ECLI:NL:RBMNE:2023:2556

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
16.131003.22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging zware mishandeling, veroordeling voor mishandeling na steekpartij in woning

Op 31 mei 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 mei 2022 in Hilversum een steekpartij heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat zijn handelen tot zwaar lichamelijk letsel had kunnen leiden. De rechtbank oordeelde dat de aard van het letsel en het gebruikte voorwerp onvoldoende bewijs boden voor de zware mishandeling. Echter, de verdachte is wel veroordeeld voor mishandeling. De rechtbank legde een taakstraf op van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast moet de verdachte een schadevergoeding van € 750,- aan het slachtoffer betalen. De zaak kwam tot stand na een onderzoek op de terechtzitting van 17 mei 2023, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar wel schuldig was aan mishandeling. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn lichamelijke beperkingen en zijn huidige situatie van abstinentie van alcohol en drugs. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorg en begeleiding voor de verdachte, gezien zijn verleden en de impact van zijn daden op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.131003.22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1975] te [geboorteplaats] (Marokko),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres: [adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, alsmede mr. B.J. Tieman, advocaat te Utrecht, namens benadeelde partij
[slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
op 11 mei 2022 in Hilversum [slachtoffer] met een mes dan wel een scherp en/of puntig voorwerp in de buik, rug en/of borst heeft gestoken, gesneden en/of geprikt en/of die
[slachtoffer] met een voorwerp en/of een vuist tegen het gezicht en/of lichaam heeft geslagen.
Dit is primair ten laste gelegd als een poging zware mishandeling en subsidiair als een mishandeling.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen aangezien het slachtoffer met een scherp voorwerp is gestoken in zijn borst, waar zich vitale organen bevinden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
In geval de rechtbank ondanks de stellige ontkenning van verdachte de overtuiging heeft dat verdachte hetgeen hem wordt verweten heeft begaan, is aangevoerd dat dit niet kwalificeert als een poging zware mishandeling zoals primair is ten laste gelegd. Immers kan niet worden vastgesteld dat de kans op het aan het slachtoffer toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk is geweest, nu dit niet uit het (zeer geringe) toegebrachte letsel kan worden afgeleid, het steken in de romp daar blijkens jurisprudentie niet zonder meer aanleiding toe geeft en daarnaast niet bekend is welk voorwerp is gebruikt. Het formaat van een voorwerp onder de jas van verdachte, zoals wordt geïnsinueerd, geeft bovendien geen uitsluitsel over de grootte van een eventueel steekgedeelte daarvan. Wat betreft de bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin. Hoewel in het algemeen geldt dat de mogelijkheid bestaat dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht door met een scherp en/of puntig voorwerp te steken in het bovenlichaam, kan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet worden vastgesteld dat het handelen van verdachte tot zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer kon leiden. De aard van het letsel geeft daartoe onvoldoende aanleiding en de aard en de grootte van het gebruikte (steek)voorwerp en de kracht waarmee is gestoken kunnen niet worden vastgesteld. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van hetgeen hem primair wordt verweten.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde [1]
1. [slachtoffer] heeft op 20 mei 2022 blijkens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangiftehet volgende verklaard:
Ik ben woonachtig te [plaats] . Op 11 mei 2022 was ik in mijn woning. [verdachte (voornaam)] stond in mijn woonkamer. Ik zag dat [verdachte (voornaam)] met zijn rechterhand een voorwerp gewikkeld in een doek uit zijn jas haalde. Hij kwam op mij afgelopen en dook op mij. Ik voelde dat hij mij met een hand vasthield en met zijn andere hand met het voorwerp op mij in begon te steken. Ik voelde dat ik door het voorwerp met kracht werd geraakt op mijn borst en buik. Ik zag bloed op mijn buik. Ik bleek verwondingen te hebben aan mijn buik en borst. Ik had ongeveer een viertal steekwonden. [2]
2. Verbalisant [verbalisant 1] heeft blijkens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenhet volgende gerelateerd:
