ECLI:NL:RBMNE:2023:2621

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
10463111 LE VERZ 23-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet wegens onvoldoende rekening houden met persoonlijke omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoekster] tegen [verweerder] B.V. over de vernietiging van een ontslag op staande voet. [verzoekster] was sinds 12 september 2022 in dienst als service adviseur en werd op 21 februari 2023 op staande voet ontslagen wegens vermeende fraude met een factuur voor werkzaamheden aan haar eigen auto. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel er een dringende reden voor ontslag was, [verweerder] onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [verzoekster]. Deze omstandigheden omvatten de verkoop van haar woning en de gevolgen voor haar hypothecaire aanvraag, waardoor zij met vier minderjarige kinderen in een stacaravan moest verblijven. De kantonrechter concludeerde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was en heeft het verzoek tot vernietiging van het ontslag toegewezen. Tevens werd [verweerder] veroordeeld tot betaling van het achterstallige salaris en de proceskosten aan [verzoekster].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
zaaknummer: 10463111 LE VERZ 23-18 RD/960
Beschikking van 5 juni 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. E. van Es,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[verweerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. A.C.G. Reezigt.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 12 op de griffie ingekomen op 19 april 2023;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 7;
- de aanvulling van het verzoek van [verzoekster] ;
- de door [verzoekster] toegezonden productie 13.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 mei 2023. [verzoekster] is daar verschenen met haar gemachtigde. Namens [verweerder] zijn [A] , servicemanager en leidinggevende van [verzoekster] , (verder te noemen [A] ) en [B] (medewerker personeelszaken en jurist) verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen.
1.3.
Op de mondelinge behandeling is bepaald dat 5 juni 2023 uitspraak zou worden gedaan.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] houdt zich bezig met de verkoop, lease en onderhoud van motorvoertuigen. Zij exploiteert een aantal dealerschappen en heeft 35 vestigingen in Noordoost Nederland.
2.2.
[verzoekster] , 39 jaar oud, is sinds 12 september 2022 in dienst van [verweerder] als service adviseur in de vestiging te [vestigingsplaats 2] . In de arbeidsovereenkomst is een duur van de overeenkomst van 7 maanden opgenomen.
2.3.
Het salaris bedraagt € 3.443,77 bruto per maand bij een arbeidsduur van 38 uur per week.
2.4.
[verzoekster] is in haar functie onder andere verantwoordelijk voor het factureren van de aan motorvoertuigen uitgevoerde werkzaamheden.
2.5.
[verweerder] heeft [verzoekster] op 4 januari 2023 een werkgeversverklaring verstrekt ten behoeve van het verkrijgen van financiering voor de koop van een woning door [verzoekster] . Op deze verklaring is door [verweerder] aangegeven dat bij gelijkblijvend functioneren het dienstverband voor bepaalde tijd zou worden opgevolgd door een dienstverband voor onbepaalde tijd.
2.6.
[verzoekster] heeft haar auto laten repareren bij [verweerder] . Op 31 januari 2023 heeft zij een factuur opgesteld voor de werkzaamheden aan haar auto. Op de factuur is 1 uur aan werkzaamheden gefactureerd. Op de onderliggende werkbon staat dat de monteurs 4,44 uur met de auto zijn bezig geweest.
2.7.
Op 21 februari 2023 heeft [verweerder] [verzoekster] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van dezelfde datum staat als reden:
De dringende reden houdt verband met door jou gepleegde fraude, als gevolg waarvan je [verweerder] als werkgever hebt benadeeld boven jezelf. Wij hebben namelijk vandaag vastgesteld dat jij in weerwil van de bij jou bekende instructies daarover, zelf de factuur voor gepleegd onderhoud aan jouw auto hebt opgesteld voor een te laag bedrag. Daardoor betaal jij welbewust te weinig voor de compensatie die jouw werkgever toekomt.
Het bewust benadelen van de eigen werkgever ten behoeve van zichzelf nemen wij zeer ernstig op. Een ontslag op staande voet is daarvan het gevolg.”

