4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feiten 1 en 2:
Verdachte heeft de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onderdelen die zien op het holster. De rechtbank zal verdachte voor dit onderdeel vrijspreken. Voor het overige heeft de raadsman geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 mei 2023;
- het proces-verbaal van bevindingen van 23 november 2021 naar aanleiding van forensisch onderzoek aan het wapen en munitie.
In een
proces-verbaal van bevindingenvan 26 oktober 2021is door verbalisant [verbalisant 1] het volgende gerelateerd:
Op 25 oktober 2021 vond er een controle plaats op het adres [adres] te [vestigingsplaats] . Op dit adres is de winkel [winkel 1] BV gevestigd, zijnde een tabakswinkel. [winkel 1] BV wordt bestuurd door [holding] Holding BV, gevestigd aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Enig bestuurder van [holding] Holding BV is [verdachte] . In het pand was als enige aanwezig [verdachte] voornoemd. Op aanwijzing van [verdachte] werd in een la achter de toonbank een pot van 100 gram cafeïne aangetroffen. Onder de kassa werden 193 pakjes snowseals/ponypacks aangetroffen. In een glazen vitrinekast werden verder 8 precisieweegschalen en 13 stashproducten aangetroffen.
In een
proces-verbaal van bevindingenvan 26 oktober 2021is door verbalisant [verbalisant 2] het volgende gerelateerd:
Op maandag 25 oktober 2021 vond er een integrale controle plaats op de [adres]
en [adres] . Op dit adres is de [winkel 2] gevestigd, zijnde een tabakswinkel. [winkel 2] by,
wordt volgens informatie van de Kamer van Koophandel bestuurd door [holding]
Holding b.v. gevestigd aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Enig bestuurder van [holding]
Holding bv is [verdachte] . Vervolgens werd ik verbalisant door de bestuurlijke uitvoeringsspecialist aangesproken dat zij achter de balie een plastic bak had aangetroffen met snowseals. Tevens zag zij dat er een prijslijst op de balie stond voor deze snowseals. Ik, verbalisant heb vervolgens de snowseals inbeslaggenomen. De medewerker heeft mij nog een doos aangewezen met deze snowseals.
De inhoud van de plastic bak heb ik in deze doos gedaan en de gehele doos werd door mij verbalisant inbeslaggenomen.
In een
kennisgeving van inbeslagnamevan 26 oktober 2021 staat het volgende gerelateerd:
Bijzonderheden : Lege ponypacks (121 x 100 st + 117x30 st)
In een
proces-verbaal van bevindingenvan 26 oktober 2021is door verbalisant [verbalisant 1] het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
De inbeslaggenomen goederen betroffen:
Versnijdingsmiddelen
De versnijdingsmiddelen betreft 1 pot gevuld met cafeïne. Cafeïne wordt gebruikt als versnijdingsmiddel voor drugs zoals cocaïne en MDMA.
Stashgoederen
De goederen zijn ieder voorzien van een verborgen ruimte waarin drugs verborgen kunnen worden tijdens het afleveren, verstrekken of vervoeren van de verdovende middelen.
Digitale weegschalen
Deze zijn geschikt voor wegingen tot 0,01 gram nauwkeurig en worden binnen de drugshandel hoofdzakelijk gebruikt voor bereiding, verkoop, afleveren of verstrekking van verdovende middelen. Dit soort weegschalen wordt zeer vaak aangetroffen in productielocaties en bij dealers en worden gebruikt om drugs af te wegen.
Snowseals/ponypacks
Verder werden onder de verpakkingsmiddelen diverse merken en types
snowseals/ponypacks aangetroffen welke gebruikt worden voor het vetvrij verpakken van kleine gebruikershoeveelheden van harddrugs ten bate van het verkopen, af te leveren of verstrekken van harddrugs.
Samenhang
Deze goederen zijn geen goederen die men verwacht bij een tabakswinkel en duiden, ook gelet op de samenhang, op een bewuste handel in goederen bedoeld en bestemd voor drugshandel.
In een
proces-verbaal van bevindingenvan 9 november 2021is door verbalisant [verbalisant 2] het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
De politie heeft de administratie bij [bedrijf] opgevraagd vanaf januari 2016. Uit deze administratie bleek dat [winkel 2] 1 en 2 in ieder geval vanaf januari 2016 goederen inkocht bij [bedrijf] .
In een
proces-verbaal van bevindingenvan 19 juli 2021is door verbalisant [verbalisant 1] het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Gebleken is dat [bedrijf] BV tussen 2016 en 30 september 2020 goederen heeft geleverd aan [winkel 1] , gevestigd op de adressen [adres] en [adres] te [vestigingsplaats] . Door [bedrijf] BV werden onderstaande goederen geleverd aan dit bedrijf: potten met versnijdingsmiddelen, digitale weegschalen, snowseals en verpakkingsmaterialen met een totale gezamenlijke waarde van EUR 31.392,36.
