Overwegingen
5. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of eiseres wel procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. Alle bomen (behalve boom 4) zijn immers al gekapt, zodat eiseres dat met haar beroep feitelijk niet meer kan voorkomen. De rechtbank overweegt echter dat het beroep van eiseres er toe zou kúnnen leiden dat de verleende omgevingsvergunning geen stand houdt. In dat geval zouden de bomen in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug 2013 zijn gekapt. Eiseres zou het college dan kunnen verzoeken om de oorspronkelijke situatie zoveel als mogelijk te laten herstellen. Gelet hierop heeft eiseres procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
6. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geldt dat als in een gemeentelijke verordening is bepaald dat een vergunning nodig is voor het vellen van houtopstand, het verboden is deze activiteit uit te voeren zonder omgevingsvergunning. Artikel 2.18 van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag hierop betrekking heeft, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
7.
De Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug 2013 is zo’n gemeentelijke verordening. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de bomenverordening is het verboden om zonder omgevingsvergunning van het college een houtopstandte (doen) vellen. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de bomenverordening kan het college de omgevingsvergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen. In het tweede lid is bepaald dat de omgevingsvergunning wordt geweigerd als de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand op basis van de natuurwaarden, milieuwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden, waarden van stads- en dorpsschoon, en/of waarden voor recreatie en leefbaarheid. Wat er onder deze waarden moet worden verstaan is nader uitgelegd in de toelichting op de bomenverordening.
8. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de bomenverordening is het college tot slot bevoegd om aan de omgevingsvergunning het voorschrift te verbinden dat er binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig het college te geven aanwijzingen, moet worden herplant. De invulling van deze bevoegdheid is verder omschreven in het Herplantbeleid gemeente Utrechtse Heuvelrug 2010.
9. Gelet op het voorgaande is het wel of niet verlenen van een omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen een discretionaire bevoegdheid van het college. Dat betekent dat de rechtbank het gebruik maken van die bevoegdheid terughoudend moet toetsen. Het college heeft beoordelingsruimte als het gaat om de genoemde waarden en het opleggen van een herplantplicht. Ook die beoordeling moet door de rechtbank dus terughoudend worden getoetst.
10. Met het bestreden besluit heeft het college de omgevingsvergunning voor het kappen van boom 3, 4, 10, 83, 95, 108, 109, 110 en 130 in stand gelaten, en voor het overige geweigerd. Ten tijde van het bestreden besluit waren boom 3 en 108 al met een noodkap geveld. Het college heeft op de zitting toegelicht dat, dat is gebeurd met toestemming van de burgemeester en dat het bestreden besluit voor deze twee bomen moet worden gezien als een schriftelijke bevestiging daarvan. Verder heeft het college een herplantplicht aan de omgevingsvergunning verbonden voor één beuk (in plaats van boom 109 en 110) en drie inheemse boomsoorten (in plaats van boom 95, 108 en 130). Tot slot is aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat boom 4 pas mag worden gekapt als vergunninghouders aanvullend onderzoek hebben laten doen conform het vleermuisprotocol, dat onderzoek door de gemeentelijke adviseur Flora en Fauna is goedgekeurd, en die adviseur daarna uitdrukkelijk schriftelijke toestemming heeft gegeven voor het kappen van boom 4. Het college heeft zich bij het bestreden besluit gebaseerd op de adviezen van de twee bomendeskundigen die in bezwaar onderzoek hebben gedaan.
Beoordeling van de beroepsgronden
11. Eiseres heeft de rechtbank onder meer gevraagd om zich te buigen over:
- het verzoek van eiseres aan het college om een deel van het perceel de functieaanduiding ‘Bos’ te geven;
- een in 2005 voor het perceel opgelegde herplantplicht;
- de principeaanvraag van 12 mei 2020 voor het realiseren van vier woningen op het perceel;
- het volgens eiseres te intensief snoeien door vergunninghouders van bomen waarvoor de gevraagde omgevingsvergunning is geweigerd.
12. De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van artikel 8:69, eerste lid, van de Awb uitspraak moet doen op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek op de zitting. Daarbij is echter het uitgangspunt dat dit binnen de grenzen moet blijven van het besluit dat aan de rechtbank is voorgelegd.De hiervoor genoemde beroepsgronden zien echter op aspecten waarover de omgevingsvergunning niet gaat. De rechtbank laat deze beroepsgronden daarom buiten beschouwing.
