ECLI:NL:RBMNE:2023:2657

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
10268083 UC EXPL 23-96
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen voor internetdiensten en verbrekingsvergoeding

In deze zaak vordert [eiseres] B.V., een online mediabedrijf, betaling van facturen van [gedaagde], die een overeenkomst voor internetdiensten heeft gesloten. De overeenkomst, die op 26 maart 2021 is aangegaan, omvatte het ontwikkelen van landingspagina's, call tracking en Search Engine Advertising. [gedaagde] heeft de overeenkomst op 9 juni 2021 ontbonden, omdat hij ontevreden was over de geleverde diensten. [eiseres] heeft echter gesteld dat [gedaagde] niet de juiste procedure heeft gevolgd om de overeenkomst te ontbinden, aangezien hij [eiseres] niet schriftelijk in gebreke heeft gesteld. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] niet bevoegd was om de overeenkomst te ontbinden, waardoor hij in beginsel verplicht was de maandelijkse vergoedingen te betalen. Echter, de kantonrechter overweegt dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat zij haar verplichtingen uit de overeenkomst deugdelijk is nagekomen. De vordering tot betaling van de facturen wordt afgewezen, evenals de vordering tot betaling van een verbrekingsvergoeding, omdat het handhaven van deze vergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. [eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10268083 \ UC EXPL 23-96
Vonnis van 17 mei 2023
in de zaak van
[eiseres] B.V., h.o.d.n [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: M. Nouta (Nouta Westland Gerechtsdeurwaarderskantoor B.V.),
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [handelsnaam 3] ,
wonende en zaakdoende te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. S. Meeuwsen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- de mondelinge behandeling van 3 mei 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een online mediabedrijf dat op internet gebaseerde producten en diensten aanbiedt.
2.2.
Op 26 maart 2021 hebben partijen met elkaar een overeenkomst gesloten met betrekking tot het verlenen van diensten gerelateerd aan het internet. Daarbij ging het om:
- het ontwikkelen van zogeheten landingspagina's, oftewel van een mini-website met maximaal 5 pagina's;
- het leveren van call tracking, oftewel de mogelijkheid om via een op de website vermeld speciaal telefoonnummer oproepen te ontvangen; en
- Search Engine Advertising (SEA), oftewel het opzetten van een advertentiecampagne met behulp van Google AdWords.
2.3.
Deze overeenkomst is aangegaan voor een termijn van 24 maanden. De voor [gedaagde] uit de overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichting bestond, naast een eenmalig bedrag van € 90,- aan dossierkosten, uit een maandelijkse bijdrage van € 277,09 inclusief btw per maand.
2.4.
Artikel 8.3. van de overeenkomst luidt als volgt:
“In alle gevallen van contractbreuk door de Abonnee, anders dan op grond van een toerekenbaar tekortschieten van [handelsnaam 2] [lees: [eiseres] ; verduidelijking kantonrechter] in de nakoming van haar verbintenis, zijn alle vorderingen uit hoofde van de overeenkomst, zowel de op dat moment als in de toekomst opeisbare maandelijkse bijdragen, onmiddellijk en in zijn geheel opeisbaar.”
2.5.
Op 6 april 2021 heeft een telefoongesprek tussen [gedaagde] en een medewerker van [eiseres] plaatsgevonden, waarin (onder meer) de lay-out van de landingspagina’s en de informatie die de landingspagina’s moesten bevatten zijn besproken.
2.6.
[eiseres] heeft [gedaagde] bij e-mail van 8 april 2021 meegedeeld dat zij een domeinnaam voor de landingspagina’s heeft geregistreerd. Zij heeft bij e-mail van 22 april 2021 bevestigd dat de landingspagina’s gereed zijn en bij e-mail van 29 april 2021 dat de Google Ads-campagne online is geplaatst en is opgezet aan de hand van de thema’s op de landingspagina’s.
2.7.
[gedaagde] heeft de facturen die [eiseres] hem vanaf 26 april 2021 heeft gestuurd niet betaald. Hij heeft de overeenkomst bij e-mail van 9 juni 2021 ontbonden. Hij schrijft in deze e-mail onder meer dat [eiseres] de afgelopen 3 maanden zo goed als niets voor hem heeft gedaan en gemaakte afspraken niet naleeft met als excuus dat het te druk is. Voor de startpagina mocht [eiseres] gebruik maken van zijn eigen website, maar dit is niet gebeurd. Op de startpagina staat ook niets over de robot die hij gebruikt en die zijn bedrijf uniek maakt. Zijn bedrijf is ook totaal niet vindbaar.
2.8.
