Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
‘verplicht met inachtneming van door of namens ABP nader vast te stellen regels tijdig alle informatie te verstrekken die nodig is voor de juiste uitvoering van dit reglement en het pensioenreglement’en vrijwaart hij ABP voor de financiële gevolgen die zijn ontstaan doordat hij geen, onvolledige of onjuiste informatie aan ABP heeft verstrekt.
‘Zolang sprake is van een (-) WW-uitkering (inclusief de periode van de vervolguitkering) wordt de pensioenbouw bij ABP voortgezet. (-) De gegevens die van belang zijn voor een juiste registratie van de pensioenopbouw en de vaststelling van de premie worden, zolang recht bestaat op een wettelijke uitkering, door UWV aangeleverd.’Onder de kop ‘Welke gegevens levert u aan?’ vermeldt de ‘Handleiding Premie en Gegevens’ sinds 1 januari 2014:
‘De gegevens die ABP, voor een juiste registratie van de pensioenopbouw en de vaststelling van de premie, nodig heeft, ontvangt ABP van het UWV. Die hoeft u dus niet aan te leveren. In elk geval niet totdat de wettelijke werkloosheidsuitkering door het UWV stopt. UWV levert echter niet in alle gevallen aan. (-) Voor deelnemers die werkzaam waren bij een werkgever die vrijwillig is aangesloten bij ABP ontvangt ABP deze gegevens niet. De werkgever die vrijwillig is aangesloten, moet ABP dus wel voorzien van de gegevens die nodig zijn voor de juiste registratie van de pensioenopbouw en de vaststelling van de premie.’
‘De commissie is van oordeel dat de premieplicht volgt uit het PR en voor u een vaststaand gegeven moet zijn. Dat de facturering en premie-inning hiermee geen gelijke tred hielden, maakt dit niet anders. U had als werkgever in beeld voor welke werknemers het dienstverband eindigde met mogelijk recht op een WW-uitkering. U had dus ook de omvang van de mogelijke premieplicht in beeld kunnen hebben. Alleen de facturering ontbrak. Behalve wanneer de oud-werknemer zichzelf daadwerkelijk wendde tot ABP. Dan kon ABP aan het einde van de WW-periode de verschuldigde premie in een bedrag ineens bij u factureren en innen. En zo is dat ook in 2016 een keer gebeurd. En als alle oud-werknemers zich wel hadden gemeld, dan had u ook moeten betalen. ABP kan de premie dus slechts vaststellen, wanneer de oud-werknemer met recht op WW-uitkering ook bij ABP in beeld is. Thans is ABP door de verbeterde gegevensaanlevering van UWV niet meer afhankelijk van de meldingen van oud-werknemers. ABP kan nu zelf de premie-inning voor alle oud-werknemers met WW-rechten direct uitvoeren. De commissie acht het gelet op het voorgaande niet onaanvaardbaar dat met terugwerkende kracht tot 1 juli 2013 de achterstallige premies bij u in rekening zijn gebracht.’