ECLI:NL:RBMNE:2023:271

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
22/5853 en 22/5854
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Wmo-voorziening voor traplift door niet-ontvankelijkheid beroep niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft verzoekster, een oudere vrouw, een Wmo-voorziening aangevraagd voor het afstellen van de rails van haar traplift, die niet meer functioneerde door de plaatsing van een nieuwe vloer. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Hilversum, heeft de aanvraag afgewezen en de kosten voor het onderhoud niet vergoed, omdat de problemen met de traplift voortvloeiden uit de aard van de gebruikte materialen in de woning. Verzoekster heeft hierop een beroep gedaan wegens het niet tijdig beslissen door verweerder en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De rechtbank heeft op 27 januari 2023 uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelde dat het beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk was, omdat de beslistermijn op dat moment nog liep. Daarnaast werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang werd aangenomen. De rechtbank concludeerde dat er een tijdelijke oplossing beschikbaar was en dat het primaire besluit naar verwachting stand zou houden. Verzoekster had niet tijdig een aanvraag ingediend en verweerder had niet ingestemd met een rechtstreeks beroep.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/5853 en UTR 22/5854
uitspraak van de rechtbank/ voorzieningenrechter van 27 januari 2023 in de zaak tussen

[verzoekster/eiseres] , uit [woonplaats] , verzoekster/ eiseres

(gemachtigde: O.N. Mikolenko),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: S. van Marion).

Inleiding

Voorgeschiedenis

1. Verzoekster/ eiseres (hierna: verzoekster) heeft in 2016 een traplift toegekend gekregen van verweerder, vanwege haar hoge leeftijd en problemen met traplopen. Op enig moment in 2022 werkte deze traplift niet meer. Om deze reden is namens verzoekster contact opgenomen met het bedrijf waar verweerder een onderhoudscontract mee heeft.
2. Een medewerker van dit bedrijf is langsgekomen op het adres van verzoekster en heeft op 31 oktober 2022 een offerte uitgebracht voor een (geschat) bedrag van € 901,45.
In deze offerte staat:
“Naar aanleiding van het bezoek van onze servicemonteur is gebleken dat de rails geheel opnieuw dient te worden afgesteld omdat er een nieuwe (te dikke) vloer is geplaatst door de gebruiker.”
3. Op 1 november 2022 heeft een medewerker van verweerder een e-mail gestuurd, aan het bedrijf waarmee verweerder een onderhoudscontract heeft ( [bedrijf] ), met de mededeling dat de offerte rechtstreeks aan verzoekster mag worden gericht.

Huidige procedures

4. Verzoekster heeft deze e-mail via het onderhoudsbedrijf ontvangen en opgevat als een weigering om de kosten van het onderhoud aan de rails van de traplift te vergoeden. Op 9 december 2022 heeft zij verweerder in gebreke gesteld onder meer vanwege het (volgens haar) niet tijdig nemen van een voor bezwaar vatbaar besluit. Ook heeft verzoekster gesommeerd de gebreken binnen zeven dagen te herstellen.
5. Met de brief van 19 december 2022 heeft verzoekster schriftelijk een aanvraag gedaan bij verweerder om de rails van de traplift af te stellen.
6. In reactie op de ingebrekestelling van verzoekster heeft verweerder met het besluit van 23 december 2022 de dwangsom afgewezen en beslist dat de ingebrekestelling van 9 december 2022 prematuur was, omdat op dat moment nog geen aanvraag was gedaan.
7. Vervolgens heeft verzoekster op 24 december 2022 zowel een beroep vanwege het (gestelde) niet tijdig beslissen [1] door verweerder ingediend, als een voorlopige voorziening. [2]
8. Met het primaire besluit van 29 december 2022 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
9. Daarna heeft verzoekster op 3 januari 2023 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en in dit bezwaarschrift heeft zij verweerder ook gevraagd ermee in te stemmen om dit op te vatten als een rechtstreeks beroep.
10. Een dag later, op 4 januari 2023, heeft verzoekster de rechtbank/ voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) in een brief gevraagd het rechtstreeks beroep in behandeling te nemen.
11. Met de brief van 4 januari 2023 heeft verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift aan verzoekster bevestigd. Ook schrijft verweerder dat het bezwaarschrift ter behandeling is doorgezonden aan de Commissie Bezwaarschriften.
12. De rechtbank/ voorzieningenrechter heeft de zaak op 13 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Standpunt van verweerder (in essentie weergegeven)