Vooroverleg en participatie
13. Eiseres voert aan dat het college ten onrechte geen vooroverleg met belanghebbenden heeft georganiseerd en zich onvoldoende heeft ingespannen om vergunninghouders ertoe te bewegen om de steun van omwonenden te verwerven. Dit terwijl het college heeft gezegd in de geest van de Omgevingswet te werken.
14. De rechtbank stelt vast dat de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, zodat daaruit ook geen wettelijke verplichtingen kunnen voortvloeien voor het college. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
15. Eiseres voert aan dat de bezwaarfase niet correct is gevolgd. Zij is door het college namelijk niet meer in de gelegenheid gesteld om te reageren op de op 24 februari 2022 geactualiseerde Quick scan flora en fauna van Laneco, terwijl deze Quick scan door het college vervolgens wél aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd.
16. De rechtbank oordeelt dat het college verplicht was om de geactualiseerde Quick scan in bezwaar aan eiseres ter beschikking te stellen.Het college heeft dat niet gedaan, zodat sprake is van een gebrek in de voorbereiding van het bestreden besluit. Voor de vraag welke rechtsgevolgen de rechtbank daaraan verbindt, vindt de rechtbank doorslaggevend of eiseres door het gebrek in haar belangen is geschaad. Vooropgesteld zij dat eiseres hierdoor genoodzaakt was om in beroep te gaan. In beroep heeft het college de geactualiseerde Quick scan echter alsnog overgelegd en heeft eiseres daar alsnog op kunnen reageren. Daarmee is het gebrek in beroep hersteld. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het gebrek te passeren onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Dat betekent dat deze beroepsgrond slaagt, maar niet leidt tot een vernietiging van het bestreden besluit.
Adviezen bomendeskundigen
17. Eiseres voert aan dat de samenhang van de bomen met het totale ecosysteem in de omgeving, ten onrechte niet is betrokken in de beoordeling van de aanvraag. Volgens eiseres moet het perceel worden gezien als een bosperceel, ondanks de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Tuin’ die er nu op rusten, en is dat boskarakter met het verwijderen van allerlei vergunningvrij groen door vergunninghouders verloren gegaan. Het college heeft daar ten onrechte geen rekenschap van gegeven. Volgens eiseres doet het college te weinig om dit oude stukje bos te behouden. Tot slot blijkt uit de adviezen van de bomendeskundigen dat er geen noodzaak bestaat voor het kappen van boom 4, 10, 95 en 130, zodat het college de omgevingsvergunning voor die bomen in ieder geval niet had mogen verlenen.
18. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Het college heeft zich bij het bestreden besluit gebaseerd op de adviezen van de twee bomendeskundigen die in bezwaar onderzoek hebben gedaan. Het is vaste rechtspraak dat het bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan als dat advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is, en de getrokken conclusies daarop aansluiten.Naar het oordeel van de rechtbank is dat hier het geval. De rechtbank stelt voorop dat de bomendeskundigen steeds zijn uitgegaan van de meest actuele stand van zaken op het perceel (ná de verrichtte snoeiwerkzaamheden, en vervolgens ná de storm). Zij zijn ter plaatste geweest en hebben de conditie, stabiliteit en breukvastheid, stamdiameter, grootte, levensverwachting en locatie van de bomen vastgesteld. Vervolgens hebben zij alle waarden gekwalificeerd, waarbij de bomen niet alleen individueel maar ook als zone zijn betrokken. Eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten gegeven voor twijfel aan de zorgvuldigheid en begrijpelijkheid van de adviezen.
De rechtbank vindt het redelijk dat de bomendeskundigen bij hun beoordeling alleen de groenstructuur op het perceel zelf hebben bekeken en niet (zoals eiseres voorstaat) het totale ecosysteem in de omgeving. De bomen maken immers geen deel meer uit van het oude sterrenbos [locatie 1] . De bomen staan nu op een woonperceel (geen bosperceel) en dienen daarom ook alleen in het licht daarvan te worden beoordeeld. Dat de bomen dienen als ecologische doorvoerroute voor diverse dieren is door de bomendeskundigen onderkend en betrokken bij het vaststellen van de herplantplicht. De rechtbank wijst erop dat het vergunningvrije groen op het perceel geen deel kan uitmaken van de waarden die de bomen vertegenwoordigen. De bomenverordening en het herplantbeleid bieden daar geen ruimte voor. Tot slot geldt dat de omgevingsvergunning wordt geweigerd als de belangen bij verlening niet opwegen tegen de belangen bij behoud van de bomen op basis van één of meer van de waarden. Noodzaak van de kap is dus geen voorwaarde. De beroepsgrond slaagt niet.