Ik zag op het bovenlijf van [slachtoffer] aan de rechter- en linkeronderkant ongeveer vier puntjes die leken op prikwonden. Ik zag dat het shirt dat [slachtoffer] droeg ook gaatjes had zitten op dezelfde plekken als de verwondingen op het lijf van [slachtoffer]. [3]
3. Verbalisant [verbalisant 2] heeft blijkens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal naar aanleiding van onderzoek aan camerabeelden van 11 mei 2023het volgende gerelateerd:
Om 13:28:10 uur is op de beelden te zien dat een persoon hard wegrent uit het portiek van perceel [nummer] . Om 13:28:14 uur is deze persoon uit beeld verdwenen. Deze persoon is geïdentificeerd als aangever [slachtoffer] . Op de beelden is te zien dat op het moment [slachtoffer] uit beeld verdwijnt, een persoon uit dezelfde woning komt lopen als aangever [slachtoffer] enkele seconden daarvoor. Op de beelden is te zien dat deze persoon een jas met beide handen voor zijn buik houdt. Deze persoon herkende ik, verbalisant, als [verdachte] . [4] Op de beelden is te zien dat er kennelijk een voorwerp onder zijn jas is gewikkeld. Op de beelden is te zien dat het een hard voorwerp betreft. [5]
4. Ter terechtzitting van 17 mei 2023
heeft verdachte verklaard:
Het klopt dat ik op de camerabeelden te zien ben. Ik ben de persoon die de verbalisant herkent als [verdachte] .
Bewijsoverweging
De verklaring van verdachte dat het slachtoffer niet door hem maar door een ander in de woning van het slachtoffer gestoken is, acht de rechtbank niet aannemelijk gelet op de camerabeelden waarop te zien is dat het slachtoffer uit zijn woning rent en verdachte hem slechts vier seconden later volgt, daarbij kennelijk een voorwerp onder zijn jas bedekkend, en er bovendien niet is gebleken van anderen in de woning van het slachtoffer. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 11 mei 2022 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met een scherp en/of puntig voorwerp in de buik en in de borst te steken/prikken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
mishandeling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 116 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geformuleerd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
In geval van strafoplegging heeft de raadsman aangevoerd dat daarbij rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ten tijde van het tenlastegelegde waren en momenteel zijn. Verdachte is nu veertien maanden abstinent van alcohol en drugs, heeft een woning en is in een vrijwillig kader ingebed in (wekelijkse) hulpverlening. Oplegging van een taakstraf is in geval van verdachte niet passend wegens zijn lichamelijke beperkingen. Als er bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijk op te leggen strafdeel worden verbonden, dient te worden volstaan met de door de rechter-commissaris bepaalde schorsingsvoorwaarden, daaronder een contactverbod met het slachtoffer.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een naaste die zich over hem ontfermde door ten minste vier keer met een scherp en/of puntig voorwerp op hem in steken. Deze aanval vond plaats in de woning van het slachtoffer, een plek waar hij bij uitstek veilig zou moeten zijn en waar hij verdachte, op dat moment dakloos, had binnengelaten zodat die zich kon wassen. Met zijn handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat dit handelen van verdachte grote impact heeft gehad op het slachtoffer en dat ook nu nog heeft, volgt uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van een op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 11 april 2023, waaruit blijkt dat verdachte op 15 november 2016 al eens is veroordeeld wegens het plegen van een mishandeling.
Daarnaast heeft de rechtbank ten aanzien van de persoon van verdachte kennisgenomen van een reclasseringsrapport van 6 oktober 2022, opgesteld door [A] , reclasseringswerker bij [instelling 1] . Hieruit volgt dat verdachte, zoals ook door hemzelf verklaard, ten tijde van het bewezenverklaarde dakloos was en verdovende middelen gebruikte. Het risico dat verdachte recidiveert wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. De reclassering overweegt voorts dat hoewel het erop lijkt dat verdachte zijn middelengebruik onder controle heeft, een kans op terugval zeer reëel is, onder meer wegens zijn traumatische klachten.
Ter terechtzitting heeft verdachte toegelicht dat zijn lichamelijke beperkingen inhouden dat hij door een hernia niet goed kan lopen. Daarnaast kan hij vanwege zijn schouder niet goed tillen. Zittend werk is niet onmogelijk. Indien de rechtbank zou overgaan tot de oplegging van een taakstraf, dan kan verdachte in ieder geval zittend werk proberen.