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt, na wijziging van haar verzoek, om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. de door [verweerder] gedane opzegging van 21 februari 2023 wegens dringende reden te vernietigen ex artikel 7:681 lid 1 onder a. BW en te bepalen dat de arbeidsovereenkomst voortduurt, ook na 12 april 2023;
II. [verweerder] te veroordelen [verzoekster] binnen 48 uur na betekening van deze beschikking het achterstallig salaris vanaf 1 februari 2023 te betalen, te vermeerderen met wettelijke verhoging ex. artikel 7:625 BW en wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW;
III. [verweerder] te veroordelen [verzoekster] , binnen 48 uur na betekening van deze beschikking toe te laten tot het verrichten van haar werkzaamheden als service adviseur op de werkplek in [vestigingsplaats 2] , dan wel op een andere vestiging en haar in staat te stellen deze werkzaamheden zonder enig beletsel uit te voeren, zoals zij dat deed tot 21 februari 2023 op verbeurte van een door [verweerder] aan [verzoekster] te betalen dwangsom van € 2.000,00 voor elke dag, een deel van de dag eronder begrepen, althans een door de kantonrechter te bepalen dwangsom voor iedere dag dat [verweerder] in gebreke blijft;
IV. te bepalen dat [verweerder] een schadevergoeding aan [verzoekster] moet betalen
voor juridische kosten van € 10.132,24, inclusief BTW en kantoorkosten, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
Subsidiair:
V. [verweerder] te veroordelen aan [verzoekster] te betalen de gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 4.304,71 zoals bedoeld in artikel 7:672 lid 9 BW;
VI. [verweerder] te veroordelen aan [verzoekster] te betalen de transitievergoeding zoals bedoeld in artikel 7:673 lid 1 BW van € 547,13 dan wel een transitievergoeding door de kantonrechter in goede justitie te bepalen;
VII. [verweerder] te veroordelen aan [verzoekster] te betalen een billijke vergoeding zoals bedoeld in artikel 7:681 lid 1 BW ten bedrage van € 62.198,17 bruto (inclusief juridische kosten), althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen billijke vergoeding;
VIII. betaling aan [verzoekster] van de wettelijke rente over de subsidiair hierboven genoemde bedragen vanaf 21 februari althans de datum opeisbaarheid van de bedragen tot aan de dag van de algehele voldoening.
3.2.
[verweerder] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn heeft [verzoekster] het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet tijdig ingediend.
4.2.
Kern van het geschil is de vraag of het op 21 februari 2023 aan [verzoekster] gegeven ontslag op staande voet vernietigd dient te worden. [verzoekster] meent van wel en heeft daarvoor drie argumenten aangevoerd.
Het ontslag op staande voet is niet onverwijld gegeven;
Er is geen dringende reden voor een ontslag op staande voet;
Haar persoonlijke omstandigheden noodzaken daartoe.
4.3.
De kantonrechter is het met [verzoekster] eens dat het ontslag op staande voet moet worden vernietigd. Haar derde argument slaagt. Daarvoor geldt de volgende onderbouwing.
Het ontslag op staande voet is onverwijld gegeven
4.4.
Wat is er gebeurd in deze zaak? Op de mondelinge behandeling hebben partijen toegelicht dat [A] (de leidinggevende van [verzoekster] ) op 21 februari 2023 voor [verzoekster] moest uitzoeken of zij aanspraak had op pechhulp van Mercedes-Benz. Hij moest daarvoor onder andere kijken naar het onderhoud dat was uitgevoerd aan de auto van [verzoekster] . Daarbij viel op dat [verzoekster] haar auto had laten repareren bij [verweerder] . Dat is geen probleem en niet bijzonder, want dat doen meer werknemers van [verweerder] . Er bestaat zelfs een mooie kortingsregeling voor werknemers. Wat wel een probleem was voor [verweerder] was dat [verzoekster] de factuur voor de reparatie zelf had opgesteld én dat die afweek van de daarbij behorende werkbon.
4.5.