13. Verweerder stelt dat de kosten voor het afstellen van de rails van de traplift niet in aanmerking komen voor een vergoeding vanuit de Wmo. Op grond van de plaatselijke verordening wordt geen woonvoorziening verstrekt als de beperking voortvloeit uit de aard van de in de woning gebruikte materialen. [3] Overigens is ook in de bruikleenovereenkomst opgenomen dat geen vergoeding wordt betaald voor reparaties die nodig zijn vanwege eigen nalatigheid of toedoen. [4] De traplift kan niet meer gebruikt worden door een nieuw aangelegde vloer die dikker is dan de vorige vloer. Verweerder vindt dat verzoekster bij het uitkiezen van de vloer rekening had kunnen houden met de geplaatste traplift of vooraf advies had kunnen vragen.
14. Op de zitting heeft verweerder hier aan toegevoegd dat uit een bericht van [bedrijf] (van 31 oktober 2022) blijkt dat het bedrijf heeft geadviseerd een vloerplank onder de schuifpoot van de traplift te verwijderen, zodat de lift in ieder geval gebruikt kan worden door verzoekster. Er is dus een tijdelijke praktische oplossing beschikbaar.

Standpunt van verzoekster (in essentie weergegeven)

15. Verzoekster benadrukt dat de procedure veel spoed heeft. Zij heeft na een operatie een periode in een revalidatiecentrum verbleven. Inmiddels is zij sinds 30 december 2022 weer thuis. Zij verblijft op de bovenverdieping van de woning in haar slaapkamer. Vanwege de niet werkende traplift kan verzoekster niet van de volledige woning gebruik maken. Dit is ook een probleem omdat op 19 januari 2023 en 24 januari 2023 controleafspraken gepland staan bij een specialist in het ziekenhuis, waar verzoekster nu niet naar toe kan. Daarnaast kan verzoekster bij calamiteiten niet naar beneden komen.
16. Wat betreft de procedure voert verzoekster aan dat zij al op 31 oktober 2022 een melding heeft gemaakt bij verweerder van de niet werkende traplift. Verweerder heeft ook al op 1 november 2022 geweigerd de kosten van een reparatie te betalen. Uiteindelijk heeft verzoekster maar op 19 december 2022 een aanvraag voor een Wmo- voorziening gedaan. Zij vindt dat verweerder in de gegeven situatie te laat een beslissing heeft genomen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter/ rechtbank (de rechtbank)

17. Verzoekster heeft in korte tijd verschillende rechtsmiddelen ingesteld, namelijk een beroep vanwege het gestelde niet tijdig beslissen, een voorlopige voorziening en een bezwaar dan wel rechtstreeks beroep.
18. De rechtbank zal in het navolgende per rechtsmiddel ingaan op de (procedurele) vereisten hiervoor en indien hier aan toegekomen wordt, op de inhoud van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht.

Het ingestelde ‘beroep niet tijdig beslissen’ (UTR 22/5854)

19. Verzoekster heeft op 24 december 2022 een beroep ingesteld vanwege het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. Op grond van artikel 6:12, tweede en derde lid, van de Awb [5] is dit mogelijk zodra:
- het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken
en;
- twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is (tenzij dit laatste redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd, zie het derde lid).
20. Als het gaat om de tijdigheid van de besluitvorming dan heeft verzoekster erop gewezen dat al op 31 oktober 2022 een melding is gemaakt van de niet werkende traplift. Dit is ook de dag dat het onderhoudsbedrijf is langsgekomen. De rechtbank overweegt dat in het geval van een woonvoorziening zoals deze (die is afgestemd op de specifieke behoeften en omstandigheden van de persoon) geldt dat verweerder vanaf de datum van de melding binnen zes weken een onderzoek moet uitvoeren. [6] Daarna kan de aanvraag worden ingediend, waar verweerder dan binnen twee weken op moet beslissen. [7] Verzoekster heeft op 19 december 2022 de aanvraag gedaan om vergoeding van de kosten van het verstellen van de traplift. Het primaire besluit dateert van 29 december 2022. Dit was dus binnen de geldende termijn van twee weken.
21. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit tijdig is genomen. Op het moment dat verzoekster het beroep tegen het niet tijdig beslissen instelde, op 24 december 2022, liep de beslistermijn nog. Om deze reden wordt het ingestelde beroep ‘niet tijdig beslissen’ niet-ontvankelijk verklaard.

