ECLI:NL:RBMNE:2023:2560

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
C/16/545220
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op Benelux-merken en databankrechten door online radiozender

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de Stichting Nederlandse Top 40 (hierna: de Stichting) een rechtszaak aangespannen tegen een gedaagde, een radiohobbyist die twee online radiozenders exploiteert. De Stichting vorderde dat de gedaagde zou stoppen met het gebruik van haar Benelux-merken en hitlijsten, en dat hij een rectificatie zou plaatsen op zijn websites. De gedaagde betwistte de inbreuk en voerde aan dat zijn websites niet gericht zijn op het Benelux-gebied, maar op Nederlandstalige expats en vakantiegangers in Spanje en de VS.

De rechtbank heeft de vorderingen van de Stichting afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Stichting niet voldoende had aangetoond dat de websites van de gedaagde (mede) gericht zijn op het publiek in de Benelux. De rechtbank benadrukte dat de toegankelijkheid van de websites vanuit de Benelux niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van gerichtheid op dat gebied. Bovendien werd vastgesteld dat de databankrechten van de Stichting op hitlijsten ouder dan 15 jaar waren vervallen, waardoor de gedaagde geen toestemming nodig had voor het gebruik van deze lijsten. De rechtbank concludeerde dat de Stichting onvoldoende bewijs had geleverd voor haar claims en veroordeelde haar in de proceskosten van de gedaagde.

Het vonnis werd uitgesproken op 7 juni 2023 door rechter mr. J.A. Schuman. De Stichting werd in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van de gedaagde vergoeden, vastgesteld op € 8.086,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/545220 / HL ZA 22-234 / 5340
Vonnis van 7 juni 2023
in de zaak van
de stichting
STICHTING NEDERLANDSE TOP 40,
gevestigd te Hilversum,
eisende partij,
hierna te noemen
: de Stichting,
advocaten: mrs. R.P.J. Ribbert en mr. T.J. van Weeren te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. V.F. den Hollander te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ de dagvaarding met producties 1 t/m 6;
­ de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 10;
­ de akte met een aanvulling op productie 10 van [gedaagde] ;
­ de akte met producties 11 en 12 van [gedaagde] ;
­ het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 maart 2023, met aangehecht:
o de ter zitting overgelegde spreekaantekeningen van de Stichting;
o de ter zitting overgelegde spreekaantekeningen van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
De Stichting houdt zich bezig met het samenstellen van wekelijkse hitlijsten van populaire popmuziek in Nederland, zoals de Nederlandse Top 40 (hierna: de hitlijsten). De Stichting is houdster van onder meer de volgende merken door registratie daarvan in het Benelux merkenregister (hierna: de Benelux-merken):
1. het woordmerk: ALARMSCHIJF;
2.
het woordmerk: TIPPARADE;
3. het beeldmerk met woordelementen:
4. het beeldmerk met woordelementen:
2.2.
[gedaagde] is een radiohobbyist die ter uitoefening van zijn hobby twee online radiozenders heeft: (1) [naam 1] via [internetsite 1] , en (2) [naam 2] via [internetsite 2] (hierna: de websites).
2.3.
In deze procedure twisten partijen in de kern over de vragen (1) of [gedaagde] inbreuk maakt op de rechten die de Stichting heeft op grond van haar Benelux-merken, en (2) of [gedaagde] inbreuk maakt op de databankrechten die de Stichting stelt te hebben op haar hitlijsten.
2.4.
De rechtbank beantwoordt de vragen op basis van hetgeen partijen in deze procedure over en weer hebben aangevoerd, ontkennend. Dit heeft als gevolg dat de rechtbank de vorderingen van de Stichting zal afwijzen. Hieronder licht de rechtbank haar oordeel toe.

