ECLI:NL:RBMNE:2023:261

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
10249828
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentiebeding in kort geding met belangenafweging voor vertrekkende werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde] B.V. [eiser] had een aanbod gekregen van [onderneming 3] B.V. om daar als Senior Consultant te gaan werken, maar [gedaagde] wilde hem aan het concurrentiebeding houden dat in zijn arbeidsovereenkomst was opgenomen. Dit beding verbood [eiser] om zonder toestemming van [gedaagde] gedurende een jaar na beëindiging van zijn dienstverband bij een concurrerende onderneming te werken. [eiser] vorderde in kort geding schorsing van dit concurrentiebeding, stellende dat [gedaagde] geen redelijk belang had bij handhaving ervan.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, omdat hij anders een aanzienlijke boete zou kunnen verbeuren. De rechter heeft vastgesteld dat het concurrentiebeding op zichzelf geldig is, maar dat er een belangenafweging moet plaatsvinden. Hierbij is gekeken naar de vraag of [eiser] door het beding onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het belang van [gedaagde]. De rechter concludeerde dat [gedaagde] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het vertrek van [eiser] schadelijk zou zijn voor haar bedrijfsdebiet.

De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat het belang van [eiser] om van het concurrentiebeding ontheven te worden zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij handhaving daarvan. Het concurrentiebeding is dan ook met onmiddellijke ingang geschorst. De vordering tot schorsing van het relatiebeding is echter afgewezen, omdat [eiser] onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn belang bij schorsing daarvan. [gedaagde] is veroordeeld in de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10249828 UV EXPL 22-305 AP/1183
Kort geding vonnis van 1 februari 2023
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.A. Noordam (Arag Rechtsbijstand),
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. B.Westerhout.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 6 producties,
  • de pleitnota van [gedaagde] ,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 17 januari 2023, waarbij de heer [eiser] aanwezig was, vergezeld van zijn gemachtigde, en namens [gedaagde] de heer [A] (Managing Director) is verschenen, vergezeld van de advocaat van [gedaagde] . De griffier heeft aantekening gehouden van de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op [1987] , is op 9 december 2019 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [gedaagde] , in de functie van Consultant, voor 40 uur per week, tegen een bruto maandsalaris van € 4.400,00 per maand. In de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is een concurrentie-/relatiebeding opgenomen. Dit beding luidt:
“Artikel 12: Non-concurrentie.
Het is de werknemer verboden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever gedurende een jaar na beëindiging van het dienstverband met werkgever direct of indirect werkzaam te zijn bij, of werkzaamheden te verrichten voor, dan wel een belang te hebben in een werkgever vergelijkbaar te stellen onderneming, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet.
Het is werknemer verboden binnen een tijdvak van één jaar na het einde van deze arbeidsovereenkomst, direct dan wel indirect, betrokken te zijn bij het actief benaderen van relaties van werkgever en alle met [onderneming 1] B.V. gelieerde ondernemingen, daaronder begrepen afnemers, werknemers en andere relaties (inclusief de aan deze relaties gelieerde ondernemingen).
Bij overtreding van onder meer art. 12 verbeurt werknemer volgens het bepaalde in art.15 van de arbeidsovereenkomst ten behoeve van werkgever een onmiddellijk opeisbare, niet voor rechterlijke matiging vatbare boete van € 5.000,00 per overtreding en € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van werkgever om in plaats van deze boetes vergoeding te vorderen van de volledige schade en kosten.”
2.2.
[gedaagde] is een IT-bedrijf dat haar opdrachtgevers begeleidt bij hun gehele IT-proces. Er werken 212 mensen.
2.3.
[onderneming 2] is een bedrijf dat (onder meer) gespecialiseerd is in [.] . [onderneming 2] werkt met partners. Afhankelijk van de deskundigheid zijn deze partners ingedeeld in drie categorieen: [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . [gedaagde] is de eerste en de belangrijkste van de huidige zes [naam 3] van [onderneming 2] in Nederland. Als [naam 3] is [gedaagde] een interessante kandidaat voor opdrachtgevers op het gebied van sales en implementatie van [onderneming 2] . Daarnaast beoogt [gedaagde] ook [naam 4] ( [naam 4] ) van [onderneming 2] te worden. Die status kan worden bereikt zodra een partner ten minste twee [naam 4] gecertificeerde consultants in huis heeft. [eiser] beschikt sinds 2019 over het [....] certificaat en volgt momenteel via een online platform de noodzakelijke opleiding [naam 4] bij [onderneming 2] . Zodra die opleidingen zijn afgerond voldoet [gedaagde] aan de vereisten om [naam 3] te worden.
2.4.
[eiser] heeft van [onderneming 3] B.V. te [plaats] een aanbod gekregen om daar per 1 januari 2023 in dienst te treden voor onbepaalde tijd, in de functie van Senior Consultant met een bruto all-in salaris van € 83.000,00 per jaar. Bij [onderneming 3] B.V. werken ongeveer 36 werknemers. [eiser] heeft bij [gedaagde] aangegeven op dat aanbod te willen ingaan, maar [gedaagde] wil [eiser] aan het concurrentiebeding houden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair, het tussen partijen overeengekomen concurrentie en relatiebeding met onmiddellijke ingang zal schorsen, dan wel subsidiair, voor zover het beding niet geheel of gedeeltelijk geschorst wordt, [gedaagde] te veroordelen voor de duur van het dienstverband maandelijks een vergoeding te betalen van € 1.244,00 bruto, om het loonverschil te overbruggen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] geen redelijk belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding, omdat [gedaagde] geen schade lijdt door de overstap van [eiser] naar [onderneming 3] . [eiser] neemt geen klanten mee, is geen lid van het MT en heeft niet met de bedrijfsstrategie van doen gehad tijdens zijn dienstverband bij [gedaagde] . [eiser] stelt dat [gedaagde] het beding gebruikt om hem aan haar bedrijf te binden, maar daar is het beding niet voor bedoeld. Tot slot stelt [eiser] dat de overstap van [gedaagde] naar [onderneming 3] een aanzienlijke functieverbetering en salarisstijging met zich meebrengt.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Zij stelt, kort samengevat, dat het beding gehandhaafd moet worden, omdat [eiser] kennis heeft van de specifieke wijze waarop [gedaagde] [onderneming 2] implementeert bij bedrijven. [gedaagde] betwist dat sprake zal zijn van een aanzienlijke verbetering bij [onderneming 3] , omdat [gedaagde] [eiser] een gelijkwaardig aanbod heeft gedaan. Dit aanbod is door hem echter afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vorderingen. Hij wil graag in dienst treden bij [onderneming 3] , maar loopt daarbij het risico dat hij de aan het concurrentie-beding gekoppelde aanzienlijke boete verschuldigd is.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat het tussen hen overeengekomen concurrentie- en relatiebeding op zich zelf geldig is, nu dit voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld in artikel 7:653 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). Hoewel [eiser] het beding als één geheel ziet, is feitelijk wel sprake van twee verschillende bedingen, met verschillend doel, zodat de voorzieningenrechter ze in het onderstaande ook als zodanig zal bespreken.
4.3.
De eerste vraag die voorligt is of het concurrentiebeding [eiser] , gelet op het grondrecht van vrijheid van arbeidskeuze, op onbillijke wijze benadeelt en of zijn werknemersbelang bij een overstap zwaarder weegt dan het werkgeversbelang om dit te voorkomen, mede gelet op de positieverbetering die een overstap naar [onderneming 3] voor [eiser] met zich mee zou brengen.
4.4.
Zowel het concurrentiebeding als het relatiebeding, zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst en hiervoor geciteerd, zijn bedingen als bedoeld in artikel 7:653 BW, omdat het [eiser] beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van zijn dienstverband met [gedaagde] op zekere wijze werkzaam te zijn. Voor schorsing van deze bedingen dient een belangenafweging in het kader van artikel 7:653 lid 3 onder b BW plaats te vinden, waarbij de toets is of aannemelijk wordt geacht dat de bodemrechter het betreffende beding geheel of gedeeltelijk zal vernietigen op de grond dat [eiser] , in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] , door dat beding onbillijk wordt benadeeld. Slechts in het bevestigende geval kan er aanleiding zijn het beding geheel of gedeeltelijk te schorsen.
4.5.
In het kader van deze belangenafweging heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij de afgelopen jaren veel tijd en geld heeft geïnvesteerd in het verkrijgen van de zogenaamde [naam 3] status van [onderneming 2] . Die status zal er, wanneer [gedaagde] deze verkrijgt, voor zorgen dat [gedaagde] een interessante kandidaat voor opdrachtgevers op het gebied van sales en implementatie van [onderneming 2] wordt. Daarnaast beoogt [gedaagde] ook nog [naam 4] ( [naam 4] ) van [onderneming 2] te worden. Die status kan worden bereikt zodra een partner ten minste twee [naam 4] gecertificeerde consultants in huis heeft. Momenteel volgt [eiser] samen met een collega de daarvoor noodzakelijke opleiding. Zodra deze zijn afgerond kan deze status worden bereikt. Bij vertrek van [eiser] naar de concurrent kan de concurrentiepositie van [gedaagde] worden geschaad. Verder beschikt [eiser] volgens [gedaagde] vanuit zijn functie binnen haar onderneming over vertrouwelijke concurrentiegevoelige knowhow omtrent de unieke wijze waarop [gedaagde] [onderneming 2] bij haar klanten implementeert. Die kennis is van grote waarde. Daarnaast beschikt [eiser] uit hoofde van zijn functie over de door [gedaagde] gehanteerde tarieven en klantenkring en is de kans volgens [gedaagde] groot dat klanten [eiser] zullen volgen na een overstap naar [onderneming 3] . De voorzieningenrechter overweegt over dit belang als volgt.
4.6.
Een concurrentiebeding is bedoeld om het bedrijfsdebiet van de werkgever – de opgebouwde knowhow en goodwill – te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer, en ook niet bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet is aangetast. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever ‘mee neemt’ is inherent aan zijn vertrek. Dat de nieuwe werkgever profijt heeft van de kennis en ervaring van de werknemer is inherent aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring. Het concurrentiebeding biedt geen bescherming tegen het vertrek van een ervaren werknemer en tegen de indiensttreding van die werknemer bij een concurrent van de oude werkgever, maar alleen tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap. Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante (commerciële en technische) informatie of van unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis ten behoeve van zijn nieuwe werkgever kan gebruiken, waar door de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de oude werkgever in het voordeel is, of bijvoorbeeld doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen naar diens nieuwe werkgever.
4.7.
[gedaagde] heeft betoogd dat het in dienst hebben van twee gecertificeerde [onderneming 2] / [naam 4] specialisten een voorwaarde is voor het behalen van de [naam 3] Status van [onderneming 2] . Wanneer [eiser] vertrekt zal het langer duren voordat zij aan die voorwaarde voldoet, omdat zij dan iemand zal moeten aannemen met diezelfde kwalificaties, of dat zij opnieuw in de opleiding van één van haar medewerkers zal moeten voorzien. [eiser] is op de hoogte van de wijze waarop [gedaagde] de implementatie van [onderneming 2] bij derden doorvoert. Dat [gedaagde] vreest voor een verslechtering van de voorsprong in haar marktpositie doordat zij, door de overstap van [eiser] (nog) niet de [naam 3] status kan behalen is een duidelijk belang, maar kan in het kader van deze belangenafweging niet in haar voordeel wegen. Dit valt namelijk niet onder het beoogde beschermingsbereik van een concurrentiebeding.
4.8.
Over de overige aangevoerde belangen overweegt de voorzieningenrechter het volgende. [eiser] heeft aangegeven, en dat is door [gedaagde] niet betwist, dat [onderneming 3] niet bezig is met een “totaal systeem” zoals dat bij [gedaagde] gebeurt. Het bedrijf is daar ook te klein voor (36 werknemers ten opzichte van 212 bij [gedaagde] ). [eiser] was bij [gedaagde] geen lid van het Management Team en heeft zich niet bezig gehouden met de bedrijfsstrategie. Hij heeft betwist dat hij over vertrouwelijke informatie beschikt waarmee hij, door deze te delen met de concurrentie, [gedaagde] in de bescherming van haar bedrijfsdebiet zou kunnen schaden. [gedaagde] heeft wel gesteld dat [eiser] over die kennis beschikt, maar heeft dat niet verder onderbouwd.
4.9.
Het voorgaande brengt de voorzieningenrechter voorshands tot het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] over vertrouwelijke informatie beschikt waarmee hij, door deze te delen met de concurrentie, [gedaagde] in de bescherming van haar bedrijfsdebiet zou kunnen schaden. De belangen tegen elkaar afwegend oordeelt de voorzieningenrechter voorshands dat het belang van [eiser] om van de werking van het concurrentiebeding ontheven te worden groter is dan het belang van [gedaagde] bij handhaving daarvan. Dit betekent dat de voorzieningenrechter oordeelt dat voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het concurrentiebeding zal vernietigen, zodat de vordering tot schorsing van het concurrentiebeding van [eiser] zal worden toegewezen.
4.10.
Ten aanzien van het relatiebeding overweegt de voorzieningenrechter als volgt. [eiser] maakt in de stukken geen onderscheid tussen het concurrentiebeding en het relatiebeding. [gedaagde] heeft dat onderscheid nadrukkelijk wel gemaakt en stelt dat [eiser] geen belang heeft bij schorsing van het beding, omdat hij al heeft aangegeven dat hij geen klanten mee zal nemen.
4.11.
Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter is in het algemeen de strekking van een relatiebeding dat een gewezen werknemer gedurende een bepaalde periode geen relaties van de werkgever actief zal benaderen, niet als zelfstandige dan wel in dienst van een concurrerend bedrijf van de voormalige werkgever. Doel daarvan is dat de werkgever zijn positie in de markt wenst te behouden en dat hij niet hoeft te vrezen dat de voormalige werknemer zijn verworven kennis van het bedrijf van zijn voormalige werkgever gebruikt en mogelijk relaties wegkaapt.
4.12.
[eiser] heeft zijn belang bij schorsing van het relatiebeding niet onderbouwd. Het algemene belang dat [eiser] heeft bij de schorsing van het relatiebeding, te weten zonder enige beperking bij een concurrent werkzaam zijn, kan naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet zwaarder wegen dan het voormeld belang van [gedaagde] bij handhaving daarvan en vormt geen rechtvaardiging voor schorsing van het relatiebeding. Zeker nu [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij door handhaving van dit beding onbillijk wordt benadeeld. Het relatiebeding verhindert immers niet de beroepsuitoefening door [eiser] , maar beperkt slechts gedurende enige tijd de kring van zijn mogelijke klanten. Van belang is verder dat het vertrek van [eiser] plaats vindt op zijn intitiatief, en dat hij weloverwogen met [eiser] een relatiebeding aangegaan. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering tot schorsing van het relatiebeding zal worden geweigerd.
4.13.
[gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op:
Vast recht € 693,00
Explootkosten € 134,41
Salaris gemachtigde
€ 747,00
Totaal € 1.574,41

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1.
schorst het op 9 december 2019 tussen partijen gesloten concurrentiebeding met onmiddellijke ingang;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit kort geding, aan de zijde van [eiser] bepaald op € 1.574,41, waarin opgenomen een bedrag van € 747,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2023.