ECLI:NL:RBMNE:2023:2685

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
556701 / HA RK 23-91
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond verklaard in civiele procedure

In deze wrakingszaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juni 2023 het verzoek tot wraking van mr. F.H. Charbon ongegrond verklaard. Verzoeker had verschillende gronden aangevoerd voor zijn wrakingsverzoek, waaronder het niet toestaan van een gemachtigde tijdens de mondelinge behandeling, het niet mogen voordragen van een pleitnota, onvoldoende optreden van de rechter tegen de wederpartij, en vermeende onvoldoende dossierkennis van de rechter. De wrakingskamer overwoog dat de beslissing om de mondelinge behandeling voort te zetten zonder gemachtigde een procesbeslissing is en dat een negatieve ervaring met deze beslissing geen grond voor wraking oplevert. Ook het niet mogen voordragen van een pleitnota werd als een procesbeslissing beschouwd, waarbij verzoeker voldoende gelegenheid had om zijn standpunten naar voren te brengen. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet vooringenomen was en dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen te sturen. De procedure van verzoeker met zaaknummer 10170237 AC EXPL 22-2556 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 556701 / HA RK 23-91
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
6 juni 2023
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonend in [woonplaats] ,
(verder: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 11 mei 2023, met de daaraan gehechte zittingsaantekeningen, met daarin opgenomen het wrakingsverzoek van verzoeker tegen mr. F.H. Charbon, rechter bij deze rechtbank;
- de per e-mail van 15 mei 2023 door verzoeker verzonden gronden voor het wrakingsverzoek;
- de schriftelijke reactie van mr. F.H. Charbon van 19 mei 2023.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 23 mei 2023 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen verzoeker en mr. Charbon.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. F.H. Charbon als behandelend rechter (verder: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 10170237 AC EXPL 22-2556.
2.2.
Verzoeker heeft met verschillende gronden zijn wrakingsverzoek onderbouwd. De wrakingskamer vat deze verschillende gronden van verzoeker samen in de volgende punten: de mondelinge behandeling werd niet aangehouden voor het vinden van een gemachtigde voor verzoeker, de rechter belette verzoeker zijn pleitnota voor te dragen, de rechter is onvoldoende opgetreden tegen de (zoon van de) wederpartij en het ontbrak de rechter aan voldoende dossierkennis.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat zij niet vooringenomen was en op geen enkele manier zelfs maar de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer zal de verschillende gronden voor het wrakingsverzoek hierna afzonderlijk beoordelen.
Mondelinge behandeling is voortgezet zonder bijstand van een gemachtigde
3.4.
Verzoeker stelt dat hij tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven bijgestaan te willen worden door een gemachtigde. De rechter heeft de mondelinge behandeling niet willen aanhouden wegens het ontbreken van een gemachtigde aan de kant van verzoeker.
3.5.
Uit de schriftelijke reactie van de rechter volgt dat aan verzoeker eerder al uitstel was verleend om een andere gemachtigde te kunnen vinden. Uit de zittingsaantekeningen blijkt dat tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat verzoeker heeft geprobeerd een gemachtigde te vinden, maar dat dit niet is gelukt in de maanden die zijn verstreken sinds het overlijden van zijn vorige gemachtigde. De rechter heeft hierop besloten de mondelinge behandeling voort te zetten, nu het niet veel zin zou hebben de mondelinge behandeling opnieuw aan te houden, aangezien het verzoeker eerder niet was gelukt een gemachtigde te vinden.
3.6.
De wrakingskamer overweegt dat de beslissing om de mondelinge behandeling voort te zetten zonder dat verzoeker werd bijgestaan door een gemachtigde, een procesbeslissing is. Een als negatief ervaren procesbeslissing is geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die de betreffende beslissing heeft genomen. Alleen als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid, kan dit tot een ander oordeel leiden. Daarvan is in dit geval geen sprake. De wrakingsgrond slaagt niet.
Het niet mogen voordragen van een pleitnota
3.7.
De wrakingskamer overweegt als volgt. Of een partij op een zitting een pleitnota mag voordragen, is ook een procesbeslissing en hiervoor geldt hetzelfde als onder 3.6. is overwogen. Daarbij komt dat uit het proces-verbaal blijkt dat verzoeker tijdens de mondelinge behandeling in de gelegenheid is gesteld de punten die in de pleitnota stonden, te gebruiken bij de beantwoording van de vragen van de rechter. Ook heeft verzoeker achteraf nog de punten uit de pleitnota die nog niet aan bod waren gekomen, alsnog naar voren mogen brengen. Ook deze grond levert dus geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid op. De wrakingsgrond slaagt niet.
Onvoldoende opgetreden tegen de (zoon van de) wederpartij
3.8.
Uit het proces-verbaal blijkt dat de zitting enigszins chaotisch is verlopen, maar dat de rechter heeft geprobeerd de orde zoveel mogelijk te bewaken. Dit is bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek ook bevestigd door de rechter. Daarbij heeft de rechter de (zoon van de) wederpartij van verzoeker meerdere keren aangesproken op uitlatingen en verwijten die werden gedaan richting verzoeker en heeft zij verzocht deze achterwege te laten. Verzoeker heeft ook bevestigd dat de rechter dit heeft gedaan. Dat de rechter dit naar het idee van verzoeker onvoldoende heeft gedaan, levert geen grond voor een wraking op. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de rechter vooringenomen was of dat sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De wrakingsgrond slaagt niet.
Onvoldoende dossierkennis bij de rechter
3.9.
Verzoeker heeft aangegeven dat de rechter niet begreep hoe de dagvaarding van eiser en de door verzoeker ingebrachte stukken zich tot elkaar verhielden en de rechter deze niet op een tijdslijn kon krijgen. Volgens verzoeker was er bij de rechter sprake van onvoldoende dossierkennis.
3.10.
Door verzoeker is nagelaten te onderbouwen waaruit dit zou blijken. Het is de wrakingskamer niet gebleken dat de rechter onvoldoende kennis van het dossier zou hebben. Deze wrakingsgrond slaagt dus evenmin.
3.11.
Ook voor het overige is niet gebleken van omstandigheden die tot een ander oordeel leiden.
Conclusie
3.12.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team kanton, waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 10170237 AC EXPL 22-2556 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. L.C. Michon en mr. D. Wachter als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.