Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Raadkamernummer: 23.010611
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een bezwaar tegen een dagvaarding die door de officier van justitie was uitgebracht op 14 april 2023. Het bezwaar was ingediend door de verdachte, geboren in 1971 in Turkije, die zich tegen de dagvaarding had gekeerd met betrekking tot feit 3, dat betrekking had op handelingen ter voorbereiding en/of bevordering van de productie van middelen die op lijst I en II van de Opiumwet zijn vermeld. De rechtbank heeft het bezwaarschrift op 26 april 2023 ontvangen en in besloten raadkamer behandeld. Tijdens deze behandeling zijn de officier van justitie, mr. M. Kamper, en de raadsman van de verdachte, mr. K. Karakaya, gehoord.
De verdediging stelde dat de verdachte lichtvaardig was gedagvaard en dat er geen ernstige bezwaren waren aangenomen door de rechter-commissaris. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe belastende stukken aan het dossier waren toegevoegd en dat er op basis van de huidige inhoud van het dossier geen wettig en overtuigend bewijs voor een veroordeling kon worden aangenomen. Het Openbaar Ministerie daarentegen stelde dat het bezwaar ongegrond verklaard moest worden, omdat het niet hoogst onaannemelijk was dat de strafrechter tot een bewezenverklaring zou komen.
De rechtbank overwoog dat de procedure een summier karakter heeft en dat de beoordeling van het bezwaar niet vooruitloopt op de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting. De rechtbank concludeerde dat de rechter-commissaris een beslissing had genomen na summier onderzoek en dat de discussie over de bedoeling van de wetgever ter openbare terechtzitting gevoerd moest worden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaar ongegrond, wat betekent dat de dagvaarding in stand blijft.