Op de factuur van 31 januari 2023 stonden de werkuren namelijk omschreven als algemeen en waren niet de codes van Mercedes-Benz gebruikt. Bovendien gaf de factuur aan dat slechts 1 uur aan de auto van [verzoekster] was besteed, terwijl volgens de werkbon de monteurs 4,44 uur waren bezig geweest. [verzoekster] heeft zo slechts € 134,75 bij zichzelf in rekening gebracht in plaats van € 380,56.
4.6.
[A] heeft [verzoekster] direct daarna geconfronteerd met zijn bevindingen over de factuur van 31 januari 2023 en heeft haar gevraagd of ze de factuur zelf had opgesteld. [verzoekster] heeft daarop positief geantwoord. Later die dag heeft [A] [verzoekster] in een tweede gesprek op staande voet ontslagen. [verweerder] heeft dus onmiddellijk stappen ondernomen nadat [A] de factuur van 31 januari 2023 onder ogen kreeg. [verweerder] heeft daarom voldoende voortvarend gehandeld bij het geven van het ontslag op staande voet en de mededeling van de dringende reden. Het ontslag op staande voet is dus onverwijld gegeven.
Er is een dringende reden voor een ontslag op staande voet
4.7.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel staat dat de arbeidsovereenkomst onverwijld opgezegd kan worden om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
4.8.
Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij de werkgever.
4.9.
De door de werkgever aan het ontslag ten grondslag gelegde en aan de werknemer onverwijld medegedeelde reden fixeert de omvang van het debat tussen partijen, omdat voor de werknemer onmiddellijk duidelijk moet zijn welke eigenschappen of gedragingen de ander hebben genoodzaakt tot het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. De werknemer moet zich namelijk na de mededeling kunnen beraden of hij de opgegeven reden(en) als juist erkent en als dringend aanvaardt. De werkgever die een werknemer heeft ontslagen, moet dus in geval van betwisting van de dringende reden door de werknemer, te stellen en zo nodig te bewijzen dat de door de werkgever meegedeelde ontslaggrond zich heeft voorgedaan en is aan te merken als dringende reden.
4.10.
[verweerder] heeft aan het ontslag op staande voet het frauderen (het bewust benadelen van [verweerder] ten behoeve van zichzelf) door [verzoekster] met de factuur van 31 januari 2023 ten grondslag gelegd. Later heeft [verzoekster] ook genoemd dat hetzelfde is gebeurd met een factuur van 30 december 2022. Maar dat verwijt is [verzoekster] pas gemaakt nadat [verzoekster] al op staande voet ontslagen was. Deze factuur is dus niet relevant bij de beoordeling van de geldigheid van het ontslag op staande voet. Beoordeeld moet dan ook worden of [verzoekster] bij het opstellen de factuur van 31 december 2023 zodanig heeft gehandeld dat dit ontslag op staande voet rechtvaardigt.
4.11.
Vast staat dat de door [verzoekster] opgestelde factuur van 31 januari 2023, zowel in arbeidsloon als in materiaalkosten, in haar voordeel afwijkt van het daadwerkelijk te factureren bedrag. De door [verzoekster] opgestelde factuur bedraagt € 134,75, terwijl de factuur volgens [verweerder] , inclusief personeelskorting, € 380,56 zou moeten bedragen. Door deze handelwijze heeft [verzoekster] [verweerder] financieel benadeeld.
4.12.
[verzoekster] stelt weliswaar dat het corrigeren van facturen in haar functie gebruikelijk is, maar naar het oordeel van de kantonrechter is grote voorzichtigheid geboden als het een factuur op eigen naam betreft. Ook zonder een instructie van [verweerder] , had van [verzoekster] verwacht mogen worden dat zij een dergelijke factuur door een collega of haar leidinggevende op had laten stellen. Daar komt bij dat [verzoekster] aanwezig is geweest bij een bijeenkomst in december 2022, waar [A] heeft uitgelegd wat de regels zijn bij werkzaamheden aan de eigen auto. [verzoekster] heeft deze regels niet gevolgd. Zij heeft de factuur namelijk niet door een collega of een leidinggevende op laten stellen. Onder de factuur staat de naam van [verzoekster] vermeld. Dat [verzoekster] de hoogte van de factuur mogelijk met collega’s heeft besproken maakt dit niet anders. [verzoekster] stelt nog dat haar collega, [C] , de factuur heeft geaccordeerd. Maar deze collega heeft dit in een schriftelijke verklaring uitdrukkelijk betwist en [verzoekster] heeft haar verklaring vervolgens onvoldoende onderbouwd. Door, in strijd met de geldende instructie, zelf de factuur van 31 januari 2023 op te stellen én deze naar beneden toe bij te stellen ten gunste van zichzelf heeft [verzoekster] [verweerder] financieel benadeeld en ernstig verwijtbaar gehandeld.
