eiseres heeft beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Vergunninghouders hebben ook gereageerd. Het beroep van eiseres is op 9 maart 2023 bij de rechtbank op een zitting behandeld, tegelijkertijd met de beroepen met zaaknummers UTR 22/2013, UTR 22/1489 en UTR 22/2115 die ook zijn gericht tegen het bestreden besluit. Eiseres is op de zitting vertegenwoordigd door haar voorzitter, [A] . Het college heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [B] . Vergunninghouders zijn – met voorafgaand bericht – niet op de zitting verschenen. Op de zitting heeft de rechtbank met instemming van partijen beslist dat de aanvullende reactie van vergunninghouders van 5 maart 2023, ondanks dat die reactie te laat is ingediend, aan het dossier wordt toegevoegd.

Overwegingen

Procesbelang
5. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of eiseres wel procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. Alle bomen (behalve boom 4) zijn immers al gekapt, zodat eiseres dat met haar beroep feitelijk niet meer kan voorkomen. De rechtbank overweegt echter dat het beroep van eiseres er toe zou kúnnen leiden dat de verleende omgevingsvergunning geen stand houdt. In dat geval zouden de bomen in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug 2013 zijn gekapt. Eiseres zou het college dan kunnen verzoeken om de oorspronkelijke situatie zoveel als mogelijk te laten herstellen. Gelet hierop heeft eiseres procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. [1]
Toetsingskader
6. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geldt dat als in een gemeentelijke verordening is bepaald dat een vergunning nodig is voor het vellen van houtopstand, het verboden is deze activiteit uit te voeren zonder omgevingsvergunning. Artikel 2.18 van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag hierop betrekking heeft, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
7.
De Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug 2013 is zo’n gemeentelijke verordening. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de bomenverordening is het verboden om zonder omgevingsvergunning van het college een houtopstand [2] te (doen) vellen. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de bomenverordening kan het college de omgevingsvergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen. In het tweede lid is bepaald dat de omgevingsvergunning wordt geweigerd als de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand op basis van de natuurwaarden, milieuwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden, waarden van stads- en dorpsschoon, en/of waarden voor recreatie en leefbaarheid. Wat er onder deze waarden moet worden verstaan is nader uitgelegd in de toelichting op de bomenverordening.
8. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de bomenverordening is het college tot slot bevoegd om aan de omgevingsvergunning het voorschrift te verbinden dat er binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig het college te geven aanwijzingen, moet worden herplant. De invulling van deze bevoegdheid is verder omschreven in het Herplantbeleid gemeente Utrechtse Heuvelrug 2010.
9. Gelet op het voorgaande is het wel of niet verlenen van een omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen een discretionaire bevoegdheid van het college. Dat betekent dat de rechtbank het gebruik maken van die bevoegdheid terughoudend moet toetsen. Het college heeft beoordelingsruimte als het gaat om de genoemde waarden en het opleggen van een herplantplicht. Ook die beoordeling moet door de rechtbank dus terughoudend worden getoetst.
10. Met het bestreden besluit heeft het college de omgevingsvergunning voor het kappen van boom 3, 4, 10, 83, 95, 108, 109, 110 en 130 in stand gelaten, en voor het overige geweigerd. Ten tijde van het bestreden besluit waren boom 3 en 108 al met een noodkap geveld. Het college heeft op de zitting toegelicht dat, dat is gebeurd met toestemming van de burgemeester en dat het bestreden besluit voor deze twee bomen moet worden gezien als een schriftelijke bevestiging daarvan. Verder heeft het college een herplantplicht aan de omgevingsvergunning verbonden voor één beuk (in plaats van boom 109 en 110) en drie inheemse boomsoorten (in plaats van boom 95, 108 en 130). Tot slot is aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat boom 4 pas mag worden gekapt als vergunninghouders aanvullend onderzoek hebben laten doen conform het vleermuisprotocol, dat onderzoek door de gemeentelijke adviseur Flora en Fauna is goedgekeurd, en die adviseur daarna uitdrukkelijk schriftelijke toestemming heeft gegeven voor het kappen van boom 4. Het college heeft zich bij het bestreden besluit gebaseerd op de adviezen van de twee bomendeskundigen die in bezwaar onderzoek hebben gedaan.
Beoordeling van de beroepsgronden
Omvang van het geding
11. Eiseres heeft de rechtbank onder meer gevraagd om zich te buigen over:
  • het verzoek van eiseres aan het college om een deel van het perceel de functieaanduiding ‘Bos’ te geven;
  • een in 2005 voor het perceel opgelegde herplantplicht;
  • de principeaanvraag van 12 mei 2020 voor het realiseren van vier woningen op het perceel;
  • het volgens eiseres te intensief snoeien door vergunninghouders van bomen waarvoor de gevraagde omgevingsvergunning is geweigerd.