[eiseres] heeft [gedaagde] bij e-mail van 16 juni 2021 meegedeeld dat de laatst besproken aanpassingen inmiddels zijn doorgevoerd. Zij heeft [gedaagde] erop gewezen dat de overeenkomst niet voorziet in een tussentijdse opzeggingsmogelijkheid.
2.9.
[gedaagde] heeft bij e-mail van 16 juni 2021 aan [eiseres] te kennen gegeven dat hij geen vertrouwen meer heeft in [eiseres] en dat hij haar niets zal betalen.
2.10.
Bij e-mail van 17 juni 2021 heeft [eiseres] [gedaagde] meegedeeld dat de informatie over de robot en de video zijn verwerkt op de pagina en dat er buttons zijn toegevoegd. [eiseres] noemt verder een aantal aanpassingen die zijn doorgevoerd in de campagnes. [gedaagde] heeft [eiseres] hierop nogmaals laten weten dat hij niet meer met [eiseres] verder wil.
2.11.
[eiseres] heeft [gedaagde] bij e-mail van 18 augustus 2021 meegedeeld dat zij haar dienstverlening opschort omdat [gedaagde] het openstaande saldo van € 1.108,36 inclusief btw niet heeft voldaan.
2.12.
Bij e-mail van 16 september 2021 heeft [eiseres] [gedaagde] meegedeeld dat zij het interview tussen [gedaagde] en haar online marketeer heeft teruggeluisterd en heeft geconstateerd dat er wel is gesproken over de schoonmaakrobot. Zij heeft [gedaagde] voorgesteld de overeenkomst met een schone lei opnieuw te laten aanvangen. Dit houdt in dat zij het openstaande saldo zal crediteren en de overeenkomst per 26 september 2021 opnieuw zal laten ingaan voor de duur van 24 maanden. [gedaagde] heeft dit voorstel niet geaccepteerd.
2.13.
[eiseres] heeft haar vordering op 8 december 2021 uit handen gegeven aan haar incassogemachtigde en heeft daarbij met toepassing van artikel 8.3 van de overeenkomst aanspraak gemaakt op zowel de vervallen als de toekomstige maandelijkse bijdragen. [gedaagde] heeft deze echter niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 6.715,68 (waarvan € 5.400,72 aan hoofdsom, € 504,85 aan wettelijke handelsrente tot 6 december 2022 en € 810,11 aan buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiseres] stelt ter onderbouwing van haar vordering dat [gedaagde] te kort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst door de overeengekomen maandelijkse vergoedingen niet te betalen. Op grond van artikel 8.3 van de overeenkomst zijn alle maandelijkse bijdragen - ook de toekomstige - daarom onmiddellijk en in zijn geheel opeisbaar.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen twisten over de vraag of [gedaagde] de facturen van [eiseres] moet betalen. Het gaat om facturen die betrekking hebben op de periode van 26 april 2021 tot 8 december 2021 enerzijds, en om de facturen die betrekking hebben op de periode van 16 maanden na 8 december 2021 - hierna ook de “verbrekingsvergoeding” genoemd - anderzijds.
de facturen tot 8 december 2021
4.2.
[gedaagde] heeft de overeenkomst met [eiseres] bij e-mail van 9 juni 2021 ontbonden. Om tot ontbinding van een overeenkomst in de zin van artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over te kunnen gaan, is nodig dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst en dat [eiseres] in verzuim is. Er is sprake van verzuim op het moment dat [eiseres] door [gedaagde] schriftelijk in gebreke is gesteld, waarbij [eiseres] een redelijke termijn voor nakoming is gegeven en nakoming binnen de gestelde termijn uitblijft (artikel 6:82 BW). Niet is gebleken dat [gedaagde] [eiseres] schriftelijk in gebreke heeft gesteld en haar een redelijk termijn heeft gegegeven om na te komen, voordat hij tot ontbinding van de overeenkomst overging. Dit maakt dat [eiseres] niet in verzuim is. [gedaagde] was daarom niet bevoegd de overeenkomst te ontbinden.
4.3.
Dit betekent dat [gedaagde] in beginsel verplicht was de overeengekomen maandelijkse vergoedingen te betalen. Hij heeft de facturen die [eiseres] vanaf 26 april 2021 heeft verstuurd echter niet betaald omdat hij niet tevreden was over de door [eiseres] geleverde prestaties. Blijkens de e-mail van 9 juni 2021 die [gedaagde] aan [eiseres] heeft gestuurd en de toelichting die [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft gegeven, bestonden de klachten van [gedaagde] eruit dat [eiseres] de informatie die hij in het telefoongesprek op 6 april 2021 had aangeleverd niet had gebruikt. Hij had in dit gesprek gezegd dat op de landingspagina’s informatie moest komen te staan over de schoonmaakrobot die hij gebruikte en die zijn bedrijf uniek maakte en ook dat de foto’s die op zijn eigen website stonden voor de landingspagina’s konden worden gebruikt. [eiseres] had deze informatie en deze foto’s echter niet in de landingspagina’s opgenomen. [gedaagde] stelt dat hij niets aan de landingspagina heeft gehad en dat zijn bedrijf totaal onvindbaar was. Hij stelt zich daarom met een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW op het standpunt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als hij de facturen van [eiseres] zou moeten betalen.