De straf
De rechtbank zal aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen, waarbij zij overweegt dat de reclassering zorg zal dragen voor een voor verdachte passende invulling van die taakstraf. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde acht de rechtbank daarnaast oplegging van een gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank zal die gevangenisstraf echter geheel voorwaardelijk aan verdachte opleggen, zodat deze voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur dient om verdachte ervan te weergehouden zich opnieuw aan enig strafbaar feit schuldig te maken. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Hoewel verdachte aangeeft dat hij sinds veertien maanden abstinent is van alcohol en drugs, is terugval in het gebruik hiervan reëel. De rechtbank acht het daarom van belang dat verdachte niet enkel in een vrijwillig kader zorg wordt geboden, maar dat hij ook in een strafrechtelijk kader hulp en begeleiding krijgt.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden om voor het bewezenverklaarde aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden alsmede een taakstraf van 60 uren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Gelet op de op te leggen straf, zal het (geschorste) bevel tot voorlopig hechtenis worden opgeheven.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich – daarin bijgestaan door zijn advocaat mr. B.J. Tieman – als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een vergoeding van € 2.500,- voor de immateriële schade die hij ten gevolge van het aan verdachte tenlastegelegde zou hebben geleden.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van de gevorderde immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.250,- kan worden toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
In geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt heeft de raadsman bepleit dat de gevorderde immateriële schadevergoeding te fors is gelet op het letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen en het ontbreken van onderbouwing van het psychisch letsel. Toekenning van de vordering tot een bedrag tussen de € 200,- en € 500,- is in dit geval passend.
9.3
Het oordeel van de rechtbankVaststaat dat benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank wijst het verzoek tot immateriële schadevergoeding, gelet op wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, toe tot een bedrag van € 750,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering tot een bedrag van € 750,- toewijzen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht, op de wijze zoals hieronder in het dictum is opgenomen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het subsidiair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging van straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
60 (zestig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door dertig (30) dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 (twee) uren taakstraf per dag;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) weken;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast;
-als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
-stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich zal melden bij [instelling 1] (op het adres: [adres 2] , [postcode 2] te [plaats] ), zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van [.] , [instelling 2] of een soortgelijke door de reclassering te bepalen zorgverlener, op de tijd en plaatsen als door of namens de zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn impulsbeheersingsproblematiek, emotioneel welzijn en middelengebruik, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
* indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal,
na rechterlijke goedkeuring, de verdachte zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt.
* zal verblijven in een door de reclassering te bepalen instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan hem zullen worden gegeven en aan het (dag)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek en/of urineonderzoek, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 750,-, bestaande uit immateriële schadevergoeding;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 750,- te betalen, bij niet-betaling aan te vullen met 15 (vijftien) dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op één van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G. de Jong, voorzitter, mrs. H.B.W. Beekman en
I.L. Gerrits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Valk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 mei 2023.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 mei 2022 te Hilversum, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik en/of in de rug en/of in de borst, althans het lichaam, heeft gestoken/gesneden/geprikt en/of met een voorwerp en/of met (gebalde) vuist tegen het gezicht en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 mei 2022 te Hilversum, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik en/of in de rug en/of in de borst, althans het lichaam, te steken/snijden/prikken en/of met een voorwerp en/of met (gebalde) vuist tegen het gezicht en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan/stompen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 29 mei 2022, voorzien van proces-verbaalnummer PL0900-2022151163, opgemaakt door politie Midden-Nederland en doorgenummerd pagina 1 tot en met 39. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 11.
3.Pagina 4.
4.Aanvullend proces-verbaal van 10 juni 2022, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , [....] van politie Midden-Nederland, dat is voorzien van proces-verbaalnummer PL0900-2022132030-7, pagina 2.
5.Aanvullend proces-verbaal van 10 juni 2022, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , [....] van politie Midden-Nederland, dat is voorzien van proces-verbaalnummer PL0900-2022132030-7, pagina 3.