4.13.
De feiten zoals hiervoor beschreven, leveren een dringende reden op voor het aan [verzoekster] gegeven ontslag op staande voet.
Maar de persoonlijke omstandigheden maken dat ontslag om een dringende reden niet had mogen worden gegeven
4.14.
Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
4.15.
De persoonlijke omstandigheden van [verzoekster] , staan aan een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet in de gegeven omstandigheden in de weg.
4.16.
[verzoekster] is kort voor het ontslag op staande voet overgegaan tot verkoop van haar koopwoning en tot koop van een nieuwe woning. Voor het verkrijgen van een hypothecaire geldlening had [verzoekster] een werkgeversverklaring nodig waaruit zou blijken dat ze door haar baan in staat was aan de financiële verplichtingen te voldoen. [verweerder] heeft die verklaring afgegeven. [verweerder] wist dus dat het verliezen van haar baan gevolgen had voor haar hypothecaire aanvraag. Bij het ontslag op staande voet was de oude woning van [verzoekster] al verkocht. Als gevolg van het ontslag op staande voet is de koopovereenkomst voor haar nieuwe woning ontbonden, omdat de bank geen hypothecaire geldlening meer wilde aangaan met [verzoekster] . Dit heeft tot gevolg dat [verzoekster] per 29 mei 2023 met vier minderjarige kinderen in een stacaravan verblijft. Zicht op een nieuwe koopwoning heeft [verzoekster] niet, ze heeft geen baan meer (laat staan zicht op een vaste baan), geen uitkering en haar partner is werkzaam als ZZP’er. Op de mondelinge behandeling heeft [A] aangegeven dat hij van deze omstandigheden op de hoogte was, maar dat deze niet zijn betrokken bij de afweging om al dan niet tot ontslag op staande voet over te gaan, want “goed is goed en fout is fout”. Naar het oordeel van de kantonrechter had [verweerder] dit wel moeten doen, omdat de persoonlijke omstandigheden goed of fout kunnen nuanceren. Vooral in dit geval, omdat het dienstverband korte tijd later ook nog op reguliere wijze beëindigd had kunnen worden tegen 12 april 2023. [verweerder] had deze persoonlijke omstandigheden in aanmerking nemend, niet tot haar beslissing van 21 februari 2023 inhoudende een ontslag op staande voet kunnen komen.
Het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet zal worden toegewezen
4.17.
[verweerder] heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op 21 februari 2023 dan ook niet om een dringende reden onverwijld mogen opzeggen, zodat het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet zal worden toegewezen.
De arbeidsovereenkomst is op 12 april 2023 geëindigd
4.18.
Vervolgens zal bepaald moeten worden of het dienstverband per 12 april 2023 is geëindigd, zoals [verweerder] stelt, of dat het dienstverband voor onbepaalde tijd doorloopt, welk standpunt [verzoekster] inneemt.
4.19.
[verzoekster] baseert haar standpunt op de werkgeversverklaring van 4 januari 2023, mondelinge toezeggingen van de zijde van [verweerder] , een e-mail van [verweerder] van 30 maart 2023 en de aangeboden beëindigingsovereenkomst.
4.20.