3.De beoordeling van het geschil

Vorderingen ten aanzien van de Benelux-merken
3.1.
De Stichting vordert - samengevat - dat [gedaagde] iedere inbreuk op de Benelux-merken van de Stichting staakt, een rectificatie plaatst over zijn onrechtmatige gebruik van de Benelux-merken, beiden op straffe van dwangsommen, en een schadevergoeding aan haar betaalt op te maken bij staat. [1]
3.2.
De Stichting stelt dat [gedaagde] op zijn websites gebruik maakt van visuele tekens die gelijk zijn of lijken op haar Benelux-merken (hierna: de tekens) voor identieke waren of diensten zonder toestemming van de Stichting. Hierdoor maakt hij inbreuk op de rechten van de Stichting die voortkomen uit haar Benelux-merken. Volgens de Stichting gebruikt [gedaagde] de tekens ook op de sociale media kanalen die hij beheert, horend bij zijn online radiozenders, zoals een Facebookpagina, Twitterpagina en een YouTube kanaal. De websites en de bijbehorende pagina’s op de sociale media worden hierna tezamen aangeduid als: de websites. De Stichting beroept zich op haar recht om [gedaagde] te verhinderen gebruik te maken van de tekens op de websites op grond van artikel 2.20 Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (BVIE).
3.3.
[gedaagde] betwist dat hij inbreuk maakt op de Benelux-merken van de Stichting. Daarvoor voert hij als eerste aan dat hij geen inbreuk maakt op de rechten van de Stichting in de Benelux, omdat zijn online radiozenders en daarmee de websites niet zijn gericht op luisteraars in het Benelux-gebied.
3.4.
[gedaagde] licht toe dat hij de online radiozender [naam 1] omstreeks 2011 heeft opgericht vanuit Spanje en dat de radiozender was gericht op de Nederlandstalige Spanjaarden, Nederlandse expats en Nederlandse vakantiegangers in Spanje. In 2013 is [gedaagde] naar de Verenigde Staten (VS) verhuisd en heeft hij [naam 1] meeverhuisd. Hij voert aan dat hij vanaf dat moment de online radiozender [naam 1] heeft gericht op de Nederlandstalige Amerikanen, de Nederlandse expats en de Nederlandse vakantiegangers in de VS. Een paar jaar geleden kreeg [gedaagde] vanuit Spanje het verzoek opnieuw een Spaans radiostation op te zetten, hetgeen heeft geresulteerd in het opzetten van de online radiozender [naam 2] . Deze online radiozender is volgens [gedaagde] wederom uitsluitend gericht op de Nederlandstalige Spanjaarden, Nederlandse expats en Nederlandse vakantiegangers in Spanje. Ter motivering van de betwisting dat de websites met de online radiozenders (mede) zijn gericht op de Benelux verwijst hij naar de uitingen op de websites en de wijze waarop reclame wordt gemaakt op de bijbehorende sociale mediakanalen voor de radioprogramma’s van zijn online radiozenders.
Mede gerichtheid op het Benelux-gebied is niet komen vast te staan
3.5.
De Stichting beroept zich op de rechten van haar Benelux-merken, zoals die worden beschermd in het BVIE. Op grond van artikel 1.16 BVIE is de toepassing van het verdrag beperkt tot het Benelux-gebied. Gelet op de betwisting van de inbreuk in het Benelux-gebied zal de rechtbank eerst moeten beoordelen of de Stichting voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat zij de rechten van haar Benelux-merken kan inroepen tegen de tekens die [gedaagde] gebruikt op zijn websites. Hiervoor is relevant om te beoordelen of de websites (en hetgeen daarop wordt aangeboden, in dit geval radioprogramma’s) (mede) gericht zijn op het publiek in de Benelux. Een website richt zich pas op een bepaald land als er aanwijzingen zijn dat de partij die de website exploiteert van plan is de inwoners van dat land als klant (in dit geval: als luisteraar) te willen winnen.
3.6.
De Stichting stelt dat de websites en het aanbod daarop, de online radioprogramma’s, (mede) zijn gericht op het publiek in de Benelux, waaronder Nederland. Ter onderbouwing hiervan voert zij aan dat de websites toegankelijk zijn voor iedereen die verblijft in de Benelux en een internet aansluiting heeft en dat er geen sprake is van enige geografische beperking (door middel van blokkerende geo-software).
3.7.
Het standpunt van de Stichting dat het voldoende is dat de websites benaderbaar zijn vanuit de Benelux om te concluderen dat de inbreuk ook plaatsvindt in de Benelux, volgt de rechtbank niet. De verwijzing naar de uitspraak van het Hof van Justitie EU 12 juli 2011 C-324/09 (
L’Oreal/Ebay) maakt dit niet anders. In die zaak werden producten aangeboden via een website gericht op consumenten gevestigd op het grondgebied dat viel onder de reikwijdte van de merkenrechten waarvoor de bescherming werd ingeroepen. Uit vaste jurisprudentie over ‘gerichtheid op een land’ volgt juist dat de omstandigheid dat de website in een bepaald land toegankelijk is, onvoldoende is om aan te nemen dat de website (mede) gericht is op dat land. [2] Aan de hand van de omstandigheden van het geval zal bepaald moeten worden of een website (mede) gericht is op een land waar de merkhouder zijn rechten kan doen gelden. Aangezien het criterium dus niet is of een website in een bepaald land toegankelijk is, is het ook niet bepalend dat [gedaagde] de toegang tot zijn websites voor inwoners uit het Benelux niet heeft geblokkeerd.
3.8.
