Overwegingen
5. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of eisers kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen namelijk alleen belanghebbenden bezwaar en beroep instellen tegen een besluit. Hiervoor moet sprake zijn van gevolgen van enige betekenis van het kappen van de bomen, waarbij niet alleen het zicht op de bomen, maar ook de afstand tot de bomen en de gevolgen van de kap voor hun woon- en leefklimaat van belang is.Het college heeft eisers met het bestreden besluit aangemerkt als belanghebbenden bij de omgevingsvergunning. Vergunninghouders betwisten dit. Volgens vergunninghouders kunnen eisers door de vorm van het perceel en al het tussenliggende groen namelijk géén van de te kappen bomen zien.
6. De rechtbank oordeelt dat het college eisers met het bestreden besluit terecht heeft aangemerkt als belanghebbenden bij de omgevingsvergunning. Eisers wonen tegenover het perceel van vergunninghouders. De rechtbank vindt het aannemelijk dat zij gelet op de (mogelijke) gevolgen van de kap voor de flora en fauna in de omgeving, en de korte afstand tussen het perceel van eisers en het perceel van vergunninghouders, gevolgen van enige betekenis ondervinden.
7. Verder ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eisers wel procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep. Alle bomen (behalve boom 4) zijn immers al gekapt, zodat eisers dat met hun beroep feitelijk niet meer kunnen voorkomen. De rechtbank overweegt echter dat het beroep van eisers er toe zou kúnnen leiden dat de verleende omgevingsvergunning geen stand houdt. In dat geval zouden de bomen in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug 2013 zijn gekapt. Eisers zouden het college dan kunnen verzoeken om de oorspronkelijke situatie zoveel als mogelijk te laten herstellen. Gelet hierop hebben eisers procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep.
8. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geldt dat als in een gemeentelijke verordening is bepaald dat een vergunning nodig is voor het vellen van houtopstand, het verboden is deze activiteit uit te voeren zonder omgevingsvergunning. Artikel 2.18 van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag hierop betrekking heeft, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
9.
De Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug 2013 is zo’n gemeentelijke verordening. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de bomenverordening is het verboden om zonder omgevingsvergunning van het college een houtopstandte (doen) vellen. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de bomenverordening kan het college de omgevingsvergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen. In het tweede lid is bepaald dat de omgevingsvergunning wordt geweigerd als de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand op basis van de natuurwaarden, milieuwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden, waarden van stads - en dorpsschoon, en/of waarden voor recreatie en leefbaarheid. Wat er onder deze waarden moet worden verstaan is nader uitgelegd in de toelichting op de bomenverordening.
10. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de bomenverordening is het college tot slot bevoegd om aan de omgevingsvergunning het voorschrift te verbinden dat er binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig het college te geven aanwijzingen, moet worden herplant. De invulling van deze bevoegdheid is verder omschreven in het Herplantbeleid gemeente Utrechtse Heuvelrug 2010.
11. Gelet op het voorgaande is het wel of niet verlenen van een omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen een discretionaire bevoegdheid van het college. Dat betekent dat de rechtbank het gebruik maken van die bevoegdheid terughoudend moet toetsen. Het college heeft beoordelingsruimte als het gaat om de genoemde waarden en het opleggen van een herplantplicht. Ook die beoordeling moet door de rechtbank dus terughoudend worden getoetst.
12. Met het bestreden besluit heeft het college de omgevingsvergunning voor het kappen van boom 3, 4, 10, 83, 95, 108, 109, 110 en 130 in stand gelaten, en voor het overige geweigerd. Ten tijde van het bestreden besluit waren boom 3 en 108 al met een noodkap geveld. Het college heeft op de zitting toegelicht dat dit is gebeurd met toestemming van de burgemeester en dat het bestreden besluit voor deze twee bomen moet worden gezien als een schriftelijke bevestiging daarvan. Verder heeft het college een herplantplicht aan de omgevingsvergunning verbonden voor één beuk (in plaats van boom 109 en 110) en drie inheemse boomsoorten (in plaats van boom 95, 108 en 130). Tot slot is aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat boom 4 pas mag worden gekapt als vergunninghouders aanvullend onderzoek hebben laten doen conform het vleermuisprotocol, dat onderzoek door de gemeentelijke adviseur Flora en Fauna is goedgekeurd, en die adviseur daarna uitdrukkelijk schriftelijke toestemming heeft gegeven voor het kappen van boom 4. Het college heeft zich bij het bestreden besluit gebaseerd op de adviezen van de twee bomendeskundigen die in bezwaar onderzoek hebben gedaan.
