ECLI:NL:RBMNE:2023:2573

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
UTR 21/5026, UTR 23/2027, UTR 23/2028, UTR 23/2029, UTR 23/2030, UTR 23/2031
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens onherleidbare machtiging in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door [A], heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] inzake de waardering van onroerende zaken voor het belastingjaar 2021. De heffingsambtenaar had op 30 januari 2021 de WOZ-waardes vastgesteld, waarbij eiser bezwaar had aangetekend. In de uitspraak op bezwaar van 10 december 2021 werd het bezwaar van eiser gegrond verklaard voor één object, terwijl de waardes van de overige objecten werden gehandhaafd. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geconstateerd dat de machtiging die door [A] was overgelegd, niet voldeed aan de vereisten. De rechtbank heeft eiser meerdere keren in de gelegenheid gesteld om de benodigde machtiging te overleggen, maar deze volmachten bleken onherleidbaar. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat [A] bevoegd was om namens eiser beroep in te stellen. De rechtbank heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard, zonder inhoudelijke beoordeling van de zaak. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat eiser immateriële schade had geleden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/5026, UTR 23/2027, UTR 23/2028, UTR 23/2029, UTR 23/2030, UTR 23/2031
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2023 december in de zaak tussen
[A] veronderstellenderwijs handelend namens [eiser], te [woonplaats] , eiser,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] , verweerder

(gemachtigde: M.C.M. van Roon).

Procesverloop

Met de beschikking van 30 januari 2021 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waardes van zes onroerende zaken in [woonplaats] voor het belastingjaar 2021 vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 2020.
Eiser is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 10 december 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de WOZwaarde van [object 1] verlaagd naar € 136.000,-. De WOZ-waardes van de overige objecten zijn gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift met taxatiematrices ingediend.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 22 mei 2023. [A] was daarbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, M.C.M. van Roon, vergezeld door [taxateur] (taxateur).
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan, waarbij is gewezen op de mogelijkheid om daartegen in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

Het beroep is ingesteld door [A] .
De rechtbank heeft bij brieven van 21 december 2021 en 8 maart 2022 [A] bericht dat het beroep niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank heeft hem daarom in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een schriftelijke machtiging waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen alsnog toe te sturen.
3. In de brieven is nadrukkelijk vermeld dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren, indien het geconstateerde verzuim niet tijdig wordt hersteld.
4. [A] heeft bij brief van 18 maart 2022 gereageerd op de brieven van 21 december 2021 en 8 maart 2022 en heeft een ondertekende volmacht van 1 mei 2021 overgelegd, waarin [B] [A] machtigt om (onder meer) beroep in te stellen.
5. De rechtbank heeft bij brief van 20 april 2022 [A] bericht dat het beroep niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank heeft hem daarom in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een schriftelijke machtiging te overleggen waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen.
6. Ook in deze brief is nadrukkelijk vermeld dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren, indien het geconstateerde verzuim niet tijdig wordt hersteld.
7. [A] heeft bij brief van 17 mei 2022 (ontvangen door de rechtbank op 29 juni 2022) gereageerd op de brief van 20 april 2022 en heeft een ondertekende volmacht van “april/mei 2022” overgelegd waarin [C] [A] machtigt om (onder meer) beroep in te stellen.
8. De rechtbank kan met deze volmachten niet vaststellen dat [A] bevoegd is om namens eiser ( [eiser] ) beroep in te stellen. [A] heeft met de brieven van 18 maart 2022 en 17 mei 2022 immers de door de rechtbank gevraagde – maar onherleidbare – stukken toegestuurd, kort na de brieven van de rechtbank. Met de brieven van 21 december 2021, 8 maart 2022 en 20 april 2022 is [A] in de gelegenheid gesteld het geconstateerde verzuim te herstellen in de zin van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht.
9. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank komt dus niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10. [A] heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over de belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat [eiser] beroep wenste in te stellen en een procedure wilde starten. Om die reden kan ook niet worden vastgesteld dat [eiser] immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit proces-verbaal is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.