4.4.
Hoewel hier de nodige terughoudendheid op zijn plaats is, ziet de kantonrechter in de gegeven omstandigheden aanleiding om aan deze rechtsregel toepassing te geven. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [eiseres] in haar e-mail van 16 september 2021 heeft erkend dat zij haar verplichtingen uit de overeenkomst niet deugdelijk was nagekomen en gelet hierop ook heeft voorgesteld het openstaande saldo tot 26 september 2021 te crediteren en de overeenkomst per 26 september 2021 opnieuw te laten ingaan voor de duur van 24 maanden. [gedaagde] is niet op dit aanbod ingegaan. [eiseres] heeft niet onderbouwd dat zij de overeenkomst vanaf die datum tot 8 december 2021, het moment waarop zij haar vordering uit handen heeft gegeven en een beroep op artikel 8.3 van de overeenkomst heeft gedaan, wel deugdelijk is nagekomen. Zij heeft de stelling van [gedaagde] dat hij niets aan de landingspagina’s heeft gehad en dat zijn bedrijf totaal onvindbaar was, ook niet weersproken. Zij heeft weliswaar een productie met statistieken over de periode 29 april 2021 - 2 september 2021 in het geding gebracht, maar heeft niet toegelicht welke conclusies volgens haar uit deze producties kunnen worden getrokken. De kantonrechter gaat daarom aan deze productie voorbij. Gelet hierop is onvoldoende komen vast te staan dat [eiseres] voor de maandelijkse vergoedingen die zij bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht een tegenprestatie heeft verricht waar [gedaagde] iets aan heeft gehad. De vordering tot betaling van de facturen tot 8 december 2021 wordt daarom afgewezen.
de verbrekingsvergoeding is niet verschuldigd
4.5.
[eiseres] maakt aanspraak op een verbrekingsvergoeding, die op grond van artikel 8.3 van de overeenkomst verschuldigd is in geval van een tekortschieten door de abonnee - in dit geval: [gedaagde] - in de nakoming van zijn verplichtingen. Artikel 8.3 bepaalt dat dan niet alleen alle openstaande termijnen, maar ook alle in de toekomst opeisbare termijnen ineens verschuldigd zijn. Dat zou in dit geval neerkomen op een vergoeding ter grootte van 16 maandtermijnen, een bedrag van € 3.184,-- exclusief btw. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat het betalen van deze vergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.6.
[eiseres] weerspreekt dit. Zij heeft toegelicht dat zij bij het aangaan van de samenwerking een aanvangsinvestering doet. Dit zijn kosten die zij bij aanvang van de investering als het ware voorschiet en die over de gehele contractduur worden verspreid en maandelijks door de abonnee worden afbetaald. Bij een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst staat daarom nog een deel van deze kosten open die als resterende termijnen bij de klant in rekening worden gebracht. Deze resterende termijnen betreffen onder andere acquisitiekosten, aankoop van de producten, kosten voor de realisatie van de (uiteindelijke) producten en/of internettoepassingen, indirecte overheadkosten en kosten voor gekwalificeerd personeel.
4.7.
Het beroep van [gedaagde] op de zogenoemde beperkende werking van de redelijkheid en de billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW slaagt. Hierbij is van belang het verschil in positie tussen partijen (grote onderneming tegenover een eenmanszaak met beperkte financiële armslag) en het feit dat [gedaagde] bij betaling van de volledige vergoeding zal betalen voor iets wat nooit geleverd wordt. [eiseres] heeft weliswaar een toelichting gegeven op de reden waarom zij een verbrekingsvergoeding vordert, maar heeft niet met cijfers inzichtelijk gemaakt dat de aanvangsinvestering die zij heeft gedaan in redelijke verhouding staat tot de gevorderde vergoeding.
4.8.
Onder deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat het handhaven van de vergoeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig resultaat zou leiden en het daarmee naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid inderdaad onaanvaardbaar is dat [gedaagde] een verbrekingsvergoeding van € 3.184,-- exclusief btw is verschuldigd. Het verweer van [gedaagde] slaagt en de vordering wordt ook op dit punt afgewezen.
4.9.
[eiseres] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 660,-- voor salaris gemachtigde (2 punten x € 330,--).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 660,--,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023.