13. Het is vaste rechtspraak dat het bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan als dat advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is, en de getrokken conclusies daarop aansluiten.Naar het oordeel van de rechtbank is dat hier het geval. De rechtbank stelt voorop dat de bomendeskundigen steeds zijn uitgegaan van de meest actuele stand van zaken op het perceel (ná de verrichtte snoeiwerkzaamheden, en vervolgens ná de storm). Zij zijn ter plaatste geweest en hebben de conditie, stabiliteit en breukvastheid, stamdiameter, grootte, levensverwachting en locatie van de bomen vastgesteld. Vervolgens hebben zij alle waarden gekwalificeerd, waarbij de bomen niet alleen individueel maar ook als zone zijn betrokken.
14. Het uitgangspunt in het herplantbeleid is dat er een herplantplicht wordt opgelegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning als de te kappen boom één of meer van de waarden
in bijzondere matevertegenwoordigt, en er
voldoende ruimteis om een nieuwe boom terug te plaatsen en tot volle wasdom te laten komen. Het college is bij het opleggen van de herplantplicht eveneens afgegaan op de adviezen van de bomendeskundigen. Uit de adviezen volgt dat het opengevallen kronendak met de herplant van één beuk (in plaats van boom 109 en 110) en drie inheemse boomsoorten (in plaats van boom 95, 108 en 130) op de door de bomendeskundigen aangewezen locaties, voldoende wordt gedicht. Voor boom 3, 4, 10 en 83 is geen herplantplicht opgelegd. Van deze vier bomen vertegenwoordigt alleen boom 83 een waarde in bijzondere mate: de boom heeft een bovengemiddelde natuurwaarde. Uit de adviezen blijkt echter dat het effect op het kronendak met het wegvallen van deze boom klein is en de bomen in de directe nabijheid juist meer ruimte krijgen om zich te ontwikkelen. Omdat de beuk en de drie inheemse bomen het kronendak volgens de bomendeskundigen al herstellen is er dan ook geen herplantplicht voor boom 83 opgelegd. De rechtbank kan dit volgen.
15. Eisers voeren allereerst aan dat de omgevingsvergunning met het bestreden besluit deels is gewijzigd, zodat het college de kosten die eisers in bezwaar hebben gemaakt had moeten vergoeden. Dit heeft het college ten onrechte niet gedaan.
16. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Er bestaat alleen aanspraak op proceskosten in bezwaar als het primaire besluit wordt herroepen op grond van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.De rechtbank stelt vast de omgevingsvergunning inderdaad deels is herroepen, maar alleen vanwege de gewijzigde feitelijke omstandigheden op het perceel (de snoeiwerkzaamheden en de gevolgen van de storm). Het college hoefde de proceskosten van eisers in bezwaar dan ook niet te vergoeden. De beroepsgrond slaagt niet.
17. Eisers voeren verder aan dat het college het behoud van de te herplanten bomen niet heeft gewaarborgd. Er is ten onrechte geen voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden over de wijze waarop een niet-geslaagde herplant moet worden vervangen, en binnen welke termijn.
18. De rechtbank volgt eisers hierin evenmin. De mogelijkheid om een dergelijk voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden is neergelegd in artikel 5, tweede lid, van de bomenverordening. Dit is een bevoegdheid van het college. Dat betekent dat het aan het college is om daar wel of geen gebruik van te maken. Het college heeft op de zitting toegelicht dat er toezicht plaatsvindt op de naleving van de herplant tot die is gerealiseerd en aangeslagen, en dat dit na een periode van vijf jaar wordt gecontroleerd. Eisers hebben dit betwist en in dat kader gewezen op de herplant uit 2005 voor het perceel die niet zou zijn geslaagd, maar de rechtbank heeft op voorhand geen concrete aanknopingspunten om aan de werkwijze van het college te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.
19. Gelet op al het voorgaande heeft het college de omgevingsvergunning naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen verlenen. Het beroep is ongegrond en de rechtbank laat het bestreden besluit in stand. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.