Verder wijst de Stichting ter onderbouwing van haar standpunt erop dat de websites in de Nederlandse taal zijn geschreven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, wanneer een website in de Nederlandse taal is opgesteld, dit een belangrijke, en veelal voldoende, aanwijzing kan zijn dat de website is gericht op Nederland. In dit geval heeft [gedaagde] echter uitgelegd dat de websites in het Nederlands zijn opgesteld omdat zijn doelgroep, te weten de Nederlandse expats en vakantiegangers in de VS c.q. Spanje, deze taal spreken. Dit betekent dat er een alternatieve en geloofwaardige reden bestaat waarom de websites van [gedaagde] in de Nederlandse taal zijn opgesteld. Daardoor vormt het feit dat de websites in de Nederlandse taal zijn opgesteld geen dragend argument om aan te nemen dat de websites (mede) zijn gericht op Nederland.
3.9.
Anders dan de Stichting betoogt, is de algemene domeinextensie “fm” van [naam 1] geen aanwijzing dat de website (mede) is gericht op Nederland. De Stichting heeft dit wel gesteld, maar niet verder onderbouwd.
3.10.
Verder voert de Stichting nog aan dat het online radioprogramma “De NED Top 40” op vrijdagmiddag tussen 15:00 en 18:00 uur wordt uitgezonden. De dag en het tijdstip komen overeen met de dag en het tijdstip van het radioprogramma “De Nederlandse Top 40” van Q.-Music in Nederland. In zoverre de Stichting hiermee heeft bedoeld dat dit een aanwijzing is voor de (mede) gerichtheid van de websites van [gedaagde] op de luisteraars in de Benelux, kan de rechtbank de Stichting hierin niet volgen. De rechtbank ziet zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in hoe deze omstandigheid aantoont dat [gedaagde] zijn websites (met bedoeld radioprogramma) (mede) richt op de luisteraars in de Benelux.
3.11.
Tot slot wijst de Stichting op de omschrijving van [naam 1] op haar:
  • Twitter-pagina: “
  • Facebook-pagina: “
3.12.
Deze omschrijvingen interpreteert de rechtbank zo dat daarmee [naam 1] wordt gepromoot als de verbinding tussen Nederlanders en Belgen met Nederland respectievelijk België. Die uitingen lijken meer een argument te zijn voor het standpunt dat de website zich richt op Nederlanders en België in het buitenland, want anders zou die “connectie” weinig betekenis hebben. Het is immers vreemd om een connectie met Nederland te promoten richting Nederlanders die in Nederland wonen. In ieder geval zijn deze omschrijvingen geen indicatie dat [naam 1] zich richt op de Benelux.
3.13.
Op grond van de hierboven genoemde omstandigheden concludeert de rechtbank dat de Stichting onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de websites zich (mede) richten op het Benelux gebied. Daarbij speelt mede een rol dat op de websites, zoals [gedaagde] met producties heeft onderbouwd, uitingen zichtbaar zijn die wijzen op gerichtheid van de websites op de VS c.q. Spanje.
Voor [naam 1] geldt dat:
  • de website [internetsite 1] een Amerikaans telefoonnummer vermeldt;
  • [naam 1] een topografische afbeelding van de VS in haar logo heeft;
  • de website (en de bijhorende facebookpagina’s) de uitzendtijden van de programma’s naar de Amerikaanse tijdzone vermelden;
  • de facebookpagina’s van [naam 1] vermelden dat deze bedoeld zijn voor Nederlanders in regio’s van de VS, zoals de Atlanta Georgia groep, de Austin Texas groep, Dutch Club Phoenix, NL Club NY.
Voor [naam 2] geldt dat:
  • de website [internetsite 2] de Spaanse domeinextensie “es” heeft;
  • de banner op de website en op de bijbehorende facebookpagina vermeldt “voor expats uit Nederland en België”;
  • [naam 2] een topografische afbeelding van Spanje in haar logo en haar banner heeft;
  • het logo en de banner in de kleuren van de Spaanse vlag zijn.
3.14.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Stichting - gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] - onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat de websites van [gedaagde] zich (mede) richten op de Benelux / Nederland. Om deze reden kan niet worden aangenomen dat de tekens op de websites van [gedaagde] vallen onder de reikwijdte van de door de Stichting ingeroepen rechten op haar Benelux-merken. Dit betekent dat de rechtbank de vorderingen van de Stichting ten aanzien van de Benelux-merken zal afwijzen.
De vorderingen ten aanzien van de hitlijsten
3.15.
De Stichting vordert - samengevat - dat [gedaagde] iedere inbreuk op de databankrechten van de Stichting staakt, een rectificatie plaatst over zijn onrechtmatige gebruik van de hitlijsten, beiden op straffe van dwangsommen, en een schadevergoeding aan haar betaalt op te maken bij staat. [3]
3.16.
De Stichting stelt dat [gedaagde] inbreuk maakt op haar databankrechten doordat [gedaagde] haar hitlijsten gebruikt zonder dat hij daarvoor toestemming heeft van de Stichting. Volgens de Stichting kopieert [gedaagde] één op één haar hitlijsten en plaatst deze op zijn websites.
3.17.
[gedaagde] erkent dat de hitlijsten die zichtbaar zijn op zijn websites én die ouder zijn dan 15 jaar, dezelfde zijn als de hitlijsten van de Stichting. Hij voert als verweer aan dat de door de Stichting ingeroepen databankrechten voor deze hitlijsten zijn vervallen door het verloop van meer dan 15 jaar. Voor wat betreft de hitlijsten van minder dan 15 jaar geleden die [gedaagde] op zijn websites heeft gepubliceerd, heeft hij op de mondelinge behandeling betwist dat deze één op één dezelfde lijsten zijn als de hitlijsten van de Stichting. Hij heeft toegelicht dat hij die lijsten zelf samenstelt en dat niet alle nummers van de wekelijkse hitlijst van de Stichting terugkomen in zijn wekelijkse hitlijst.
Een inbreuk op de databankrechten van de Stichting is niet komen vast te staan
3.18.
Volgens de Stichting is iedere wekelijkse hitlijst afzonderlijk een databank zoals gedefinieerd in artikel 1 lid 1 sub a van de Databankenwet. Elke week publiceert de Stichting een nieuwe hitlijst en produceert volgens haar daarmee een nieuwe databank, waarop zij de databankrechten heeft.
