ECLI:NL:RBMNE:2023:2557

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
16.291074-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen dagvaarding in strafzaak met betrekking tot Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een bezwaar tegen een dagvaarding die door de officier van justitie was uitgebracht op 14 april 2023. Het bezwaar was ingediend door de verdachte, geboren in 1971 in Turkije, die zich tegen de dagvaarding had gekeerd met betrekking tot feit 3, dat betrekking had op handelingen ter voorbereiding en/of bevordering van de productie van middelen die op lijst I en II van de Opiumwet zijn vermeld. De rechtbank heeft het bezwaarschrift op 26 april 2023 ontvangen en in besloten raadkamer behandeld. Tijdens deze behandeling zijn de officier van justitie, mr. M. Kamper, en de raadsman van de verdachte, mr. K. Karakaya, gehoord.

De verdediging stelde dat de verdachte lichtvaardig was gedagvaard en dat er geen ernstige bezwaren waren aangenomen door de rechter-commissaris. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe belastende stukken aan het dossier waren toegevoegd en dat er op basis van de huidige inhoud van het dossier geen wettig en overtuigend bewijs voor een veroordeling kon worden aangenomen. Het Openbaar Ministerie daarentegen stelde dat het bezwaar ongegrond verklaard moest worden, omdat het niet hoogst onaannemelijk was dat de strafrechter tot een bewezenverklaring zou komen.

De rechtbank overwoog dat de procedure een summier karakter heeft en dat de beoordeling van het bezwaar niet vooruitloopt op de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting. De rechtbank concludeerde dat de rechter-commissaris een beslissing had genomen na summier onderzoek en dat de discussie over de bedoeling van de wetgever ter openbare terechtzitting gevoerd moest worden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaar ongegrond, wat betekent dat de dagvaarding in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.291074.21
Raadkamernummer: 23.010611
beslissing van de meervoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 262 van het Wetboek van Strafvordering van:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte

Procesgang

Het bezwaarschrift is op 26 april 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen. De rechtbank heeft op 17 mei 2023 het bezwaarschrift in besloten raadkamer behandeld, waarbij zijn gehoord officier van justitie mr. M. Kamper, verdachte en zijn raadsman
mr. K. Karakaya, advocaat te Apeldoorn.

Bezwaar

Het bezwaar is gericht tegen de door de officier van justitie uitgebrachte dagvaarding van 14 april 2023 voor zover die betrekking heeft op het daarbij onder feit 3 tenlastegelegde. Onder feit 3 wordt verdachte, zakelijk weergegeven, verweten dat hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 25 oktober 2021 in Hilversum handelingen heeft verricht ter voorbereiding en/of bevordering van de productie van middelen die op lijst I en lijst II van de Opiumwet zijn vermeld door daarvoor bestemde goederen en een bedrijfspand voorhanden te hebben.

Standpunt van de verdediging

Het bezwaarschrift houdt, kort en zakelijk weergegeven, in dat verdachte ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde lichtvaardig is gedagvaard en een veroordeling voor dit feit niet haalbaar is. Immers heeft de rechter-commissaris voor dit feit geen ernstige bezwaren aangenomen en zijn er nadien geen stukken aan het procesdossier toegevoegd die verdachte belasten, zodat de rechtbank op basis van de inhoud van het procesdossier niet tot wettig en overtuigend bewijs voor en daarmee tot een (gedeeltelijke) bewezenverklaring van dit feit zal komen.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard, kort en zakelijk weergegeven omdat niet hoogst onaannemelijk is dat de later oordelende strafrechter tot een bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde komt.

Beoordeling

De dagvaarding is op 14 april 2023 uitgebracht en op 18 april 2023 op de bij de wet voorgeschreven wijze betekend. Het bezwaarschrift is ingediend op 26 april 2023 en daarmee binnen de in artikel 262, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn. Verdachte is dan ook ontvankelijk in zijn bezwaar.
Bij de beoordeling van het bezwaar tegen de dagvaarding stelt de rechtbank voorop dat de onderhavige raadkamerprocedure een summier karakter kent, waarin niet vooruit dient te worden gelopen op de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting. De rechtbank overweegt voorts dat artikel 262 van het Wetboek van Strafvordering beoogt een waarborg te bieden tegen een lichtvaardige dagvaarding en daarmee tegen een nodeloze openbare terechtzitting voor de verdachte.
De rechtbank overweegt dat de rechter-commissaris een beslissing heeft genomen na summier onderzoek en dat hetgeen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde over de bedoeling van de wetgever is opgeworpen een discussie is die ter openbare terechtzitting dient te worden gevoerd. Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat hetgeen door de raadsman is aangevoerd niet op voorhand tot de conclusie kan leiden dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het onder 3 tenlastegelegde geheel of gedeeltelijk bewezen zal achten. De rechtbank zal het bezwaar daarom ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. I.L. Gerrits, voorzitter, mrs. H.B.W. Beekman en
E.G. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Valk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.