De kantonrechter oordeelt dat geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen partijen bestaat. Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding. De werkgeversverklaring van 4 januari 2023, verstrekt in het kader van een hypotheekaanvraag, kan slechts als intentie van [verweerder] opgevat worden om bij gelijkblijvend functioneren een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan [verzoekster] aan te bieden. Tot dit aanbod is het niet gekomen. Verder heeft [verzoekster] gesteld dat [A] haar in een gesprek op 13 februari 2023 heeft toegezegd dat zij een vaste aanstelling zou krijgen. Dit is betwist door [A] . Tegenover de betwisting door [A] van deze toezegging, heeft [verzoekster] dit standpunt niet nader onderbouwd. Bovendien is niet gebleken van een aanvaarding door [verzoekster] van een dergelijk aanbod. Anders dan [verzoekster] stelt is in de e-mail van [verweerder] van 30 maart 2023 door [verweerder] niet erkend dat een toezegging is gedaan tot een vast dienstverband. [verweerder] reageert enkel op [verzoekster] en zegt dat de vorm van een dienstverband (een eventuele toezegging) niet af doet aan de omstandigheden van het ontslag op staande voet. Dat [verweerder] [verzoekster] een beëindigingsovereenkomst heeft aangeboden, duidt evenmin op het bestaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [verweerder] heeft dit slechts gedaan om de negatieve gevolgen voor [verzoekster] van het ontslag op staande voet te verminderen en een procedure als deze te voorkomen.
4.21.
Uit het bovenstaande volgt dat het dienstverband tussen [verweerder] en [verzoekster] op
12 april 2023 is geëindigd. De brief van 21 februari 2023 wordt als aanzegging van het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd beschouwd. Het verzochte loon zal dan ook toegewezen worden over de periode van 21 februari 2023 tot en met 12 april 2023.
[verzoekster] heeft recht op loon over de periode 21 februari 2023 tot 12 april 2023 met de wettelijke verhoging en wettelijke rente daarover, maar geen recht op werkhervatting
4.22.
Omdat vaststaat dat [verweerder] het aan [verzoekster] toekomende achterstallige loon niet tijdig heeft betaald, is zij de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW verschuldigd vanaf de vierde dag na de dag waarop de betaling had moeten plaatsvinden. Voor matiging hiervan is geen aanleiding.
4.23.
De verzochte wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zal als onbetwist en op de wet gegrond worden toegewezen.
4.24.
Omdat het dienstverband al is geëindigd zal de verzochte werkhervatting afgewezen worden.
De overige verzoeken worden afgewezen
4.25.
Omdat het primaire verzoek van [verzoekster] slaagt, hoeft het subsidiaire verzoek van [verzoekster] niet meer beoordeeld te worden.
4.26.
[verzoekster] was genoodzaakt een procedure tegen [verweerder] te starten omdat [verweerder] haar ten onrechte op staande voet heeft ontslagen. Daarom moet [verweerder] de proceskosten van [verzoekster] betalen. Uitgangspunt daarbij is dat het salaris van de gemachtigde berekend wordt aan de hand van het liquidatietarief. Maar [verzoekster] vindt dat [verweerder] de volledige advocaatkosten moet betalen, omdat [verweerder] zich volgens [verzoekster] niet als goed werkgever en onrechtmatig heeft gedragen. Een dergelijk verzoek is alleen onder bijzondere buitengewone omstandigheden toewijsbaar. Daarbij moet worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatig handelen. Ook de eisen van goed werkgeverschap kunnen onder bijzondere omstandigheden tot een dergelijke verplichting leiden. Een onterecht ontslag op staande voet leidt niet automatisch tot dergelijke bijzondere omstandigheden. Omdat in deze zaak verder niet is gebleken van buitengewone omstandigheden bestaat geen grond om de volledige proceskosten te vergoeden. Het gemachtigdensalaris zal daarom volgens het liquidatietarief worden begroot op € 793,00, te vermeerderen met het betaalde griffierecht van € 693,00, totaal € 1.486,00.
4.27.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal eveneens worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
vernietigt het op 21 februari 2023 aan [verzoekster] door [verweerder] verleende ontslag op staande voet;
5.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoekster] van het salaris van € 3.443,77 bruto per maand met ingang van 21 februari 2023 tot en met 12 april 2023, te vermeerderen met de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het achterstallige salaris en de wettelijke verhoging vanaf de verschuldigdheid tot de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoekster] tot op heden begroot op € 1.486,00;
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.J. Schoenaker, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2023.