12. De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van artikel 8:69, eerste lid, van de Awb uitspraak moet doen op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek op de zitting. Daarbij is echter het uitgangspunt dat dit binnen de grenzen moet blijven van het besluit dat aan de rechtbank is voorgelegd. [3] De hiervoor genoemde beroepsgronden zien echter op aspecten waarover de omgevingsvergunning niet gaat. De rechtbank laat deze beroepsgronden daarom buiten beschouwing.
Vooroverleg en participatie
13. Eiseres voert aan dat het college ten onrechte geen vooroverleg met belanghebbenden heeft georganiseerd en zich onvoldoende heeft ingespannen om vergunninghouders ertoe te bewegen om de steun van omwonenden te verwerven. Dit terwijl het college heeft gezegd in de geest van de Omgevingswet te werken.
14. De rechtbank stelt vast dat de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, zodat daaruit ook geen wettelijke verplichtingen kunnen voortvloeien voor het college. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bezwaarfase
15. Eiseres voert aan dat de bezwaarfase niet correct is gevolgd. Zij is door het college namelijk niet meer in de gelegenheid gesteld om te reageren op de op 24 februari 2022 geactualiseerde Quick scan flora en fauna van Laneco, terwijl deze Quick scan door het college vervolgens wél aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd.
16. De rechtbank oordeelt dat het college verplicht was om de geactualiseerde Quick scan in bezwaar aan eiseres ter beschikking te stellen. [4] Het college heeft dat niet gedaan, zodat sprake is van een gebrek in de voorbereiding van het bestreden besluit. Voor de vraag welke rechtsgevolgen de rechtbank daaraan verbindt, vindt de rechtbank doorslaggevend of eiseres door het gebrek in haar belangen is geschaad. Vooropgesteld zij dat eiseres hierdoor genoodzaakt was om in beroep te gaan. In beroep heeft het college de geactualiseerde Quick scan echter alsnog overgelegd en heeft eiseres daar alsnog op kunnen reageren. Daarmee is het gebrek in beroep hersteld. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het gebrek te passeren onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Dat betekent dat deze beroepsgrond slaagt, maar niet leidt tot een vernietiging van het bestreden besluit.
Adviezen bomendeskundigen
17. Eiseres voert aan dat de samenhang van de bomen met het totale ecosysteem in de omgeving, ten onrechte niet is betrokken in de beoordeling van de aanvraag. Volgens eiseres moet het perceel worden gezien als een bosperceel, ondanks de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Tuin’ die er nu op rusten, en is dat boskarakter met het verwijderen van allerlei vergunningvrij groen door vergunninghouders verloren gegaan. Het college heeft daar ten onrechte geen rekenschap van gegeven. Volgens eiseres doet het college te weinig om dit oude stukje bos te behouden. Tot slot blijkt uit de adviezen van de bomendeskundigen dat er geen noodzaak bestaat voor het kappen van boom 4, 10, 95 en 130, zodat het college de omgevingsvergunning voor die bomen in ieder geval niet had mogen verlenen.
18. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Het college heeft zich bij het bestreden besluit gebaseerd op de adviezen van de twee bomendeskundigen die in bezwaar onderzoek hebben gedaan. Het is vaste rechtspraak dat het bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan als dat advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is, en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [5] Naar het oordeel van de rechtbank is dat hier het geval. De rechtbank stelt voorop dat de bomendeskundigen steeds zijn uitgegaan van de meest actuele stand van zaken op het perceel (ná de verrichtte snoeiwerkzaamheden, en vervolgens ná de storm). Zij zijn ter plaatste geweest en hebben de conditie, stabiliteit en breukvastheid, stamdiameter, grootte, levensverwachting en locatie van de bomen vastgesteld. Vervolgens hebben zij alle waarden gekwalificeerd, waarbij de bomen niet alleen individueel maar ook als zone zijn betrokken. Eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten gegeven voor twijfel aan de zorgvuldigheid en begrijpelijkheid van de adviezen.
De rechtbank vindt het redelijk dat de bomendeskundigen bij hun beoordeling alleen de groenstructuur op het perceel zelf hebben bekeken en niet (zoals eiseres voorstaat) het totale ecosysteem in de omgeving. De bomen maken immers geen deel meer uit van het oude sterrenbos [locatie 1] . De bomen staan nu op een woonperceel (geen bosperceel) en dienen daarom ook alleen in het licht daarvan te worden beoordeeld. Dat de bomen dienen als ecologische doorvoerroute voor diverse dieren is door de bomendeskundigen onderkend en betrokken bij het vaststellen van de herplantplicht. De rechtbank wijst erop dat het vergunningvrije groen op het perceel geen deel kan uitmaken van de waarden die de bomen vertegenwoordigen. De bomenverordening en het herplantbeleid bieden daar geen ruimte voor. Tot slot geldt dat de omgevingsvergunning wordt geweigerd als de belangen bij verlening niet opwegen tegen de belangen bij behoud van de bomen op basis van één of meer van de waarden. Noodzaak van de kap is dus geen voorwaarde. De beroepsgrond slaagt niet.