19. Eiseres voert aan dat de herplantplicht voor één beuk en drie inheemse bomen geen recht doet aan de waarden die met het kappen van de bomen verloren gaan. Het college had tenminste een herplantplicht moeten opleggen voor alle te kappen bomen, omdat dat het uitgangspunt is in het beleid. Daarentegen heeft het college voor vier bomen helemaal geen herplantplicht opgelegd, terwijl ook deze bomen waarden vertegenwoordigen.
20. De rechtbank volgt eiseres niet. Het uitgangspunt in het herplantbeleid is dat er een herplantplicht wordt opgelegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning als de te kappen boom één of meer van de waarden
in bijzondere matevertegenwoordigt, en er
voldoende ruimteis om een nieuwe boom terug te plaatsen en tot volle wasdom te laten komen. Het college is bij het opleggen van de herplantplicht eveneens afgegaan op de adviezen van de bomendeskundigen. Uit de adviezen volgt dat het opengevallen kronendak met de herplant van één beuk (in plaats van boom 109 en 110) en drie inheemse boomsoorten (in plaats van boom 95, 108 en 130) op de door de bomendeskundigen aangewezen locaties, voldoende wordt gedicht. Voor boom 3, 4, 10 en 83 is geen herplantplicht opgelegd. Van deze vier bomen vertegenwoordigt alleen boom 83 een waarde in bijzondere mate: de boom heeft een bovengemiddelde natuurwaarde. Uit de adviezen blijkt echter dat het effect op het kronendak met het wegvallen van deze boom klein is en de bomen in de directe nabijheid juist meer ruimte krijgen om zich te ontwikkelen. Omdat de beuk en de drie inheemse bomen het kronendak volgens de bomendeskundigen al herstellen is er dan ook geen herplantplicht voor boom 83 opgelegd. De rechtbank kan dit volgen. De stelling van eiseres dat de herplant onvoldoende verstrekkend is, legt tegenover het oordeel van de bomendeskundigen onvoldoende gewicht in de schaal. De beroepsgrond slaagt niet.
21. Eiseres voert aan dat het college te veel gewicht heeft toegekend aan de belangen van vergunninghouders, waarbij eiseres erop wijst dat vergunninghouders met het kappen van de bomen geen tuin willen creëren voor eigen gebruik, maar alvast ruimte willen maken voor het bouwen van woningen op hun perceel in de toekomst. Vergunninghouders hebben er zelf voor gekozen om in een bosrijk gebied te wonen, zodat zij volgens eiseres de nadelen (minder ruimte en licht) op de koop toe hadden moeten nemen.
22. De rechtbank volgt eiseres hierin evenmin. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de bomenverordening moet het belang bij behoud van de waarden van de bomen worden afgewogen tegenover het belang bij het kappen van de bomen. De aanvraag is door het college voor een groot deel afgewezen, omwille van het belang bij behoud van de waarden van tien van de twintig aangevraagde bomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat hij ondanks de waarden van de negen overige vergunningplichtige bomen wél een omgevingsvergunning wil verlenen, maar dan alleen wanneer er één beuk en drie inheemse bomen worden herplant. Niet valt in te zien waarom het college hier gelet op zijn grote beleidsruimte, niet toe heeft kunnen besluiten. Daarbij heeft het college de aanvraag naar het oordeel van de rechtbank terecht op zichzelf beoordeeld, inclusief de daarin door vergunninghouders gegeven motivatie voor de kap. Eventuele bouwmogelijkheden op het perceel zijn daarbij terecht buiten beschouwing gelaten. De beroepsgrond slaagt niet.
23. Gelet op al het voorgaande heeft het college de omgevingsvergunning naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen verlenen. Het beroep is ongegrond en de rechtbank laat het bestreden besluit in stand.
24. Omdat eiseres genoodzaakt was om in beroep te gaan vanwege het onder rechtsoverweging 16 geconstateerde gebrek in de voorbereiding van het bestreden besluit, ziet de rechtbank aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep. De rechtbank stelt de reiskosten die [A] heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op € 7,-- (retour trein Driebergen-Zeist – Utrecht). Van overige proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
25. Verder bepaalt de rechtbank dat het college het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,-- aan eiseres vergoedt.