Ter terechtzitting van 17 mei 2023 heeft
verdachte verklaard:
Het zou kunnen dat de goederen die ik verkoop, gebruikt worden voor drugscriminaliteit. Mogelijk hadden mijn klanten met de producten die ik verkoop verkeerde bedoelingen, maar dat vond ik niet mijn pakkie-an. Ik heb niet aan mijn klanten gevraagd wat zij met de spullen gingen doen. Dat vond ik niet mijn taak. Hierin ben ik achteraf gezien nalatig geweest.
Bewijsoverweging feit 3
Op grond van de hiervoor besproken bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in zijn winkel op 25 oktober 2021 een pot cafeïne van 100 gram, 238 pakjes snowseals/ponypacks van diverse merken en formaten (een pakket van 121 verpakkingen en een pakket van 117 verpakkingen), acht precisieweegschalen en dertien stashproducten voorhanden heeft gehad en te koop aanbood. Verder stelt de rechtbank vast dat verdachte dit soort artikelen in ieder geval vanaf januari 2016 inkocht bij groothandel [bedrijf] BV. Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode van 1 januari 2016 tot en met 25 oktober 2021 dergelijke artikelen in zijn winkel te koop heeft aangeboden, heeft verkocht en voorhanden heeft gehad.
De vraag die vervolgens voorligt is of verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. Onder feit 3 worden verdachte zowel voorbereidingshandelingen ten behoeve van harddrugs (artikel 10a van de Opiumwet) als voorbereidingshandelingen ten behoeve van softdrugsdelicten (artikel 11a van de Opiumwet) ten laste gelegd.
Artikel 10a van de Opiumwet
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 10a van de Opiumwet te kunnen komen, is vereist dat kan worden vastgesteld dat verdachte – kort gezegd – opzet heeft gehad op het voorbereiden c.q. bevorderen van de productie van harddrugs. Voorwaardelijk opzet is voldoende, waarvan sprake is indien de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat genoemde omstandigheid zich zal voordoen. Anders dan door de raadsman is aangevoerd, is voor de toepassing van artikel 10a van de Opiumwet niet vereist dat bekend is welk concreet strafbaar feit in de zin van artikel 10 lid 4 en/of 5 van de Opiumwet aan de orde is, noch dat kan worden vastgesteld dat de (voorhanden zijnde) voorwerpen of stoffen daadwerkelijk bij een dergelijk strafbaar feit zijn gebruikt. De toepassing van artikel 10a van de Opiumwet is niet beperkt tot ‘organisatoren en geldschieters’, nu uit de wetsgeschiedenis niet volgt dat de wetgever de vervolgbaarheid van de kleine handelaar ter zake van overtreding van deze bepaling heeft willen uitsluiten.
Artikel 11a van de Opiumwet
Voor een bewezenverklaring van artikel 11a van de Opiumwet is vereist dat de bedoelde goederen bestemd waren tot het plegen van het telen van hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf (artikel 11 lid 3 van de Opiumwet) dan wel tot het telen van een grote hoeveelheid hennep (artikel 11 lid 5 van de Opiumwet) en dat de verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat die goederen daarvoor bestemd waren. Artikel 11a van de Opiumwet richt zich niet op de bestrijding van alle hennepteelt, maar nadrukkelijk op de bestrijding van professionele/bedrijfsmatige teelt en/of grootschalige teelt. Blijkens de wetsgeschiedenis is voor een bewezenverklaring van de bestemming als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet vereist dat de gedragingen van de verdachte strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt, waarbij het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de handeling wordt verricht van belang is. Voor bewezenverklaring van het tenlastegelegde moet dus worden vastgesteld dat de aangetroffen goederen de hiervoor aangeduide bestemming hadden.
Tegen deze achtergrond oordeelt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op zijn minst genomen het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het voorbereiden dan wel bevorderen van de productie en handel van harddrugs door bewust de aanmerkelijke kans te aanvaarden dat hij met de verkoop van de artikelen zou bijdragen aan een feit als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet. De artikelen die verdachte verkocht, worden gebruikt bij het gehele proces rondom het versnijden, het verpakken, het wegen, het vervoer en de verkoop van verdovende middelen die voorkomen op lijst I van de Opiumwet, zijnde harddrugs. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard ermee bekend te zijn dat de artikelen die hij verkocht ook gebruikt worden in het kader van de drugscriminaliteit. Desalniettemin heeft hij deze goederen in samenhang te koop aangeboden en bewust zijn ogen gesloten voor mogelijke verkeerde bedoelingen van zijn klanten. De rechtbank komt dan ook tot de hieronder weergegeven bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
Vrijspraak voorbereidingshandelingen ex artikel 11a van de Opiumwet
Onder verwijzing naar het hiervoor genoemde juridisch kader dient voor een bewezenverklaring van artikel 11a van de Opiumwet vastgesteld te worden dat verdachte de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen voorhanden had en dat hij wist of in ieder geval ernstige reden had te vermoeden dat die voorwerpen gebruikt konden worden voor grootschalige/bedrijfsmatige hennepteelt. Naar het oordeel van de rechtbank kan die specifieke bestemming voor grootschalige of bedrijfsmatige hennepteelt niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld, noch dat verdachte daartoe opzet had. De aard van de goederen duidt daar niet zonder meer op en naar de klanten van verdachte is geen onderzoek gedaan. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 11a van de Opiumwet.