Herplantplicht
19. Eiseres voert aan dat de herplantplicht voor één beuk en drie inheemse bomen geen recht doet aan de waarden die met het kappen van de bomen verloren gaan. Het college had tenminste een herplantplicht moeten opleggen voor alle te kappen bomen, omdat dat het uitgangspunt is in het beleid. Daarentegen heeft het college voor vier bomen helemaal geen herplantplicht opgelegd, terwijl ook deze bomen waarden vertegenwoordigen.
20. De rechtbank volgt eiseres niet. Het uitgangspunt in het herplantbeleid is dat er een herplantplicht wordt opgelegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning als de te kappen boom één of meer van de waarden
in bijzondere matevertegenwoordigt, en er
voldoende ruimteis om een nieuwe boom terug te plaatsen en tot volle wasdom te laten komen. Het college is bij het opleggen van de herplantplicht eveneens afgegaan op de adviezen van de bomendeskundigen. Uit de adviezen volgt dat het opengevallen kronendak met de herplant van één beuk (in plaats van boom 109 en 110) en drie inheemse boomsoorten (in plaats van boom 95, 108 en 130) op de door de bomendeskundigen aangewezen locaties, voldoende wordt gedicht. Voor boom 3, 4, 10 en 83 is geen herplantplicht opgelegd. Van deze vier bomen vertegenwoordigt alleen boom 83 een waarde in bijzondere mate: de boom heeft een bovengemiddelde natuurwaarde. Uit de adviezen blijkt echter dat het effect op het kronendak met het wegvallen van deze boom klein is en de bomen in de directe nabijheid juist meer ruimte krijgen om zich te ontwikkelen. Omdat de beuk en de drie inheemse bomen het kronendak volgens de bomendeskundigen al herstellen is er dan ook geen herplantplicht voor boom 83 opgelegd. De rechtbank kan dit volgen. De stelling van eiseres dat de herplant onvoldoende verstrekkend is, legt tegenover het oordeel van de bomendeskundigen onvoldoende gewicht in de schaal. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
21. Eiseres voert aan dat het college te veel gewicht heeft toegekend aan de belangen van vergunninghouders, waarbij eiseres erop wijst dat vergunninghouders met het kappen van de bomen geen tuin willen creëren voor eigen gebruik, maar alvast ruimte willen maken voor het bouwen van woningen op hun perceel in de toekomst. Vergunninghouders hebben er zelf voor gekozen om in een bosrijk gebied te wonen, zodat zij volgens eiseres de nadelen (minder ruimte en licht) op de koop toe hadden moeten nemen.
22. De rechtbank volgt eiseres hierin evenmin. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de bomenverordening moet het belang bij behoud van de waarden van de bomen worden afgewogen tegenover het belang bij het kappen van de bomen. De aanvraag is door het college voor een groot deel afgewezen, omwille van het belang bij behoud van de waarden van tien van de twintig aangevraagde bomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat hij ondanks de waarden van de negen overige vergunningplichtige bomen wél een omgevingsvergunning wil verlenen, maar dan alleen wanneer er één beuk en drie inheemse bomen worden herplant. Niet valt in te zien waarom het college hier gelet op zijn grote beleidsruimte, niet toe heeft kunnen besluiten. Daarbij heeft het college de aanvraag naar het oordeel van de rechtbank terecht op zichzelf beoordeeld, inclusief de daarin door vergunninghouders gegeven motivatie voor de kap. Eventuele bouwmogelijkheden op het perceel zijn daarbij terecht buiten beschouwing gelaten. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
23. Gelet op al het voorgaande heeft het college de omgevingsvergunning naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen verlenen. Het beroep is ongegrond en de rechtbank laat het bestreden besluit in stand.
24. Omdat eiseres genoodzaakt was om in beroep te gaan vanwege het onder rechtsoverweging 16 geconstateerde gebrek in de voorbereiding van het bestreden besluit, ziet de rechtbank aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep. De rechtbank stelt de reiskosten die [A] heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op € 7,-- (retour trein Driebergen-Zeist – Utrecht). Van overige proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
25. Verder bepaalt de rechtbank dat het college het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,-- aan eiseres vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 7,--;
  • bepaalt dat het college het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,-- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. Boer – de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2023.
(de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de ABRvS van 10 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1819.
2.Met een stamdiameter van 30 cm op 1,30 m hoogte boven het maaiveld.
3.Zie de uitspraak van de ABRvS van 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1529.
4.Zie artikel 7:4 van de Awb.
5.Zie de uitspraak van de ABRvS van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1659.