3.19.
De rechtbank zal de vraag of de Stichting met de voltooiing en publicatie van een wekelijkse hitlijst iedere keer een databank produceert als bedoeld in de Databankenwet in het midden laten. Ook als die vraag positief wordt beantwoord, is in dit geval niet aangetoond dat hier sprake is van een inbreuk op de databankrechten van de Stichting. De rechtbank licht dat hierna toe.
3.20.
Op grond van artikel 6 lid 2 van de Databankenwet vervalt het recht van de producent op - kort gezegd - het exclusieve gebruik van haar databank door verloop van vijftien jaar na 1 januari van het jaar volgend op het tijdstip van voltooiing. Dit betekent dat [gedaagde] geen toestemming nodig heeft van de Stichting voor het hergebruik van de hitlijsten van de Stichting van ruim vijftien jaar geleden. Om die reden is er geen sprake van een inbreuk wanneer hij de oude hitlijsten van de Stichting op zijn websites hergebruikt.
3.21.
Voor wat betreft de hitlijsten van minder dan 15 jaar geleden geldt het volgende. [gedaagde] heeft betwist dat hij de recente hitlijsten van de Stichting hergebruikt. Het is dan aan de Stichting, die zich op haar databankrechten beroept, om haar stelling dat [gedaagde] wel gebruik maakt van haar recente hitlijsten (met stukken) te onderbouwen. De Stichting verwijst naar hitlijsten geplaatst op de websites van [gedaagde] , te zien op screenshots die [gedaagde] als producties in de procedure heeft gebracht. Echter, over deze hitlijsten heeft [gedaagde] juist verklaard dat die hitlijsten niet één op één hetzelfde zijn als de recente hitlijsten van de Stichting. Hiermee heeft de Stichting haar stelling dus nog niet onderbouwd. Ter zitting heeft de Stichting geprobeerd te zoeken naar online voorbeelden van recente hitlijsten die [gedaagde] één op één van haar zou hebben overgenomen, maar dat is niet gelukt. Dit betekent dat de Stichting onvoldoende heeft aangetoond dat [gedaagde] gebruik heeft gemaakt van haar recente hitlijsten. Om die reden is niet komen vast te staan dat [gedaagde] inbreuk maakt op de databankrechten (die zij stelt te hebben) op haar recente hitlijsten. Dit betekent dat de rechtbank de vorderingen van de Stichting ten aanzien van de hitlijsten zal afwijzen.
Proceskosten
3.22.
De Stichting wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld. Om die reden worden de door haar gevorderde proceskosten en buitengerechtelijke kosten afgewezen en zal zij in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld.
3.23.
Omdat het in deze zaak gaat om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten wordt de proceskostenveroordeling, zoals verzocht door [gedaagde] , gegrond op artikel 1019h Rv. Bij de vaststelling van de redelijke en evenredige kosten ex artikel 1019h Rv gaat de rechtbank uit van de Indicatietarieven in IE-zaken, versie 1 april 2017. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] betoogd dat het in deze procedure gaat om een eenvoudige zaak. Hierin gaat de rechtbank mee. Voor een eenvoudige IE-bodemzaak geldt een indicatietarief van maximaal € 8.000,00.
3.24.
[gedaagde] heeft zijn advocaatkosten begroot op € 9.729,00. Deze kosten zijn onderbouwd met overgelegde urenspecificaties, tegen een uurtarief van € 235,00. Hiertegen heeft de Stichting geen verweer gevoerd. Het begrote bedrag aan advocaatkosten overschrijdt het maximum van het indicatietarief van een eenvoudige zaak. [gedaagde] heeft niet toegelicht om welke reden de rechtbank in deze procedure zou moeten afwijken van het maximale van het toepasselijke indicatietarief. Om die reden zal een bedrag van € 8.000,00 aan advocaatkosten worden toegewezen.
3.25.
Hierbij merkt de rechtbank op dat zij ervan uitgaat dat de Raad voor Rechtsbijstand de op toevoeging verleende vergoeding aan [gedaagde] voor zijn rechtsbijstand vermindert met de aan hem toegewezen proceskostenvergoeding, zoals bedoeld in artikel 32 lid 3 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000.
3.26.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
86,00
- salaris advocaat
8.000,00
Totaal
8.086,00
3.27.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van de Stichting af,
4.2.
veroordeelt de Stichting in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 8.086,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, bij uitblijven van betaling, met ingang van de vijftiende dag na de betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt de Stichting in de na dit vonnis ontstane kosten, onder de voorwaarde de Stichting niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, begroot op:
­ € 173,00 aan salaris advocaat,
­ te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
­ en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten, bij uitblijven van betaling, met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling.
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door rechter mr. J.A. Schuman en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2023.
Bijlage 1: de vorderingen van de Stichting en de reactie van [gedaagde]
De Stichting vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] beveelt om onmiddellijk na betekening van het vonnis iedere inbreuk op de Benelux-merken van de Stichting en de databankrechten van de Stichting te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag met een maximum van € 200.000,00,
[gedaagde] beveelt binnen twee dagen na betekening van het vonnis op de openingspagina van [internetsite 1] en [internetsite 2] voor een periode van drie maanden de volgende rectificatie te plaatsen:

Bij vonnis van [datum] heeft de rechtbank Midden-Nederland geoordeeld dat op deze website onrechtmatig gebruik is gemaakt van de woord- en beeldmerken “ALARMSCHIJF”, “TIPPARADE” en “TOP 40” alsmede de hitlijsten van de Stichting Nederlandse Top 40. De woord- en beeldmerken “ALARMSCHIJF”, “TIPPARADE” en “TOP 40” zijn eigendom van de Stichting Nederlandse Top 40. Het gebruik van deze merken zijn derhalve exclusief voorbehouden aan de Stichting Nederlandse Top 40. Voorts zijn op deze website zonder toestemming van de Stichting Nederlandse Top 40 de haar toebehorende hitlijsten gepubliceerd. De beheerders hebben hierdoor onrechtmatig gehandeld jegens de Stichting.”
op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag met een maximum van
€ 200.000,00,
3. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een vergoeding van de door de Stichting geleden schade, op te maken bij staat,
4. [gedaagde] veroordeelt in de volledige redelijke en evenredige proceskosten op grond van artikel 1019h Rv en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf de vijftiende dag na vonnisdatum tot aan de dag van volledige betaling.
[gedaagde] verzoekt de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
de Stichting niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de vorderingen af te wijzen of te matigen;
de Stichting te veroordelen in de proceskosten op grond van artikel 1019h Rv en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten vanaf de veertien dagen na betekening van het vonnis.

Voetnoten

1.Onder bijlage 1 zijn de vorderingen van de Stichting volledig opgenomen.
2.Hof van Justitie EG 7 december 2010, nr. C-585/08 en nr. C-144/09.
3.Onder bijlage 1 zijn de vorderingen van de Stichting volledig uitgeschreven opgenomen.