In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde]. [Eiseres] huurt sinds 1 december 2016 een zelfstandige woonruimte van [gedaagde], die per 1 februari 2021 eigenaar is geworden van het gehuurde. [Eiseres] heeft herhaaldelijk gebreken in de woning gemeld, waaronder vochtplekken en schimmelvorming, en heeft de huurcommissie ingeschakeld. De huurcommissie heeft geoordeeld dat de huurprijs tijdelijk verlaagd moet worden vanwege deze gebreken. [Eiseres] vordert in kort geding dat [gedaagde] de gebreken herstelt en een bedrag van € 2.001,84 terugbetaalt, dat onverschuldigd is betaald. [Gedaagde] erkent de gebreken en het te veel betaalde bedrag, maar betwist het spoedeisend belang van de geldvordering.
De kantonrechter oordeelt dat er een spoedeisend belang is bij zowel de herstelvordering als de geldvordering, vooral omdat [gedaagde] de geldvordering heeft erkend. De rechter wijst de vordering tot herstel van de gebreken toe, met een dwangsom van € 150,00 per dag voor elke dag dat de gebreken na 1 maart 2023 niet zijn hersteld. Daarnaast wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het onverschuldigd betaalde bedrag van € 2.001,84, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden ook aan [gedaagde] opgelegd, die als de in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd.