ECLI:NL:RBMNE:2023:2602

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
UTR 23/807 en UTR 23/1106
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een omgevingsvergunning voor het gebruik van een bestaand pand als uitvaartcentrum en de bouw van een garage in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 juni 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de omgevingsvergunning voor het vestigen van een uitvaartcentrum in strijd met het bestemmingsplan behandeld. De zaak betreft de omgevingsvergunning die op 20 juli 2022 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen is verleend aan [derde-partij] B.V. voor het gebruik van een bestaand gebouw als uitvaartcentrum en de bouw van een garage. Verzoekers, die naast het gebouw wonen, zijn het niet eens met deze vergunning en hebben bezwaar gemaakt. Het college heeft de vergunning nader gemotiveerd en extra voorwaarden gesteld, maar verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

De voorzieningenrechter heeft op 4 mei 2023 de zaak behandeld en op basis van de beroepsgronden van verzoekers beoordeeld of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De voorzieningenrechter concludeert dat de activiteiten van het uitvaartcentrum, zoals het gebruik van opbaarkamers en de garage, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de activiteiten die al zijn toegestaan binnen de bestemming 'Maatschappelijke Doeleinden'. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen en dat de vergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

De voorzieningenrechter wijst het beroep van verzoekers ongegrond en verklaart dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. Dit betekent dat de vergunninghouder de garage verder mag bouwen en het gebouw in gebruik mag nemen als uitvaartcentrum. Verzoekers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/807 en UTR 23/1106
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juni 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] en [verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: N. van Leeuwen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, verweerder

(gemachtigde: mr. T.M.H. van Zundert).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats]
(gemachtigde: mr. G.A.H.M. Steenbakkers).
Partijen worden hierna verzoekers, het college en [derde-partij] genoemd.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de omgevingsvergunning voor het in strijd met het bestemmingsplan vestigen van een uitvaartcentrum in het bestaande gebouw, het wijzigen van dit gebouw en het bouwen van een garage op het perceel [straat 1] [nummer] in [plaats] . Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van verzoekers daartegen. [1]
1.1.
Het bestaande gebouw ( [gebouw] ) werd gebruikt voor kerkdiensten, koorrepetities, jeugdwerk, het geven van bloed, kantoren van de thuiszorg en andere activiteiten met een maatschappelijke inslag. Na een, voornamelijk interne, verbouwing zal [gebouw] nog steeds worden gebruikt voor kerkdiensten, maar ook als uitvaartcentrum met drie opbaarkamers, kantoor en technische ruimten voor verzorging en koeling. Naast het gebouw zal een garage worden gebouwd met een verbindingsdeur naar het bestaande gebouw, zodat een overledene uit het zicht van omwonenden van een rouwauto kan worden overgebracht naar het uitvaartcentrum. Voor deze ontwikkeling heeft het college op
20 juli 2022 aan [derde-partij] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan.
1.2.
Verzoekers wonen naast [gebouw] en zijn het niet eens met de omgevingsvergunning. Zij hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 22 december 2022 heeft het college de omgevingsvergunning nader gemotiveerd en daaraan twee extra voorschriften verbonden. Namelijk dat het uitvaartcentrum dagelijks van 9.00 uur tot uiterlijk 21.00 uur geopend mag zijn en voor het overbrengen van overledenen ’s nachts tussen 22.00 en 7.00 uur een maximum van 30 keer per jaar geldt.
1.3.
Verzoekers en [derde-partij] hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4.
Op 3 februari 2023 heeft het college het bestreden besluit gewijzigd. Het eerste voorschrift dat in het bestreden besluit was opgenomen, is gewijzigd naar openingstijden van 8.00 tot 23.00 uur. Het tweede voorschrift over het overbrengen bij overlijden ’s nachts is komen te vervallen. [derde-partij] heeft daarop haar beroep ingetrokken. Verzoekers hebben hun beroep gehandhaafd. Dit beroep is van rechtswege ook gericht tegen het gewijzigde besluit van 3 februari 2023. [2]
1.5.
Omdat vergunninghouder inmiddels is gestart met de bouwwerkzaamheden hebben verzoekers de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.6.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, hun gemachtigde, de gemachtigde van het college, namens [derde-partij] [A] en de gemachtigde van [derde-partij] .
1.7.
Op de zitting heeft de voorzieningenrechter met partijen afgesproken dat hij uiterlijk op 27 juli 2023 uitspraak zal doen. [derde-partij] heeft toegezegd met de verdere bouw van de garage en de ingebruikname van [gebouw] als uitvaartcentrum te wachten tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. Zij gaat wel verder met de interne verbouwing/verduurzaming van het bestaande gebouw, zodat in ieder geval de kerkdiensten op korte termijn weer in het gebouw kunnen worden gehouden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt of het college de omgevingsvergunning om van het bestemmingsplan af te wijken in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van verzoekers.
Strijdigheden met het bestemmingsplan
3. Het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan ‘Kom -West 2007’ (het bestemmingsplan) de bestemming ‘Maatschappelijke Doeleinden’. Op grond van deze bestemming is het perceel bestemd voor onderwijsdoeleinden, sociaal-medische doeleinden, sociaal-culturele doeleinden, levensbeschouwelijke doeleinden, kinderopvang en verenigingen. [3]
4. Binnen deze bestemming vonden tot aan de verbouwing ook al afscheidsdiensten plaats in [gebouw] . Met de omgevingsvergunning worden drie opbaarkamers met bijbehorende voorzieningen en de garage voor de rouwauto mogelijk gemaakt. Partijen zijn het erover eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat de opbaarkamers en de garage in strijd zijn met de bestemming. Hiervoor is dus een omgevingsvergunning voor het gebruiken van [gebouw] in strijd met een bestemmingsplan vereist.
5. Op de kaart van het bestemmingsplan is op het perceel een bouwvlak opgenomen. Gebouwen moeten binnen dit vlak worden gebouwd. Partijen zijn het erover eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat de garage voor een deel buiten het bouwvlak wordt gebouwd. Ook hiervoor heeft vergunninghouder dus een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan nodig.
De bevoegdheid van het college om de omgevingsvergunning te verlenen
6. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheden. Verzoekers voeren aan dat in dit geval niet wordt voldaan aan de voorwaarden die het bestemmingsplan aan het gebruiken van deze bevoegdheden stelt.
Gebruik van het gebouw als uitvaartcentrum
7. Het college kan op grond van de planregels een omgevingsvergunning verlenen om [gebouw] in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken als de activiteiten waarvoor de vergunning wordt verleend naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de activiteiten die binnen de bestemming ‘Maatschappelijke Doeleinden’ zijn toegestaan. [4]
8. Verzoekers voeren aan dat het gebruik van [gebouw] als uitvaartcentrum – gelet op de toestroom van publiek, openingstijden, feitelijk gebruik, de piekbelasting in verkeer en de parkeerbehoefte – niet gelijk te stellen is met de op grond van het bestemmingsplan binnen de bestemming toegestane activiteiten. De voorzieningenrechter is het hier niet mee eens en zal dat hierna toelichten.
9. De bestemming ‘Maatschappelijke Doeleinden’ is een brede maatschappelijke bestemming, waarbinnen veel activiteiten al zijn toegestaan. Zo zijn bijvoorbeeld kerk- en afscheidsdiensten met de bijbehorende toestroom van verkeer en parkeren binnen deze bestemming toegestaan. Ook zijn activiteiten van verenigingen en van sociaal-medische en sociaal-culturele aard toegestaan. Deze activiteiten kunnen ook (deels) in de nacht plaatsvinden. In de planregels zijn hiervoor geen beperkingen opgenomen. De voorzieningenrechter benadrukt dat hierbij niet relevant is of deze activiteiten feitelijk ook plaatsvonden, maar dat deze activiteiten op grond van de planregels al zijn toegestaan.
10. De afwijking voor gebruik waarvoor het college de omgevingsvergunning heeft verleend, ziet op drie opbaarkamers met bijbehorende voorzieningen, een kantoorfunctie voor het uitvaartcentrum en de mogelijkheid om ’s nachts met de rouwauto overledenen naar [gebouw] te brengen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college redelijkerwijs heeft kunnen concluderen dat deze activiteiten, naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met de activiteiten die binnen de brede maatschappelijke bestemming al zijn toegestaan.
10. De conclusie van het voorgaande is dat het college bevoegd is om de omgevingsvergunning voor het als uitvaartcentrum gebruiken van [gebouw] te verlenen met toepassing van de aan hem in de planregels gegeven bevoegdheid voor een omgevingsvergunning strijdig gebruik.
Bouw van de garage
12. Het college kan op grond van de planregels een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van de garage buiten het bouwvlak, mits de garage een maximale bouwhoogte heeft van 3 meter en een maximale oppervlakte van 50 m2 en is gelegen achter de langs de weg gelegen bebouwingsgrens. In het gebouw buiten het bouwvlak zijn alleen functies toegestaan die geen uitbreiding van de (activiteiten) van het hoofdgebouw tot gevolg hebben. [5]
13. Verzoekers voeren aan dat het college geen gebruik heeft mogen maken van deze bevoegdheid, omdat op het perceel buiten het bouwvlak al twee andere gebouwen zijn gebouwd en de totale oppervlakte aan gebouwen buiten het bouwvlak meer zal bedragen dan 50 m2. Overigens is op de zitting duidelijk geworden dat één van deze gebouwen, namelijk de fietsenstalling, inmiddels is gesloopt.
14. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de tekst van deze afwijkingsbevoegdheid dat de beperkingen van een maximale bouwhoogte en een maximale oppervlakte alleen gelden voor het (deel van het) gebouw waarvoor het college van die bevoegdheid gebruik maakt. Voor de vraag of het college gebruik mag maken van deze bevoegdheid is dus niet relevant of er op het perceel al andere gebouwen buiten het bouwvlak zijn gebouwd. Partijen zijn het erover eens en de rechtbank stelt ook vast dat het deel van de garage dat buiten het bouwvlak wordt gebouwd, past binnen de maximale bouwhoogte van 3 meter en de maximale oppervlakte van 50 m2.
15. Vervolgens moet de voorzieningenrechter beoordelen of ook is voldaan aan de eis dat in het gebouw alleen functies zijn toegestaan die geen uitbreiding van de (activiteiten) van het hoofdgebouw tot gevolg hebben. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de planwetgever met deze eis bedoeld dat het gebouw waarvoor de omgevingsvergunning om af te wijken van de bouwregels uit het bestemmingsplan wordt verleend ondergeschikt moet zijn aan het hoofdgebouw. De voorzieningenrechter vindt dat daarvan sprake is. Zoals vergunninghouder op de zitting ook heeft toegelicht, is voor een goed functioneren van het uitvaartcentrum geen garage vereist. Het overbrengen van een overledene vanuit een rouwauto kan ook buiten plaatsvinden. Het doel van de garage is om buiten het gezichtsveld van omwonden te kunnen lossen.
16. De conclusie van het voorgaande is dat het college ook bevoegd is om de omgevingsvergunning voor het bouwen van de garage te verlenen met toepassing van de aan hem in de planregels gegeven bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning die in strijd is met de bouwregels uit het bestemmingsplan.
Een goede ruimtelijke ordening
17. Het college kan alleen gebruik maken van de aan hem in het bestemmingsplan gegeven bevoegdheden om een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan te verlenen, als de activiteit waarvoor hij de vergunning verleent niet in strijd is met een goede ruimtelijk ordening. [6] Bij het nemen van de beslissing of hij wel of geen gebruik maakt van de aan hem gegeven bevoegdheid komt aan het college beleidsruimte toe, daarbij moet het college alle betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van verzoekers of het besluit dat het college heeft genomen om in dit geval wel gebruik te maken van zijn bevoegdheid in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Gebruik van het gebouw als uitvaartcentrum
18. Zoals opgenomen onder 10 zijn de drie opbaarkamers met bijbehorende voorzieningen, de kantoorfunctie en de mogelijkheid om ’s nachts met de rouwauto overledenen naar [gebouw] te brengen activiteiten die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn aan de activiteiten die op grond van het bestemmingsplan in [gebouw] zijn toegestaan. Deze activiteiten zijn dus niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
19. Verzoekers voeren aan dat in de omgevingsvergunning onvoldoende is gemotiveerd dat bij het uitvaartcentrum is voorzien in voldoende parkeergelegenheid en dat de verkeersintensiteit zal afnemen.
20. Het college heeft in de omgevingsvergunning de huidige parkeerbehoefte van [gebouw] berekend. Deze parkeerbehoefte neemt met de komst van de opbaarkamers niet toe. Verzoekers hebben er op de zitting op gewezen op dat het aantal afscheidsdiensten en daarmee de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte bij [gebouw] in de nieuwe situatie zal toenemen. Maar de omgevingsvergunning ziet niet op de afscheidsdiensten, die zijn op grond van de planregels immers al toegestaan in [gebouw] . Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college in het gewijzigde bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat met de komst van de opbaarkamers en de kantoorfunctie van het uitvaartcentrum de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte niet toenemen. Een toets aan de algemene parkeerbepaling uit het bestemmingsplan [7] leidt niet tot een ander oordeel.
Bouw van de garage
21. Verzoekers voeren aan dat zij door de locatie van de garage op het perceel en de bijbehorende oprit onevenredig zwaar worden benadeeld. De garage staat direct tegen hun perceelsgrens aan en zij vrezen ’s nachts voor geluidsoverlast van een aankomende en/of vertrekkende rouwauto. Volgens hen zou een garage aan de achterzijde van [gebouw] een beter alternatief zijn.
22. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat eisers het als nadelig ervaren dat de garage tegen hun perceelsgrens aan wordt gebouwd, is dat naar zijn oordeel niet voldoende om te zeggen dat de garage op deze locatie in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De bestemming ‘Maatschappelijke Doeleinden’ ligt tot aan de perceelsgrens. Dit betekent dat het op grond van de planregels al is toegestaan dat een rouwauto direct langs de perceelsgrens van verzoekers rijdt. Ook zonder de bouw van de garage zou [derde-partij] hier een oprit mogen aanleggen en hiervan ’s nachts gebruik kunnen maken.
22. Als een bouwplan waarvoor een afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk is op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking verplichten, als op voorhand duidelijk is dat door de verwezenlijking van die alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het is aan degene die stelt dat er alternatieven zijn om deze alternatieven te benoemen en aannemelijk te maken dat op voorhand duidelijk is dat verwezenlijking van het alternatief een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren oplevert.
24. De voorzieningenrechter volgt het college in zijn motivering in het gewijzigde bestreden besluit dat een garage aan de achterzijde van [gebouw] geen gelijkwaardig alternatief is. De rouwauto zou dan in de meeste gevallen langer door de [straat 1] en via een stuk voetpad tussen de [straat 2] en de [straat 3] moeten rijden. Het college acht dit een meer omslachtige route dan voor de locatie van de garage zoals [derde-partij] deze heeft aangevraagd. Bovendien is aannemelijk dat er in de bestaande situatie achter [gebouw] onvoldoende manoeuvreerruimte is voor een rouwauto. Om een garage aan de achterzijde van [gebouw] mogelijk te maken zullen dus meer werkzaamheden nodig zijn dan alleen het bouwen van een garage. Aan het door verzoekers aangedragen alternatief kleven dus meer bezwaren dan aan de locatie waar de garage op grond van de omgevingsvergunning zal worden gerealiseerd. Het college heeft dit door verzoekers aangedragen alternatief terecht niet als reden gezien om geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen.

Conclusie en gevolgen

25. De conclusie van het voorgaande is dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Dit betekent dat vergunninghouder de garage verder mag bouwen en [gebouw] in gebruik mag nemen als uitvaartcentrum.
26. Omdat het beroep ongegrond is en er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen, krijgen verzoekers het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
5 juni 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Artikel 11, eerste lid, van de planregels.
4.Artikel 11, zesde lid, aanhef en onder a, van de planregels.
5.Artikel 11, zesde lid, aanhef en onder b, van de regels van het bestemmingsplan.
6.Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
7.Artikel 4 van de planregels.