Het verzoek om een voorlopige voorziening (UTR 22/5853)

22. Verzoekster heeft op 24 december 2022 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Dit heeft zij gelijktijdig met het ingestelde beroep niet tijdig beslissen gedaan.
Op het moment van het instellen van de voorlopige voorziening liep er dus een beroepsprocedure met betrekking tot dezelfde zaak. Hoewel deze niet ontvankelijk wordt geacht is inmiddels ook op 3 januari 2023 bezwaar gemaakt door verzoekster. Om deze reden en om praktische redenen zal de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening beoordelen.
23. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of sprake is van onverwijlde spoed. [8] Verweerder heeft erop gewezen dat het bedrijf [bedrijf] op 31 oktober 2022 heeft geadviseerd om een vloerplank onder de schuifpoot van de traplift te verwijderen, zodat de traplift in ieder geval gebruikt kan worden door verzoekster. De gemachtigde van verzoekster heeft geantwoord dat als een plank wordt weggehaald valgevaar ontstaat, vanwege de ongelijkheid die er dan is in de vloer. Volgens verweerder heeft verzoekster echter de beschikking over een duwrolstoel waarmee dit kan worden voorkomen. De rechtbank overweegt dat een en ander erg vervelend en onhandig is voor verzoekster, maar dat er wel een tijdelijke (nood)oplossing is, omdat een plank weggehaald kan worden zodat de traplift werkt. Om deze reden wordt geen spoedeisend belang aangenomen.
24. De rechtbank gaat voor de volledigheid ook in op de vraag of het primaire besluit naar verwachting stand zal houden. Verweerder heeft beargumenteerd dat het probleem met de rails van de traplift is ontstaan door een nieuwe (dikkere) vloer die verzoekster heeft laten aanleggen. Verzoekster heeft voorafgaand aan de aanleg van deze vloer geen advies ingewonnen bij verweerder. Uit de plaatselijke verordening [9] volgt dat geen woonvoorziening wordt verstrekt als de beperking voortvloeit uit de in de woning gebruikte materialen. Dat dit laatste het geval is heeft verzoekster niet betwist. De rechtbank concludeert dat het primaire besluit in bezwaar naar verwachting stand zal houden.
25. Om bovengenoemde redenen wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Het ingestelde ‘rechtstreeks’ beroep

26. De rechtbank overweegt dat een rechtstreeks beroep enkel mogelijk is indien het bestuursorgaan hiermee instemt. [10] Verweerder heeft echter in reactie op het bezwaar (waarvan verzoekster gevraagd heeft het als rechtstreeks beroep op te vatten) op 4 januari 2023 laten weten dat het ter behandeling is doorgezonden naar de Commissie Bezwaarschriften. Op de zitting heeft verweerder desgevraagd bevestigd niet akkoord te gaan met een rechtstreeks beroep. Om deze reden kan het bezwaarschrift niet worden aangemerkt als een rechtstreeks ‘beroepschrift’ en is het aan verweerder hier een beslissing op te nemen.

Conclusie

27. De rechtbank zal het beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaren omdat op het moment van instellen van dit beroep de beslistermijn nog niet was afgelopen.
28. De voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat geen spoedeisend belang wordt aangenomen en het primaire besluit naar verwachting stand zal houden.
29. De rechtbank kan het bezwaar tegen het primaire besluit niet inhoudelijk behandelen, omdat verweerder niet heeft ingestemd met rechtstreeks beroep.
30. Het voorgaande maakt dat er geen aanleiding bestaat voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank/ voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2023.
griffier
de rechter

is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan, voor zover op het beroep is beslist, hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Door de rechtbank geregistreerd onder het kenmerk UTR 22/5854.
2.Door de rechtbank geregistreerd onder het kenmerk UTR 22/5853.
3.Artikel 9, tweede lid, onder a, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Hilversum 2018.
4.Verweerder verwijst naar artikel 3 van de bruikleenovereenkomst.
5.Algemene wet bestuursrecht.
6.Artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015.
7.Artikel 2.3.5, tweede lid, van de Wmo 2015.
8.Als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9.Artikel 9, tweede lid, onder a, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Hilversum 2018.
10.Artikel 7:1a van de Awb.