ECLI:NL:RBMNE:2023:2571

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
UTR 21/5033 en UTR 21/5109
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbrekende machtiging in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door [A], en de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort. De zaak betreft de waardering van onroerende zaken voor het belastingjaar 2021, waarbij de heffingsambtenaar op 27 februari 2020 de WOZ-waarden heeft vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, waarop de heffingsambtenaar het bezwaar gedeeltelijk gegrond heeft verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar, maar de rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiser niet de juiste machtiging heeft overgelegd om namens de eigenaar van de onroerende zaken beroep in te stellen. Ondanks herhaalde verzoeken om een schriftelijke machtiging, heeft eiser niet voldaan aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen, maar de overgelegde volmachten waren niet voldoende om de bevoegdheid van eiser vast te stellen. Hierdoor kon de rechtbank niet toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.

De rechtbank heeft ook het verzoek van eiser om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat eiser daadwerkelijk beroep wenste in te stellen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/5033 en UTR 21/5109
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2023 in de zaak tussen
[A] veronderstellenderwijs handelend namens [eiser], te [woonplaats] , eiser,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort, verweerder

(gemachtigde: M.C.M. van Roon).

Procesverloop

Met de beschikking van 27 februari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waardes van [object 1] (UTR 21/5033) en [object 2] (UTR 21/5109) in [plaats] voor het belastingjaar 2021 vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 2020.
De heffingsambtenaar heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de onroerende zaken ook aanslagen onroerendezaakbelasting en aanslagen rioolheffing opgelegd, waarbij deze waarden als heffingsmaatstaf zijn gehanteerd.
Eiser is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 10 december 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, de WOZ-beschikking voor het object [object 3] vernietigd en de WOZ-waarde van [object 2] gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 22 mei 2023. [A] was daarbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, M.C.M. van Roon, vergezeld door [taxateur] (taxateur).
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan, waarbij is gewezen op de mogelijkheid om daartegen in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Het beroep is ingesteld door [A] .
2. De rechtbank heeft bij brieven van 21 december 2021 en 28 januari 2022 [A] bericht dat het beroep niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank heeft hem daarom in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een schriftelijke machtiging waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen alsnog toe te sturen.
3. In deze brieven is nadrukkelijk vermeld dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren, indien het geconstateerde verzuim niet tijdig wordt hersteld.
4. [A] heeft bij brief van 28 februari 2022 gereageerd op de brieven van 21 december 2021 en 28 januari 2022 en heeft een ondertekende volmacht van 1 mei 2021 overgelegd. In deze volmacht machtigt [B] [A] om (onder meer) beroep in te stellen.
5. De rechtbank heeft bij brief van 22 maart 2022 [A] bericht dat het beroep niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank heeft hem daarom in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een schriftelijke machtiging te overleggen waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen.
6. Ook in deze brief is nadrukkelijk vermeld dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren, indien het geconstateerde verzuim niet tijdig wordt hersteld.
7. [A] heeft bij brief van 19 april 2022 gereageerd op de brief van 22 maart 2022 en heeft een ondertekende volmacht van “april/mei 2022” overgelegd. In deze volmacht machtigt [C] [A] om (onder meer) beroep in te stellen.
8. De rechtbank kan met de volmachten niet vaststellen dat [A] bevoegd is om namens eiser ( [eiser] ) beroep in te stellen. [A] heeft met de brieven van 28 februari 2022 en 19 april 2022 de door de rechtbank gevraagde – maar onherleidbare – stukken toegestuurd, kort na de brieven van de rechtbank. Met de brieven van 21 december 2021, 28 januari 2022 en 22 maart 2022 is [A] in de gelegenheid is gesteld het geconstateerde verzuim te herstellen in de zin van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht.
9. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank komt dus niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10. [A] heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over de belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat [eiser] beroep wenste in te stellen en een procedure wilde starten. Om die reden kan ook niet worden vastgesteld dat [eiser] immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit proces-verbaal is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.